ECLI:NL:RBOBR:2023:3197

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
30 juni 2023
Publicatiedatum
29 juni 2023
Zaaknummer
21/2217
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van een loonsanctie opgelegd door het UWV in het kader van re-integratie van een werknemer

In deze uitspraak van de Rechtbank Oost-Brabant, gedaan op 30 juni 2023, is het beroep van eiseres tegen de loonsanctie van het UWV ongegrond verklaard. Eiseres had de loonsanctie opgelegd gekregen omdat zij onvoldoende re-integratie-inspanningen had verricht voor haar werknemer, die zich ziek had gemeld. De rechtbank oordeelde dat eiseres had moeten twijfelen aan de adviezen van de bedrijfsarts en arbodienst, die niet eenduidig waren. Eiseres had de veronderstelling dat zij eerst een mediationtraject kon doorlopen en pas daarna een spoor 2-traject hoefde in te zetten, niet voldoende onderbouwd. De rechtbank benadrukte dat er vanaf 7 augustus 2020 geen reële verwachting meer bestond dat het mediationtraject zou leiden tot een structurele werkhervatting van de werknemer. Eiseres had daarom eerder moeten starten met re-integratie-inspanningen in spoor 2. De rechtbank concludeerde dat het UWV terecht de loonsanctie had opgelegd, omdat eiseres niet aan haar re-integratieverplichtingen had voldaan. De uitspraak bevestigt de verantwoordelijkheid van werkgevers voor adequate re-integratie-inspanningen, ook in het geval van tegenstrijdige adviezen van medische professionals.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT
Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: SHE 21/2217

uitspraak van de meervoudige kamer van 30 juni 2023 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [plaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. M.C.J. Reijrink),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, het UWV
(gemachtigde: mr. B.N. van Driel).
Als derde-partij neemt aan de zaak deel:
[werknemer]uit [plaats] (de werknemer).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de beslissing van het UWV om de periode waarin de werknemer tijdens ziekte recht heeft op doorbetaling van loon te verlengen tot 11 mei 2022 (een zogeheten loonsanctie). Het UWV heeft deze loonsanctie aan eiseres opgelegd met het besluit van 7 april 2021.
1.1.
Met het bestreden besluit van 3 augustus 2021 op het bezwaar van eiseres is het UWV bij dat besluit gebleven.
1.2.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
1.3.
Het UWV heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.4.
De rechtbank heeft de werknemer aangemerkt als partij in de zaak. De rechtbank heeft bepaald dat eiseres geen kennis mag nemen van de medische stukken, maar dat dit uitsluitend is toegestaan aan een gemachtigde die advocaat of arts is dan wel aan de degene die daarvoor van de rechtbank bijzondere toestemming heeft gekregen.
1.5.
De rechtbank heeft het beroep op 8 juni 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben namens eiseres deelgenomen: de gemachtigde van eiseres, [naam] en C.W.J. Eijkelenburg, arbeidsdeskundige. Ook de gemachtigde van het UWV en de werknemer hebben aan de zitting deelgenomen.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt in deze zaak de aan eiseres opgelegde loonsanctie. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
2.1.
De rechtbank komt tot het oordeel dat het beroep ongegrond is. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft. Eerst zal de rechtbank weergeven welke wettelijke regels en beleidsregels van belang zijn, dan de relevante feiten en omstandigheden benoemen, daarna de standpunten van eiseres en het UWV weergeven en daarna overwegen wat zij van die standpunten vindt.
Wettelijk regels en beleidsregels
3. De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wettelijke regels, beleidsregels en regelgeving zijn te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
Feiten en omstandigheden
4. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
4.1.
De werknemer is bij eiseres in dienst in de functie van makelaar/taxateur naar een overeengekomen omvang van 40 uur per week. Op 8 mei 2019 heeft de werknemer zich met lichamelijke klachten ziek gemeld. In de loop van 2019 is de werknemer gestart met een opbouw van uren in zijn eigen werk.
4.2.
In april 2020 heeft een zogeheten eerstejaarsevaluatie plaatsgevonden. In het verslag van 16 april 2020 heeft de bedrijfsarts een stagnatie in het re-integratieproces als gevolg van een ervaren verstoring in de arbeidsrelatie vastgesteld. De bedrijfsarts heeft het advies gegeven mediation in te zetten om de verstoorde arbeidsverhouding structureel op te lossen. Vervolgens is een mediationtraject tussen eiseres en de werknemer in gang gezet.
4.3.
De bedrijfsarts heeft eiseres op 3 augustus 2020 (nogmaals) geadviseerd de werkgerelateerde problematiek met het mediationtraject tot een oplossing te brengen. Verder heeft hij geadviseerd om een arbeidsdeskundig onderzoek te laten uitvoeren voor het bepalen van een optimale benutting van de beschikbare arbeidscapaciteit. ArboNed heeft op 29 september 2020 een arbeidsdeskundig onderzoek verricht en een concept-rapport uitgebracht.
4.4.
Op 19 oktober 2020 heeft laatstelijk een periodieke evaluatie met de bedrijfsarts plaatsgevonden. Bij die evaluatie heeft hij het advies gegeven om op korte termijn het arbeidsconflict structureel op te lossen. Indien deze onderhoudende factor van de klachten is weggenomen, kan er ook een hersteldmelding plaatsvinden. De bedrijfsarts heeft daarbij geadviseerd de conclusies van de arbeidsdeskundige te volgen.
4.5.
Het mediationtraject heeft niet tot een bevredigend resultaat geleid en is begin februari 2021 beëindigd. Op 5 februari 2021 heeft de werknemer zich volledig ziek gemeld. Tot die tijd heeft eiseres geen traject ingezet om de werknemer buiten de eigen organisatie te laten re-integreren (een zogeheten spoor 2-traject).
4.6.
Op 17 februari 2021 heeft de werknemer bij het UWV een aanvraag om een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) ingediend. Naar aanleiding van de aanvraag heeft het UWV beoordeeld of het re-integratietraject naar behoren is afgerond. Dit heeft geresulteerd in een rapport van een arbeidsdeskundige van 6 april 2021 (“beoordeling re-integratieverslag”) en dat heeft geleid tot de besluitvorming zoals genoemd in de inleiding.
Standpunt van eiseres
5. Eiseres stelt zich op het standpunt dat zij voldoende re-integratie inspanningen heeft verricht en heeft daartoe het volgende naar voren gebracht. De werknemer werkte rondom de eerstejaarsevaluatie al tegen 70% van zijn loonwaarde. Hij werkte daarna gedurende een langere periode, tot februari 2021, stabiel tegen 95% van zijn loonwaarde. De mediationgesprekken hadden tot doel om de door de werknemer geuite teleurstelling over de door hem gemiste participatiekansen als mede-aandeelhouder binnen de organisatie van eiseres, bespreekbaar te maken. Enkel zijn teleurstelling over zijn veranderde toekomstperspectief en het in zijn ogen ontbreken van een passende oplossing daarvoor heeft tot de volledige ziekmelding in februari 2021 geleid. Tot de datum van stopzetting van het mediationtraject waren partijen net als de bedrijfsarts van mening dat re-integratie in de eigen functie haalbaar en realistisch was, zodat een spoor 2-traject tijdens het mediationtraject niet aan de orde was. Ook ArboNed ondersteunde deze koers. Hierna heeft de bedrijfsarts op 19 oktober 2020 geadviseerd om het arbeidsconflict op te lossen met de ingezette mediationgesprekken. Dit laatste advies is voor eiseres leidend geweest voor het verdere verloop van de re-integratie. Ter zitting is namens eiseres aangevoerd dat zij geen redenen had om te twijfelen aan de juistheid van dat advies en daarop dus mocht vertrouwen. Gelet op het voorgaande lag het opstarten van het spoor 2-traject in het najaar van 2020 niet voor de hand. Re-integratiekansen zijn volgens eiseres niet gemist.
Standpunt van het UWV
6. Het UWV stelt zich op het standpunt dat er geen bevredigend re-integratieresultaat is bereikt, omdat de werknemer ten tijde van het “actueel oordeel” van 12 februari 2021 of ten tijde van het besluit van 7 april 2021 niet werkzaam was. Verder stelt het UWV zich, onder verwijzing naar de Werkwijze Poortwachter, op het standpunt dat eiseres al vanaf 7 augustus 2020 (drie maanden na het verstrijken van het eerste ziektejaar) activiteiten gericht op re-integratie in spoor 2 had moeten ondernemen. Op dat moment was er namelijk nog geen concreet perspectief op structurele werkhervatting binnen de eigen organisatie in eigen, aangepast of ander passend werk dat zo dicht mogelijk aansluit bij de functionele mogelijkheden. Er was ook nog steeds sprake van een verstoorde arbeidsrelatie. Verder had het advies van de bedrijfsarts en ArboNed zonder voorbehoud moeten luiden dat inzet van een spoor 2-traject was geboden vanaf uiterlijk 7 augustus 2020. Eiseres heeft kennelijk vertrouwd op een door de bedrijfsarts verstrekt advies dat niet in lijn is met het beoordelingskader in de Werkwijze Poortwachter. Dat is toe te rekenen aan eiseres als voor de re-integratie verantwoordelijke werkgever.
De overwegingen van de rechtbank
7. Volgens de Beleidsregels beoordelingskader poortwachter (Beleidsregels) staat bij de beoordeling van de re-integratie inspanningen het bereikte resultaat voorop. Eerst beoordeelt het UWV of sprake is van een bevredigend resultaat. Als het UWV het resultaat niet bevredigend acht, zal volgens de Beleidsregels bij de beoordeling worden ingezoomd op datgene wat door de werkgever en de werknemer daadwerkelijk is ondernomen.
7.1.
Eiseres bestrijdt niet het standpunt van het UWV dat geen sprake is van een bevredigend resultaat als bedoeld in de Beleidsregels, omdat de werknemer zich op 5 februari 2021 volledig ziek heeft gemeld en daarna niet meer heeft gewerkt.
7.2.
Het geschil is dus beperkt tot de vraag of eiseres voldoende re-integratieactiviteiten heeft verricht en in het bijzonder tot de vraag of eiseres naast de lopende mediationgesprekken, vanaf 7 augustus 2020 ook een traject in spoor 2 had moeten inzetten. Hierbij is onder andere van belang wat de arbeidsdeskundige van ArboNed en de bedrijfsarts aan eiseres hebben geadviseerd.
7.3.
De rechtbank is allereerst van oordeel dat de adviezen in het rapport van ArboNed en het advies van de bedrijfsarts daarover niet eenduidig zijn. In het rapport van ArboNed wordt in de onderdelen 2.4 en 6.2 het volgende advies gegeven:
“Ik adviseer werkgever en werknemer het plan van aanpak bij te stellen op basis van deze rapportage. Het advies is om de huidig ingezette interventie (mediation) nader vorm te geven, in afwachting van het beloop hiervan is het advies om aanvullend een re-integratiebureau in te schakelen zodat er onderzoek wordt gedaan naar de mogelijkheden voor werkhervatting bij een andere werkgever.”
In onderdeel 5 van het rapport wordt echter onder andere het volgende vermeld:
“Gezien huidige situatie adviseer ik op korte termijn duidelijkheid te verkrijgen van het mediation traject en eventueel aansluitend een tweedespoor traject op te starten.”
In het advies van de bedrijfsarts van 19 oktober 2020 staat vervolgens:
“Ik adviseer om op korte termijn het arbeidsconflict structureel op te lossen. Indien deze onderhoudende factor van de klachten is weggenomen, kan er ook hersteldmelding plaatsvinden. Ik adviseer om daarbij de conclusies van de arbeidsdeskundige te volgen.”
De tekst, en daarmee de strekking, van de hiervoor genoemde adviezen is naar het oordeel van de rechtbank niet eenduidig: zij biedt zowel ruimte voor de interpretatie dat een traject in spoor 2 moet worden ingezet na afloop van het mediationtraject als voor de interpretatie dat dit gelijktijdig met het mediationtraject moet worden gedaan.
7.4.
Eiseres is er op grond van de adviezen van uitgegaan dat zij eerst het mediationtraject kon doorlopen en pas daarna een traject in spoor 2 hoefde in te zetten. Hierbij speelde voor haar mee dat de werknemer weliswaar nog niet volledig hersteld was, maar wel gedurende het mediationtraject steeds voor een aanzienlijk aantal uren in zijn eigen werk werkzaam was. Naar het oordeel van de rechtbank had eiseres echter moeten betwijfelen dat deze veronderstelling juist was. De rechtbank vindt hierbij het volgende van belang.
7.5.
Uit de stukken van ArboNed blijkt van een diepgeworteld conflict tussen de werknemer en eiseres. Al bij de eerstejaarsevaluatie werd dit conflict benoemd. Het doel was op dat moment nog volledige re-integratie in eigen werkzaamheden. Bij de periodieke evaluatie van 3 augustus 2020 is niet langer vastgehouden aan volledige re-integratie in eigen werkzaamheden als doel, maar is volledige re-integratie in passende arbeid het doel geworden.
7.6.
Uit het onderzoek van ArboNed blijkt ook dat de belastbaarheid van de werknemer in het eigen werk werd overschreden. Daarover staat in onderdeel 4 van het rapport van ArboNed:
“Het knelpunt ligt voornamelijk in de stressvolle situatie. Deze wordt veroorzaakt door de werk gerelateerde problematiek wat gelegen is in de onderlinge relaties. (…) Daar de situatie ondanks het lopende traject nog niet verbeterd is zorgt de stressvolle situatie voor een belemmering voor een uitvoer van het eigen werk in volle omvang.”Deze bevindingen hebben geleid tot de conclusie dat het eigen werk niet in volle omvang passend is voor de werknemer. De overige conclusies waren dat het eigen werk niet op structurele en duurzame wijze passend te maken is door voorzieningen of aanpassingen, er bij eiseres geen andere of betere passende mogelijkheden tot een structurele en duurzame werkhervatting voor de werknemer zijn, de werknemer over benutbare mogelijkheden voor passende arbeid op de arbeidsmarkt beschikt en het vervolgtraject via een re-integratiebureau in gang gezet zal kunnen worden.
7.7.
Verder waren de verwachtingen van de mediationgesprekken in de ogen van ArboNed en de bedrijfsarts niet hoopgevend. In onderdeel 3.3.2 van het rapport van ArboNed is namelijk de volgende passage opgenomen:
“Overleg bedrijfsarts (…) De arts de heer H.C. van Gastel geeft aan dat de prognose ten aanzien van herstel voor eigen werk gunstig is maar onderschrijft de visie van de arbeidsdeskundige dat deze re-integratie, met in acht neming van de meest recente berichten omtrent mediation dat een duurzame en structurele vormgeving van de werkzaamheden bij de eigen werknemer niet aannemelijk is. De huidige omstandigheden c.q. werk gerelateerde problematiek is een knelpunt voor verder herstel van de werknemer.”Bovendien is op 2 oktober 2020, dus vlak na het uitbrengen van het rapport van ArboNed, aan eiseres een offerte verzonden voor een traject in spoor 2. Dit blijkt uit het overzicht van ArboNed. Uit het verzenden van deze offerte blijkt naar het oordeel van de rechtbank dat ArboNed een inzet van een traject in spoor 2 naast het mediationtraject voor ogen had.
7.8.
Naar het oordeel van de rechtbank kon er gelet op het voorgaande vanaf 7 augustus 2020 geen reële, concrete verwachting bestaan dat het mediationtraject tot een beëindiging van het arbeidsconflict en structurele werkhervatting van de werknemer bij eiseres zou leiden. Het lag daarom niet voor de hand om het re-integratietraject te beperken tot het voeren van mediationgesprekken.
7.9.
Ter zitting heeft eiseres een beroep gedaan op een drietal uitspraken van rechtbanken. [1] In deze uitspraken nuanceren de rechtbanken de vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) dat afgaan op een advies van een bedrijfsarts voor rekening en risico komt van de werkgever, mocht dit advies onjuist blijken te zijn. [2] Die rechtspraak van de CRvB is gebaseerd op het door de wetgever in de wetsgeschiedenis verwoorde uitgangspunt dat de werkgever verantwoordelijk is en blijft voor de re-integratie met inbegrip van de werkzaamheden van degene die hij daarbij inschakelt. Met de vervolgens in de rechtspraak ontwikkelde “voor rekening en risico” benadering wordt in loonsanctiezaken volgens die rechtbanken onvoldoende recht gedaan aan de in de wet zelf neergelegde norm dat het bij de beoordeling van re-integratie-inspanningen gaat om de vraag of de werkgever in redelijkheid tot de re-integratie-inspanningen heeft kunnen komen. Met die benadering wordt ook geen onderscheid gemaakt tussen werkgevers die geen of evident onvoldoende re-integratie-inspanningen leveren en werkgevers die daar wel betekenisvol invulling aan geven. De rechtbanken zijn op basis van artikel 65 van de Wet WIA van oordeel dat die ruimte er bij het opleggen van loonsancties die een (zeer) belastend karakter hebben, wel behoort te zijn.
7.10.
De rechtbank sluit zich in deze zaak aan bij die nuancering, maar is van oordeel dat die eiseres niet kan baten. Zoals hiervoor is overwogen, is de tekst van de adviezen van ArboNed en de bedrijfsarts niet eenduidig. Daarmee is weliswaar sprake van inadequate adviezen, maar eiseres had gelet op het hiervoor weergegeven feitelijk verloop van de re-integratie, het onderliggende conflict, de gesignaleerde knelpunten en de ontvangen factuur moeten betwijfelen dat de veronderstelling dat zij op grond van de adviezen eerst het mediationtraject kon doorlopen en pas aansluitend een spoor 2 traject hoefde in te zetten, juist was.
7.11.
Gelet op het voorgaande onderschrijft de rechtbank het standpunt van het UWV dat eiseres vanaf 7 augustus 2020 activiteiten gericht op re-integratie in spoor 2 had moeten ondernemen. Nu eiseres dat niet heeft gedaan, heeft zij zonder deugdelijke grond onvoldoende re-integratie inspanningen verricht en heeft het UWV terecht de loonsanctie aan eiseres opgelegd.

Conclusie en gevolgen

8. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de aan eiseres opgelegde loonsanctie in stand blijft. Eiseres krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G. de Jong, voorzitter, mr. M. Venderbosch en
mr. J. Woestenburg, leden, in aanwezigheid van mr. I.M.C. van Og, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 30 juni 2023.
griffier
voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage

In artikel 25 van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) zijn bepalingen opgenomen met betrekking tot de re-integratieverplichtingen van de werkgever tijdens ziekte van de verzekerde. In artikel 25, negende lid, van de Wet WIA is bepaald dat, indien de werkgever zonder deugdelijke grond onvoldoende re-integratie inspanningen heeft verricht, het UWV het tijdvak gedurende welke de verzekerde jegens die werkgever recht heeft op loon met ten hoogste 52 weken verlengt, opdat de werkgever zijn tekortkoming ten aanzien van de bedoelde re-integratie inspanningen kan herstellen.
Ingevolge artikel 65 van de Wet WIA beoordeelt het UWV of de werkgever en de verzekerde in redelijkheid hebben kunnen komen tot de re-integratie inspanningen die zijn verricht.
In de Beleidsregels beoordelingskader poortwachter [3] is onder andere het volgende bepaald:
“(…)
Het resultaat staat voorop
Bij de beoordeling door het UWV van de geleverde re-integratie-inspanningen staat het bereikte resultaat voorop. Dat resultaat hoeft niet optimaal te zijn. Een bevredigend resultaat is voldoende. Er is dan immers voldaan aan de wettelijke eis dat werkgever en werknemer in redelijkheid konden komen tot de re-integratie-inspanningen die zijn verricht. Indien er sprake is van een bevredigend resultaat is de weg waarlangs dit resultaat tot stand is gekomen niet relevant. In die gevallen gaat het UWV over tot beoordeling van de aanvraag voor een WIA-uitkering. Indien het resultaat niet bevredigend is wordt ingezoomd op het re-integratieproces van de eerste twee ziektejaren en de daarbij verrichte re-integratie-inspanningen. De beoordeling van het UWV is dan dus uitgebreider.
Bevredigend resultaat
Bij de UWV-beoordeling van de geleverde re-integratie-inspanningen is sprake van een bevredigend resultaat wanneer gekomen is tot een (gedeeltelijke) werkhervatting, die min of meer aansluit bij de resterende functionele mogelijkheden van de werknemer. De betreffende hervatting moet een structureel karakter hebben, dat wil zeggen: het moet aannemelijk zijn dat de werknemer ook na afloop van de verplichte loondoorbetalingsperiode in deze arbeid kan blijven werken.
(…)
Bij de UWV-beoordeling is in die situatie dan ook sprake van een bevredigend resultaat wanneer betrokkene tegen het einde van de verplichte loondoorbetalingsperiode is ingeschakeld in arbeid met een loonwaarde van tenminste 65% van het loon vóór de ziekte.
(…)
Is geen bevredigend resultaat behaald dan zal het UWV beoordelen of er door werkgever en door werknemer in de eerste twee ziektejaren voldoende re-integratie-inspanningen zijn verricht.
(…)
Met name tijdens deze eerstejaarsevaluatie kunnen basale keuzes worden gemaakt, bijvoorbeeld wat betreft re-integratie-inspanningen in het eigen bedrijf of bij een andere werkgever. Mocht bijvoorbeeld blijken dat de re-integratie in het eigen bedrijf nog geen resultaten heeft opgeleverd, dan mag worden verwacht dat werkgever en werknemer dan
– naast de wellicht nog lopende activiteiten voor re-integratie in het eigen bedrijf – tevens voorbereidingen starten met het oog op re-integratie bij een andere werkgever. Re-integratie-activiteiten met het oog op werk bij een andere werkgever kunnen slechts achterwege blijven als er nog concreet perspectief bestaat op hervatting in het eigen bedrijf.
(…)”
De Werkwijze poortwachter van het UWV, versie van 1 juni 2021, bepaalde onder andere het volgende:
“Spoor 2
Onder re-integratie in Spoor 2 verstaan we alle activiteiten gericht op werkhervatting buiten de eigen organisatie.
Wanneer is Spoor 2 aan de orde?
Zodra er geen zicht (meer) bestaat op een structurele hervatting binnen de eigen organisatie, moet er een adequaat tweede-spoortraject worden gestart om de hervattingskansen van de arbeidsongeschikte werknemer zo veel mogelijk te vergroten. Een tweede-spoortraject moet uiterlijk binnen 6 weken na de Eerstejaarsevaluatie (in de 52e verzuimweek) worden gestart.
Re-integratieactiviteiten in Spoor 2 kunnen na de Eerstejaarsevaluatie alleen achterwege blijven als er binnen 3 maanden een concreet perspectief is op structurele werkhervatting binnen de eigen organisatie in eigen, aangepast of ander passend werk dat zo dicht mogelijk aansluit bij de functionele mogelijkheden.
(…)
Arbeidsconflict en re-integratie
Een conflict binnen de werksfeer is geen reden om niet actief te werken aan re-integratie. Werkgever en werknemer zijn ook nu aan elkaar verplicht om tot oplossingen en tot re-integratie te komen: bij de eigen of bij een andere werkgever (Spoor 2). Er is sprake van een arbeidsconflict als 1 van de partijen vindt dat de andere partij haar dwarsboomt of ergert.
(…)”

Voetnoten

1.De uitspraken van de rechtbank Oost-Brabant van 11 februari 2022, ECLI:NL:RBOBR:2022:415, van de rechtbank Rotterdam van 11 april 2023, ECLI:NL:RBROT:2023:2990 en van de rechtbank Amsterdam van 11 januari 2023, ECLI:NL:RBAMS:2023:538.
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 25 maart 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:926, r.o. 4.5 waarin is geoordeeld dat op grond van vaste rechtspraak het voor risico van een werkgever is dat hij afgaat op een advies van een door hem ingeschakelde bedrijfsarts dat later blijkt onjuist of onvoldoende onderbouwd te zijn geweest.
3.Besluit van 3 december 2002, Stcrt. 2002, 236, gewijzigd bij Besluit van 17 oktober 2006, Stcrt. 2006, 224