ECLI:NL:RBOBR:2022:3071

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
22 juli 2022
Publicatiedatum
1 augustus 2022
Zaaknummer
SHE 20/2556
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de rechtmatigheid van de aanslag reclamebelasting en de objectieve rechtvaardiging van het heffingsgebied

In deze uitspraak van de Rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats 's-Hertogenbosch, wordt het beroep van eiser tegen de opgelegde aanslag reclamebelasting van 29 februari 2020 beoordeeld. De rechtbank concludeert dat de heffingsambtenaar terecht de aanslag heeft gehandhaafd. Eiser, gebruiker van een winkelpand in het heffingsgebied, betwist de rechtmatigheid van de aanslag en stelt dat hij niet profiteert van de activiteiten die met de opbrengsten van de reclamebelasting worden gefinancierd. De rechtbank oordeelt dat het niet van belang is of eiser daadwerkelijk profijt heeft, maar of hij daarvan zou kunnen profiteren. De gemeenteraad heeft de reclamebelasting ingevoerd op basis van de Verordening reclamebelasting binnenstad 2020, en de rechtbank stelt vast dat er een objectieve en redelijke rechtvaardiging is voor de begrenzing van het heffingsgebied. Eiser heeft niet aangetoond dat de opbrengsten van de belasting worden gebruikt voor activiteiten buiten het heffingsgebied. De rechtbank wijst ook de klachten van eiser over de inspraakprocedure en het gelijkheidsbeginsel af, omdat deze niet voldoende zijn onderbouwd. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat eiser geen gelijk krijgt en geen vergoeding van proceskosten ontvangt.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT
Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: SHE 20/2556

uitspraak van de meervoudige kamer van 22 juli 2022 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

en

de heffingsambtenaar van de gemeente ’s-Hertogenbosch, de heffingsambtenaar

(gemachtigde: mr. R.A.M.T. Klaassen).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de aan hem opgelegde aanslag reclamebelasting van 29 februari 2020 (aanslagnummer [aanslagnummer] ) voor het belastingjaar 2020 tot een bedrag van € 81,60.
1.1.
Met de uitspraak op bezwaar van 11 september 2020 op het bezwaar van eiser heeft de heffingsambtenaar de aanslag gehandhaafd.
1.2.
De heffingsambtenaar heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De enkelvoudige kamer heeft het beroep op 16 september 2021 op zitting behandeld. Hieraan hebben eiser en de gemachtigde van de heffingsambtenaar deelgenomen. Voor de heffingsambtenaar is ook verschenen [naam 1] . Op de zitting heeft de enkelvoudige kamer het onderzoek gesloten.
1.4.
Na de zitting heeft de enkelvoudige kamer het onderzoek heropend en de zaak verwezen naar een meervoudige kamer.
1.5.
Een van de behandelend rechters van de meervoudige kamer heeft om verschoning verzocht. Dit verzoek is door de verschoningskamer van deze rechtbank toegewezen op
28 januari 2022. [1] In verband daarmee kon een op 3 februari 2022 geplande zitting van de meervoudige kamer niet doorgaan.
1.6.
De meervoudige kamer heeft in gewijzigde samenstelling het beroep op 6 juli 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben eiser en de gemachtigde van de heffingsambtenaar deelgenomen. Voor de heffingsambtenaar is ook verschenen [naam 2] .

Feiten

2. Eiser is gebruiker van het winkelpand aan [adres] te ‘s-Hertogenbosch, waarin hij een winkel in breigaren heeft. Dit pand ligt binnen het heffingsgebied van de reclamebelasting en daarom is aan hem de aanslag reclamebelasting opgelegd.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank is van oordeel dat de heffingsambtenaar eiser terecht een aanslag reclamebelasting voor het belastingjaar 2020 heeft opgelegd. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
3.1.
In artikel 227 van de Gemeentewet staat dat voor openbare aankondigingen zichtbaar vanaf de openbare weg een reclamebelasting kan worden geheven. De gemeenteraad van
’s-Hertogenbosch heeft van die mogelijkheid gebruikgemaakt door het vaststellen van de Verordening reclamebelasting binnenstad 2020 (hierna: de Verordening). In de artikelen 2 en 3 van de Verordening staat dat reclamebelasting wordt geheven binnen een daarin specifiek aangewezen gebied zoals ook op onderstaande kaart is aangegeven.
3.2.
De reclamebelasting wordt dus geheven voor een openbare aankondiging die binnen het hiervoor genoemde gebied zichtbaar is vanaf de openbare weg. Dit wordt het belastbaar feit genoemd. Eiser en de heffingsambtenaar zijn het erover eens dat het belastbaar feit zich in het geval van eiser heeft voorgedaan.
3.3.
Omdat de gemeenteraad heeft bepaald dat de reclamebelasting op een specifiek deel van het grondgebied van de gemeente wordt geheven, en dus niet het gehele grondgebied van de gemeente, moet voor die beperking een objectieve en redelijke rechtvaardig zijn. [2] Daarvan is sprake als de gemeenteraad in redelijkheid heeft mogen uitgaan van de veronderstelling dat degenen die profijt kunnen hebben van de opbrengst van de reclamebelasting in de heffing worden betrokken.
3.3.1.
Eiser vindt dat voor die beperking geen objectieve en redelijke rechtvaardiging bestaat. Het Hinthamereinde ligt volgens hem ten onrechte binnen het heffingsgebied. Eiser profiteert namelijk niet van de opbrengsten van de belasting, bijvoorbeeld bij het ophangen van vaandels, spandoeken en feestverlichting. Ook vindt eiser dat ondernemers buiten het gebied wel profiteren van de opbrengst van de reclamebelasting. Concreet wijst eiser op de Stationsweg die volgens hem de toegangsweg tot het centrum is en dat over die weg een groot publiek naar de binnenstad gaat.
3.3.2.
De heffingsambtenaar vindt dat de begrenzing van het heffingsgebied in de Verordening is gebaseerd op een objectieve norm en dus niet tot een onredelijke of willekeurige heffing leidt. Het gebied is het historische centrum van ’s-Hertogenbosch waardoor het geografisch logisch is begrensd. Binnen dit gebied financiert de Stichting Ondernemersfonds Centrum ’s-Hertogenbosch (SOCH) activiteiten met de opbrengsten van de belasting. Tussen de gemeente en de SOCH is een convenant gesloten dat de SOCH ook alleen binnen het heffingsgebied activiteiten mag organiseren. De gemeente oefent ook daadwerkelijk toezicht uit op de juiste uitvoering van dat convenant, onder andere door de begrotingen en jaarrekeningen van de SOCH te controleren. Daaruit blijkt volgens de heffingsambtenaar dat de SOCH zich aan het convenant houdt en dus geen activiteiten buiten het heffingsgebied financiert. Verder wijst de heffingsambtenaar erop dat het niet van belang is of eiser daadwerkelijk profiteert van de activiteiten van de SOCH, maar dat hij daarvan zou kunnen profiteren. Dat laatste is volgens de heffingsambtenaar het geval. De heffingsambtenaar bestrijdt dat het Hinthamereinde door de SOCH wordt overgeslagen bij het aanbrengen van feestverlichting. Dat is enkel in een concreet jaar niet gebeurd vanwege onderhoud aan en reparatie van de verlichting. Met het ophangen van vaandels en spandoeken heeft de SOCH volgens de heffingsambtenaar geen bemoeienis.
3.3.3.
De rechtbank vindt dat er een objectieve en redelijke rechtvaardiging is voor de begrenzing van het heffingsgebied. Daarvoor is van belang dat het gebied logisch geografisch is begrensd en dat met wat de heffingsambtenaar verder onder 3.2.2. heeft aangevoerd voldoende vaststaat dat de opbrengsten van de reclamebelasting ten goede komen aan het heffingsgebied. Dat de grenzen van het heffingsgebied (op basis van andere keuzes) door de gemeenteraad ook anders getrokken hadden kunnen worden, maakt dat niet anders. [3] Wat ook niet van belang is, is of eiser daadwerkelijk profijt heeft van de activiteiten van de SOCH. Voldoende is dat de gemeenteraad bij de vaststelling van de Verordening in redelijkheid mocht veronderstellen dat de binnen het afgebakende gebied gevestigde ondernemingen daarvan zouden kunnen profiteren. [4] Verder heeft de heffingsambtenaar inzichtelijk gemaakt dat in dit belastingjaar in het heffingsgebied diverse activiteiten zijn georganiseerd, betaald uit de opbrengt van de reclamebelasting. Eiser heeft op de zitting van 6 juli 2022 erkend dat hij zou kunnen profiteren van die activiteiten. Daarnaast kan eiser in aanmerking komen voor een bijdrage van de SOCH als hij zelf een activiteit in zijn straat wil organiseren; ook in zoverre kan hij (enig) profijt hebben van de opbrengst van de heffing van reclamebelasting. [5] Verder wijst de rechtbank erop dat wat de heffingsambtenaar heeft gezegd over de vaandels, spandoeken en feestverlichting door eiser niet concreet is tegengesproken.
3.3.4.
Ook is er niet gebleken dat de opbrengsten van de reclamebelasting ten goede komen aan activiteiten buiten het heffingsgebied. Eiser heeft wel gesteld dat de SOCH (ook) activiteiten buiten het heffingsgebied zou hebben gefinancierd (zoals de Vuelta en het handboogschieten), maar dit is door de heffingsambtenaar gemotiveerd bestreden. De heffingsambtenaar heeft op de zitting van 6 juli 2022 aangegeven alle in (2019 en) 2020 door de SOCH gefinancierde activiteiten te hebben gecontroleerd en dat er niet een activiteit buiten het heffingsgebied heeft plaatsgevonden. Eiser heeft deze reactie van de heffingsambtenaar onvoldoende concreet tegengesproken. En zelfs al zouden ondernemers buiten het in de Verordening aangewezen heffingsgebied ook enig profijt kunnen hebben van de activiteiten die binnen het heffingsgebied worden georganiseerd, dan betekent dat nog niet dat daardoor een objectieve en redelijke rechtvaardiging voor de begrenzing van het heffingsgebied ontbreekt. [6]
3.3.5.
Eiser wijst er nog op dat onder andere Google en de ANWB de grenzen van het centrum op een andere manier trekken, waaruit volgens eiser ook blijkt dat de begrenzing van het heffingsgebied niet klopt. De rechtbank wijst erop dat Google en de ANWB niet bepalen in welk gebied in ’s-Hertogenbosch reclamebelasting mag worden geheven, maar dat dit (binnen de grenzen van de wet) aan de gemeenteraad van ’s-Hertogenbosch is. Die is daarbij (dus) niet gebonden aan wat Google en de ANWB als het centrum van
’s-Hertogenbosch zien.
3.4.
Voordat de gemeenteraad besloot om de Verordening vast te stellen, is er inspraak voor de betrokken ondernemers georganiseerd. Eiser vindt dat dit niet goed is gegaan, onder andere omdat volgens hem maar een heel beperkt deel van de ondernemers heeft deelgenomen. Het grootste deel van de ondernemers die er waren zijn volgens eiser door de ondernemersvereniging gestimuleerd om voor de invoering van de reclamebelasting te stemmen waarbij beloofd zou zijn dat de contributie van de ondernemersvereniging verlaagd zou worden met het bedrag dat zij aan reclamebelasting zouden moeten betalen. Ook vindt eiser het niet terecht dat de gemeenteraad reclamebelasting heeft ingevoerd nadat bleek dat er onvoldoende draagvlak was voor invoering van een BIZ-heffing. [7] De rechtbank begrijpt dat eiser het niet eens is met de gang van zaken zoals die door hem is beleefd. Het punt is dat in de Gemeentewet staat dat het aan de gemeenteraad is om de verordeningen te maken die zij in het belang van de gemeente nodig oordeelt. [8] Als de gemeenteraad daaraan voorafgaand een inspraakprocedure wil houden staat haar dat vrij om te doen. Dat geldt ook voor de manier waarop die inspraakprocedure wordt vormgegeven en of de gemeenteraad zich aan de uitkomsten daarvan wil houden. Dit betekent ook, anders dan eiser stelt, dat het de gemeenteraad vrijstond de reclamebelasting in te voeren ook nadat er onvoldoende draagvlak bleek voor de invoering van een BIZ-heffing. [9]
3.5.
Eiser heeft nog gezegd dat de opgelegde aanslag in strijd is met het gelijkheidsbeginsel. Eiser heeft dat in het geheel niet onderbouwd, bijvoorbeeld door te wijzen op concrete gelijke gevallen die de heffingsambtenaar niet gelijk zou hebben behandeld. Om die reden slaagt het beroep van eiser op het gelijkheidsbeginsel niet.
3.6.
Eiser heeft op de zitting van 6 juli 2022 nog gezegd dat de huidige regeling wellicht past binnen de wet en het recht, maar dat die volgens hem niet rechtvaardig is. Grote kapitalisten worden volgens hem door deze belasting bevoordeeld doordat zij niet of verhoudingsgewijs weinig bijdragen aan de belasting en wel profiteren van de opbrengst, terwijl eiser als kleine winkelier verhoudingsgewijs veel moet bijdragen en feitelijk geen profijt van de opbrengst heeft. De rechtbank begrijpt dat eiser graag gezien had dat er andere politieke keuzes waren gemaakt, maar de rechtbank kan de keuzes van de gemeenteraad slechts beperkt (‘marginaal’) toetsen en pas ingrijpen als deze keuzes leiden tot een onredelijke en willekeurige belastingheffing die de gemeentelijke wetgever niet op het oog kan hebben gehad. [10] Uit niets is gebleken dat die situatie zich voordoet. Het staat eiser uiteraard vrij zijn zorgen onder de aandacht te brengen van de gemeenteraad die het als gemeentelijke wetgever wél vrijstaat om (voor de toekomst) een andere politieke keuze te maken.

Conclusie en gevolgen

4. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.F. Vink, voorzitter, en mr. M. de Vries en
mr. M.P. Schutte, leden, in aanwezigheid van E.H.J.M.T. van der Steen, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 22 juli 2022.
griffier
voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Voetnoten

1.Rechtbank Oost-Brabant 28 januari 2022, ECLI:NL:RBOBR:2022:462.
2.HR 11 november 2011, ECLI:NL:HR:2011:BR4564.
3.Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 9 februari 2021, ECLI:NL:GHARL:2021:1244.
4.Gerechtshof 's-Hertogenbosch 3 november 2016, ECLI:NL:GHSHE:2016:4940.
5.Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 13 oktober 2020, ECLI:NL:GHARL:2020:8235.
6.Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 22 december 2015, ECLI:NL:GHARL:2015:9784.
7.Belasting voor een Bedrijven Investerings Zone (BIZ).
8.Artikel 149 van de Gemeentewet.
9.Gerechtshof ’s-Gravenhage 3 januari 2012, ECLI:NL:GHSGR:2012:BV3613.
10.Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 9 februari 2021, ECLI:NL:GHARL:2021:1244.