ECLI:NL:GHARL:2021:1244

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
9 februari 2021
Publicatiedatum
10 februari 2021
Zaaknummer
20/00431
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Reclamebelasting en de differentiatie tussen kern- en aanloopgebied: objectieve en redelijke rechtvaardiging?

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de heffingsambtenaar van de gemeente Ede tegen een uitspraak van de rechtbank Gelderland. De rechtbank had de aanslag reclamebelasting voor het jaar 2019, opgelegd aan belanghebbende [X] B.V., verminderd van € 1.200 naar € 900. De heffingsambtenaar stelde dat de aanslag terecht was, omdat het pand van belanghebbende zich binnen het kernwinkelgebied bevond, waar een hoger tarief geldt. Belanghebbende betwistte dit en stelde dat de grens tussen het kernwinkelgebied en het aanloopgebied onjuist was getrokken, waardoor het pand in het aanloopgebied zou moeten liggen.

Tijdens de zitting op 11 december 2020, die digitaal plaatsvond, hebben beide partijen hun standpunten toegelicht. Belanghebbende voerde aan dat de in- en uitrit van de parkeergarage als een straat moest worden aangemerkt, wat zou betekenen dat het pand buiten het kernwinkelgebied ligt. De heffingsambtenaar verdedigde de gekozen grens en stelde dat de gemeente de bevoegdheid heeft om de heffingsgebieden te bepalen, mits er een objectieve en redelijke rechtvaardiging voor is.

Het Hof oordeelde dat de gemeentelijke wetgever vrij is om zijn reclamebelastingstelsel in te richten en dat de gekozen grens tussen het kernwinkelgebied en het aanloopgebied op een objectieve norm is gebaseerd. Het Hof concludeerde dat de aanslag terecht was en dat de heffingsambtenaar in zijn recht stond om het pand aan te slaan naar het tarief van het kernwinkelgebied. De uitspraak van de rechtbank werd vernietigd en het beroep van belanghebbende werd ongegrond verklaard.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN

digitale zitting
nummer 20/00431
uitspraakdatum: 9 februari 2021
Uitspraak van de vijfde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
de
heffingsambtenaarvan de gemeente Ede (hierna: de heffingsambtenaar)
tegen de uitspraak van de rechtbank van 28 januari 2020, nummer AWB 19/4066, ECLI:NL:RBGEL:2020:491, in het geding tussen
[X] B.V.te [Z] (hierna: belanghebbende)
en
de heffingsambtenaar.

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
De heffingsambtenaar heeft aan belanghebbende een aanslag reclamebelasting voor het jaar 2019 opgelegd met als omschrijving: ‘ [a-straat] 9 [Z] tarief reclamebelasting kernwinkelgebied’. [1] Het bedrag van de aanslag is € 1.200.
1.2.
Bij uitspraak op bezwaar heeft de heffingsambtenaar de aanslag gehandhaafd.
1.3.
Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij de rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, de uitspraak op bezwaar vernietigd en de aanslag verminderd tot € 900.
1.4.
De heffingsambtenaar heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld.
1.5.
Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend.
1.6.
Zowel belanghebbende als de heffingsambtenaar hebben vóór de zitting een pleitnota ingediend.
1.7.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 december 2020. Partijen hebben via een digitale beeldverbinding deelgenomen aan de zitting. Namens belanghebbende is [A] verschenen en namens de heffingsambtenaar is [B] verschenen. Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan deze uitspraak is gehecht.

2.Vaststaande feiten

2.1.
Belanghebbende is gebruiker van het pand [a-straat] 9 te [Z] (hierna: het pand). Aan het pand is ten minste één openbare aankondiging aangebracht die zichtbaar is vanaf de openbare weg.
2.2.
Ingevolge artikel 227 van de Gemeentewet kan ter zake van openbare aankondigingen zichtbaar vanaf de openbare weg, reclamebelasting worden geheven.
De gemeenteraad van de gemeente Ede heeft in verband hiermee een Verordening reclamebelasting 2019 (hierna: de Verordening) vastgesteld. In deze Verordening wordt een gebied - begrensd door de in de Verordening genoemde straten - omschreven waarbinnen reclamebelasting wordt geheven. [2] Van de belastingopbrengsten organiseert de
[C] (hierna: [C] ) activiteiten. Zij doet dit om het centrum van [Z] aantrekkelijker te maken voor bezoekers. Het heffingsgebied is verdeeld in een kernwinkelgebied, [3] waar een tarief van maximaal € 1.200 geldt, [4] en een aanloopgebied, [5] waar een tarief van maximaal 75% van het tarief van het kernwinkelgebied geldt. [6] Voor de gebiedsaanduiding wordt verwezen naar de bij de Verordening behorende kaart, [7] waarop het totale heffingsgebied is weergegeven, dat verdeeld is in een kernwinkelgebied (in het midden) en een aanloopgebied (daaromheen).
2.3.
Bij de splitsing van het heffingsgebied in een kernwinkelgebied en een aanloopgebied heeft de heffingsambtenaar gekozen voor een benadering vanuit de kern van het gebied; dat is waar de meeste bezoekers komen en de meeste ondernemingen gevestigd zijn. Elk pand dat, vanuit de kern gezien, bereikt kan worden zonder daarbij een straat waar auto's mogen rijden over te steken, wordt beschouwd als te liggen in het kernwinkelgebied. [8] Achtergrond van de differentiatie tussen kern- en aanloopgebied is dat in zijn algemeenheid de in het kernwinkelgebied gelegen ondernemingen meer profijt hebben van de door [C] georganiseerde activiteiten dan de ondernemingen die in het aanloopgebied liggen.
2.4.
Het pand ligt (net) binnen de grenzen van het kernwinkelgebied. Tussen de kern en het pand ligt een parkeergarage met een in- en uitrit met drie rijstroken.

3.Geschil

3.1.
In geschil is of het bedrag van de aanslag juist is.
3.2.
Belanghebbende vindt dat een onjuiste grens tussen kernwinkelgebied en aanloopgebied is aangebracht en dat het pand in het aanloopgebied zou moeten liggen.
3.3.
De grens tussen kernwinkel- en aanloopgebied, zoals bepaald in de Verordening, acht belanghebbende niet zorgvuldig gekozen en gemotiveerd. De grens moet, mede gelet op de toelichting van de heffingsambtenaar (zie 2.3), anders getrokken worden. Omdat de in- en uitrit van de parkeergarage op een straat lijkt, vindt belanghebbende dat dit de grens vormt, waardoor het pand (net) buiten het kernwinkelgebied is gelegen.
3.4.
Belanghebbende acht het verder niet redelijk en objectief dat het pand waar geen detailhandelsbestemming op zit, toch tot het kernwinkelgebied wordt gerekend.
3.5.
De heffingsambtenaar wijst erop dat de gemeente ingevolge artikel 127 van de Grondwet en artikel 216 van de Gemeentewet mag optreden als wetgever en dus een heffingsgebied mag aanwijzen en binnen dat heffingsgebied grenzen mag trekken.
Aan de zorgvuldigheids- en motiveringsbeginselen is, volgens de heffingsambtenaar, voldaan. De gemeente is in redelijkheid tot haar keuze voor het plaatsen van de grens gekomen en rechterlijke interventie - door het verleggen van de grens - is niet op zijn plaats.
3.6.
Dat het pand geen detailhandelsbestemming heeft, acht de heffingsambtenaar niet relevant. Het pand ligt in het kernwinkelgebied en is daarmee terecht aangeslagen naar het tarief van dat gebied.

4.Beoordeling van het geschil

4.1.
Het Hof stelt voorop dat de gemeentelijke wetgever vrij is om zijn reclamebelastingstelsel naar eigen inzicht in te richten. [9] De gemeentelijke wetgever heeft de bevoegdheid om de heffing van deze belasting te beperken tot een gedeelte van zijn grondgebied of binnen dat gebied te differentiëren, mits daarvoor een objectieve en redelijke rechtvaardiging bestaat. Bij het bestaan van een dergelijke rechtvaardiging is die beperking of differentiatie niet in strijd met enig algemeen rechtsbeginsel en de gemeentelijke wetgever overschrijdt daarmee ook niet de grenzen van de regelgevende bevoegdheid die hem is toegekend. [10]
4.2.
Het staat de gemeente verder vrij om in zijn verordening de heffingsmaatstaven te bepalen, waarbij als enige voorwaarde is gesteld dat het belastingbedrag niet afhankelijk mag worden gesteld van het inkomen, de winst of het vermogen. [11]
4.3.
De rechter kan de keuzes van de gemeentelijke wetgever slechts marginaal toetsen en kan pas ingrijpen als deze keuzes van de gemeente leiden tot een onredelijke en willekeurige heffing die de wetgever niet op het oog kan hebben gehad. Hiervan is bijvoorbeeld sprake als bepaalde openbare aankondigingen buiten de heffing worden gelaten, terwijl dat gelijke gevallen zijn als de openbare aankondiging van belanghebbende en voor de hieruit volgende ongelijke behandeling geen objectieve en redelijke rechtvaardiging bestaat. [12]
4.4.
De heffingsambtenaar heeft in de voorliggende zaak de gekozen grens tussen het kernwinkelgebied en het aanloopgebied toegelicht. Het kernwinkelgebied onderscheidt zich van het aanloopgebied doordat, bezien vanuit de kern, elk pand in het kernwinkelgebied bereikt kan worden zonder dat daarbij een straat waar auto’s mogen rijden overgestoken hoeft te worden.
4.5.
Het Hof is van oordeel dat de grens die in de Verordening is neergelegd tussen kern- en aanloopgebied, is gebaseerd op een objectieve norm en, gelet op de achtergrond van de differentiatie (zie 2.3), niet tot een onredelijke of willekeurige heffing leidt. Naar het oordeel van het Hof heeft de gemeente haar eigen wetgeving vervolgens op een juiste wijze toegepast, door de grenzen te trekken bij de straten zoals genoemd in de Verordening. Dat de [b-straat] een straat is waar slechts auto’s mogen rijden van daar wonende autobezitters doet daar niet aan af. Dat de grenzen - op basis van andere keuzes door de gemeente - ook anders getrokken hadden kunnen worden, doet aan het voorgaande evenmin af.
4.6.
Belanghebbende heeft aangevoerd dat de in- en uitrit van de naast het pand gelegen parkeergarage ook als een straat aangemerkt moet worden (zie 2.3.), waardoor deze straat de grens vormt van het kernwinkelgebied. Het Hof is van oordeel dat een in- en uitrit geen straat is en dat het kernwinkelgebied mocht worden afgebakend zoals gedaan door de gemeente.
4.7.
Belanghebbende heeft verder aangevoerd dat de bestemming van het pand relevant is voor het tarief voor de reclamebelasting. Voor het optreden van het belastbare feit in de zin van artikel 3 van de Verordening, maakt het echter niet uit wat de bestemming van het pand is. Voor zover belanghebbende heeft bedoeld geen profijt te hebben van de met de opbrengst van de reclamebelasting verrichte activiteiten, geldt dat geen concreet verband hoeft te worden gelegd tussen de heffing en het concrete individuele profijt van belanghebbende van de aanwending van de opbrengst van die heffing. Voldoende is dat de opbrengst van de reclamebelasting in het algemeen ten goede komt aan de ondernemers in het heffingsgebied. [13]
SlotsomOp grond van het vorenstaande is het bedrag van de aanslag juist en is het hoger beroep van de heffingsambtenaar gegrond.

5.Griffierecht en proceskosten

Het Hof ziet geen aanleiding voor vergoeding van het griffierecht of een veroordeling in de proceskosten.

6.Beslissing

Het Hof:
- verklaart het hoger beroep van de heffingsambtenaar gegrond,
- vernietigt de uitspraak van de Rechtbank,
- verklaart het bij de Rechtbank ingestelde beroep van belanghebbende ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. M.M. de Werd, voorzitter, mr. drs. P. Fortuin en mr. A.J. Kromhout, in tegenwoordigheid van mr. K.M.J. van der Vorst als griffier. De beslissing is op 9 februari 2021 in het openbaar uitgesproken.
De griffier, De voorzitter en de leden zijn verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 9 februari 2021.
Rechtsmiddelverwijzing
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raadwww.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie stellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie
www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.

Voetnoten

1.Het aanslagnummer is 2288861801.
2.Artikel 2, eerste lid, van de Verordening.
3.Artikel 2, tweede lid, van de Verordening.
4.Artikel 5, eerste lid, van de Verordening.
5.Artikel 2, derde lid, van de Verordening.
6.Artikel 5, tweede lid, van de Verordening.
7.Bijlage 1 bij de Verordening.
8.Verweerschrift in beroep, blz. 3.
9.Zie artikel 227 van de Gemeentewet.
10.HR 21 juni 2000, ECLI:NL:HR:2000:AA6253 en HR 11 november 2011, ECLI:NL:HR:2011:BR4564.
11.Zie artikel 219, tweede lid, van de Gemeentewet.
12.Vergelijk HR 11 november 2011, ECLI:NL:HR:2011:BR4564.
13.Vergelijk Hof 's-Hertogenbosch 25 november 2011, ECLI:NL:GHSHE:2011:BV6158 en