ECLI:NL:CRVB:2020:2726
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van re-integratie-inspanningen door werkgever en oplegging van loonsanctie
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 5 november 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep over de re-integratie-inspanningen van een werkgever, appellante, in het kader van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA). De zaak betreft een werkneemster die sinds 14 september 2015, tijdens haar zwangerschap, uitviel met klachten en uiteindelijk een WIA-uitkering aanvroeg. Het Uwv had appellante een loonsanctie opgelegd omdat zij onvoldoende re-integratie-inspanningen zou hebben verricht. Appellante betwistte dit en stelde dat het Uwv te laat had beslist over de loonsanctie.
De Raad oordeelde dat het Uwv terecht had geconcludeerd dat appellante niet aan haar re-integratieverplichtingen had voldaan. De rechtbank had eerder geoordeeld dat appellante geen re-integratieactiviteiten in het tweede spoor had ondernomen, ondanks dat de bedrijfsarts op 7 augustus 2017 had vastgesteld dat de werkneemster over benutbare mogelijkheden beschikte. De Raad bevestigde dat appellante onvoldoende inspanningen had verricht om de werkneemster te re-integreren, en dat de adviezen van de bedrijfsarts geen deugdelijke grond vormden om geen re-integratieactiviteiten te ondernemen.
De Raad concludeerde dat het Uwv op basis van de beschikbare gegevens terecht een loonsanctie had opgelegd aan appellante. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.