ECLI:NL:GHSHE:2016:4940

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
3 november 2016
Publicatiedatum
7 november 2016
Zaaknummer
15/00835
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Reclamebelasting en rechtmatigheid van de heffing in de gemeente Schijndel

In deze zaak gaat het om de rechtmatigheid van een aanslag in de reclamebelasting die aan de belanghebbende is opgelegd door de gemeente Schijndel. De belanghebbende, eigenaar van een onroerende zaak in Schijndel, heeft bezwaar gemaakt tegen de aanslag van € 625 voor het jaar 2014, die is opgelegd op basis van de Verordening reclamebelasting 2012. De Heffingsambtenaar heeft de aanslag gehandhaafd, waarna de belanghebbende in beroep ging bij de Rechtbank Oost-Brabant. De Rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, waarna de belanghebbende hoger beroep instelde bij het Gerechtshof 's-Hertogenbosch.

Tijdens de zitting op 1 september 2016 heeft de belanghebbende zijn standpunt toegelicht, waarbij hij aanvoerde dat de gebiedsafbakening voor de reclamebelasting onterecht was en dat hij geen profijt had van de activiteiten die door de stichting Citymanagement werden gefinancierd met de opbrengst van de reclamebelasting. De Heffingsambtenaar verdedigde de rechtmatigheid van de aanslag en de gebiedsafbakening, waarbij hij stelde dat de gemeenteraad in redelijkheid had kunnen besluiten tot deze afbakening.

Het Hof oordeelde dat de reclamebelasting een algemene belasting is en dat de gemeente de heffing kan beperken tot een bepaald gebied, mits er een objectieve en redelijke rechtvaardiging voor is. Het Hof bevestigde de uitspraak van de Rechtbank en oordeelde dat de belanghebbende niet kon aantonen dat de gebiedsafbakening onterecht was. De belanghebbende had geen recht op teruggave van het griffierecht en er waren geen termen voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team belastingrecht
Meervoudige Belastingkamer
Kenmerk: 15/00835
Uitspraak op het hoger beroep van
[belanghebbende] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna: belanghebbende,
tegen de uitspraak van Rechtbank Oost-Brabant (hierna: de Rechtbank) van 23 april 2015, kenmerk SHE 14/3891, in het geding tussen
belanghebbende
en
de heffingsambtenaar van de gemeente Schijndel,
hierna: de Heffingsambtenaar,
betreffende de hierna te vermelden aanslag.

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
Aan belanghebbende is voor het jaar 2014 een aanslag in de reclamebelasting opgelegd, onder aanslagnummer [aanslagnummer] , naar een bedrag van € 625 (hierna: de aanslag). Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de Heffingsambtenaar de aanslag bij uitspraak gehandhaafd.
1.2.
Belanghebbende is van deze uitspraak in beroep gekomen bij de Rechtbank. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van de Rechtbank van belanghebbende een griffierecht geheven van € 45.
De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
1.3.
Tegen deze uitspraak heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld bij het Hof. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 123.
De Heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.
1.4.
Op verzoek van het Hof heeft de Heffingsambtenaar voorafgaand aan de zitting nadere stukken in het geding gebracht. Deze stukken zijn in afschrift aan de wederpartij verstrekt.
1.5.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgehad op 1 september 2016 te ’s-Hertogenbosch. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord belanghebbende, tot bijstand vergezeld van zijn gemachtigde, mevrouw [A] , alsmede, namens de Heffingsambtenaar, de heer [B] .
1.6.
Aan het slot van deze zitting heeft het Hof het onderzoek gesloten en een schriftelijke uitspraak aangekondigd.
1.7.
De gemachtigde van belanghebbende heeft op 18 september 2016 een e-mail aan de griffier van het Hof gezonden. Het Hof heeft die e-mail opgevat als een verzoek om heropening van het vooronderzoek en dat verzoek op de hierna onder 4.0 vermelde gronden afgewezen.

2.Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het Hof komen vast te staan.
2.1.
Belanghebbende is eigenaar en gebruiker van de onroerende zaak met het adres [a-straat] 60 te [C] (hierna: de onroerende zaak). In deze onroerende zaak is de onderneming van belanghebbende “ [D] [C] ” gevestigd. De onroerende zaak is gelegen ten noordwesten van de [b-straat] te [C] .
2.2.
Op, dan wel aan, de onroerende zaak zijn diverse borden aangebracht met de naam “ [D] ”, die vanaf de openbare weg zichtbaar zijn.
2.3.
De aanslag is opgelegd ter zake van de onder 2.2 bedoelde reclame-uitingen. De aanslag is opgelegd naar een bedrag van € 625, zijnde het tarief per jaar bij een bepaalde oppervlakte van reclameobjecten voor Tariefgebied C.
2.4.
De Verordening reclamebelasting 2012 van de gemeente Schijndel (hierna: de Gemeente) (hierna: de Verordening) luidt, voor zover van belang, als volgt:
“(…)
overwegende:
dat de gemeente, de winkeliersverenigingen, de horeca en de stichting Citymanagement Schijndel in gezamenlijk belang willen investeren in het economisch versterken en aantrekkelijker maken van de winkelcentra in Schijndel;
dat de ondernemingsverenigingen en de stichting daarvoor aan de gemeente verzocht hebben om een reclamebelasting in het leven te roepen ter financiering van de uitgaven van de stichting Citymanagement Schijndel ;
(…)
Artikel 2 Gebiedsomschrijving
Deze verordening is van toepassing binnen het aangewezen gebied van de gemeente Schijndel zoals aangegeven op de bij deze verordening behorende kaart. Het totale gebied waarop de reclame belasting betrekking heeft, wordt begrensd door:
- [a-straat] oneven zijde vanaf de kruising met de [c-straat] ;
- (…)
(…)
Tariefgebied C
Als tariefgebied C worden de verspreide voorzieningen aangewezen en dit omvat alle percelen binnen het gebied waar de reclamebelasting van toepassing is zoals aangegeven op de bij de verordening behorende kaart, welke niet gelegen zijn binnen de beide hiervoor beschreven gebieden. (…)”
2.5.
Aan de Toelichting Verordening Reclamebelasting 2012 van de Gemeente (hierna: de toelichting op de Verordening) kan het volgende worden ontleend:

Algemene toelichting
De gemeente, de winkeliersverenigingen, de horeca en de stichting Citymanagement Schijndel willen in gezamenlijk belang investeren in het economisch versterken en aantrekkelijker maken van de winkelcentra in Schijndel. Daarvoor hebben de ondernemers en de stichting aan de gemeente verzocht een reclamebelasting in het leven te roepen. Met de opbrengsten van deze belasting zullen de kosten van het citymanagement worden betaald.
De uit de reclamebelasting verkregen opbrengst kan in beginsel vrij besteed worden. De reclamebelasting is – net als bijvoorbeeld de OZB en de hondenbelasting – een vrij besteedbare heffing. Het is echter niet de bedoeling om de verkregen opbrengst in de algemene middelen te laten vloeien. De opbrengst wordt ingezet voor structurele financiering van het nieuwe Citymanagement in Schijndel. Uit het daartoe in het leven te roepen fonds worden de kosten betaald van onder andere de verbetering van de belevingswaarde in de openbare ruimte in de winkelgebieden door o.a. de feest- en kerstverlichting op te hangen en het aanbrengen van bloemenbaskets. Tevens zullen evenementen en promotionele activiteiten, gericht op het versterken van het imago van Schijndel als winkelcentrum, zoals de themajaarmarkt Hartemèrt en activiteiten op koopzondagen en sfeermakers op andere dagen, met de opbrengsten worden gefinancierd. De citymanager gaat met ondersteuning alle benodigde activiteiten en planning oppakken om zo snel mogelijk tot resultaten te komen.
Wij hechten er aan op te merken dat de investeringen en activiteiten die bekostigd worden met de reclamebelasting uitdrukkelijk niet behoren tot de reguliere publieke taak van de gemeente.
Omdat de invoering van de reclamebelasting wordt gekoppeld aan het oprichten van het citymanagement dat zich uitsluitend richt op het kernwinkelgebied en omgeving en winkelgebied [a-straat] - [d-straat]
,is er een rechtvaardigingsgrond voor het beperkte gebied waarbinnen de reclamebelasting wordt geheven. De exacte afbakening van het aangewezen gebied is aangegeven op de bij de verordening behorende (digitale) kaart. Er bestaat bij een dergelijke geografische afbakening geen strijd met het gelijkheidsbeginsel (zie verder de toelichting bij artikel 2).
(…)
Artikelsgewijze toelichting
(…)
Artikel 2 Gebiedsomschrijving
Alleen binnen het centrum van Schijndel geplaatste of aangebrachte openbare aankondigingen vallen onder de reclamebelasting. Op de bij de verordening gevoegde kaart is aangegeven hoever het bereik van de reclamebelasting gaat. Ter zake van aankondigingen buiten de grenzen van dat gebied kan de gemeente dus geen reclamebelasting heffen, ook al zijn deze aankondigingen zichtbaar van de openbare weg binnen die grenzen.
Als uitgangspunt geldt het gebied dat profiteert van de activiteiten en voorzieningen die met de opbrengsten van de reclameheffing zullen worden gefinancierd. Bovendien is aangesloten bij de begrenzing uit het bestemmingsplan 2009. Daarom ligt het voor de hand om ook bij de reclamebelasting begrenzing van het kernwinkelgebied hierbij aan te sluiten.
Steun in de jurisprudentie voor deze beperking van het gebied van de reclamebelasting kan gevonden worden in de uitspraak van de Rechtbank Middelburg van 30 januari 2008, AWB 07/443, Belastingblad 2008, blz. 587. De rechtbank besliste onder verwijzing naar (kennelijk) het arrest van de Hoge Raad van 21 juni 2000, nr. 33 816, Belastingblad 2000, blz. 829, dat de reclamebelasting gelet op de gemeentelijke autonomie slechts in een deel van de gemeente kan worden ingevoerd, mits daarvoor een objectieve en redelijke grond bestaat. De met het heffen van reclamebelasting gepaard gaande perceptiekosten kunnen een rol spelen bij de beslissing tot het al dan niet invoeren van deze belasting. Het beperken van de perceptiekosten als zodanig vormt geen dragende objectief onderscheidende overweging bij de beslissing om slechts in een deel van de gemeente reclamebelasting te heffen. Deze beperking dient dan ook gebaseerd te zijn op andere (objectief onderscheidende) gronden. Het Gerechtshof Den Haag heeft in de uitspraak van 23 augustus 2009 de uitspraak van de rechtbank Middelburg bevestigd.
Zoals reeds opgemerkt is de invoering van de reclamebelasting in het aangewezen gebied van Schijndel bedoeld voor voeding van het Citymanagement . Dit is een objectieve rechtvaardigingsgrond om slechts in een beperkt gedeelte van Schijndel een reclamebelasting te heffen. De met de gelden van de reclamebelasting getroffen voorzieningen en verrichte diensten in het kader van het Citymanagement zijn in het bijzondere belang van en van bijzonder profijt voor alle belastingplichtigen die onder het bereik van de heffing vallen.
Binnen het aangewezen gebied zal worden gewerkt met drie tarieven. Tariefgebied A bestaat uit het kernwinkelgebied en dit is het gedeelte dat in het bestemmingsplan Centrum 2009 is aangeduid als centrumvoorzieningen. In dit gebied zullen de meeste activiteiten en voorzieningen gaan plaatsvinden en kent aldus het hoogste tarief. Dit gebied bestaat uit het rode gedeelte van de bij de verordening behorende kaart.
Tariefgebied B bestaat uit het winkelgebied [d-straat] en bestaat uit de het aaneengesloten winkel/detailhandelgebied dat is gelegen aan de [a-straat] (even zijde vanaf nummer 216), de [d-straat] , [e-straat] en [f-straat] . Dit gebied bestaat uit het blauwe gedeelte van de bij de verordening behorende kaart.
Het derde tariefgebied C bestaat uit de verspreide voorzieningen, welke niet tot de tariefgebieden A en B behoren. De in dit gebied gelegen objecten zullen ook profiteren van de activiteiten die met de opbrengsten van de reclameheffing zullen worden gefinancierd, maar mede omdat veel activiteiten met name in het kernwinkelgebied en/of de [d-straat] zullen plaatsvinden, is ervoor gekozen om voor dit gebied een lager tarief te hanteren. Dit gebied omvat het groene gedeelte van de bij de verordening behorende kaart. De indeling in drie tariefgebieden alsmede de hoogte van de tarieven zijn overigens in overleg met het citymanagement tot stand gekomen, waarbij de begroting van de kosten en het jaarplan als basis hebben gefungeerd.”
2.6.
De Gemeente heeft een convenant gesloten met Stichting Citymanagement (hierna: Citymanagement ), welke stichting door de gezamenlijke winkeliersverenigingen in Schijndel is opgericht. Volgens dit convenant zal Citymanagement zich richten “op het in de statuten gemelde doel in het aangegeven gebied en de realisatie van activiteiten zoals vastgelegd in het activiteitenplan”. De Gemeente stelt volgens het Convenant een uitvoeringsbudget beschikbaar om het bedoelde doel te realiseren.
2.7.
Aan de statuten van Citymanagement kan het volgende worden ontleend:

Artikel 2. Doel en middelen
1. (…) [ Citymanagement ] stelt zich ten doel zaken te behartigen en ontwikkelingen te initiëren die in het belang zijn van aantrekkelijke, kwalitatief hoogwaardige en duurzame (buurt) centra in de gemeente [C] en zet zich tevens in voor het bevorderen van de leefbaarheid van deze centra alsmede voor het scheppen van een goede balans tussen winkelen, wonen en ontspanning.
(…)”
2.8.
Tot de gedingstukken behoort een afschrift van “Actiejaarplan Citymanagement Schijndel 2014”. Tot de gedingstukken behoren voorts het financiële jaarverslag 2014 van Citymanagement , alsmede haar begrotingen betreffende de jaren 2014 en 2015.
2.9.
Aan het in kopie tot de gedingstukken behorende Bestemmingsplan Centrum 2009 van de Gemeente (hierna: het Bestemmingsplan Centrum) kan onder meer het volgende worden ontleend:
“(…)
5.1
Detailhandel
Het centrum van Schijndel heeft een heldere lineaire structuur. Het kernwinkelgebied bestaat uit het deel van de [a-straat] tussen de supermarkten Plus, Aldi en C1000 met het warenhuis Hema als middelpunt. De delen van de [a-straat] ten noordwesten van de [b-straat] en ten zuidoosten van de [g-straat] liggen buiten het kernwinkelgebied. Deze delen functioneren als aanloopstraten van het kernwinkelgebied c.q. concentratiegebied, met een brede mix aan functies (o.a. wonen en dienstverlening). Hier zijn enkele winkels (± 10 verkooppunten) met een totale omvang van ± 1.200 m2 winkelvloeroppervlakte. Inclusief deze aanloopgebieden is het centrum van Schijndel ruim 800 meter lang en daarmee behoorlijk langgerekt te noemen. Gemeente Schijndel zet de komende jaren in op de ruimtelijke verdichting en optimalisatie van het winkelapparaat binnen het kernwinkelgebied door middel van het op gang brengen van een concentratieproces. (…)”

3.Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen

3.1.
Het geschil betreft de rechtmatigheid van de aanslag.
3.2.
Belanghebbende is van mening dat de aanslag ten onrechte is opgelegd. De Heffingsambtenaar is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.
3.3.
Partijen doen hun standpunten in hoger beroep steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, waarvan de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt.
Ter zitting hebben zij hun standpunten nader toegelicht, maar daaraan geen nieuwe argumenten toegevoegd. Belanghebbende heeft, bij monde van zijn gemachtigde, ter zitting te kennen gegeven dat zijn grief, inhoudende dat Citymanagement als bestuursorgaan moet worden aangemerkt, aldus moet worden verstaan dat de onderwerpelijke heffing van reclamebelasting onrechtmatig is, althans niet op een verbindende regeling is gebaseerd, omdat de Gemeente de door Citymanagement verrichte (en door de Gemeente bekostigde) activiteiten niet zonder openbare aanbesteding door Citymanagement kan laten verrichten.
3.4.
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de aanslag. De Heffingsambtenaar concludeert tot bevestiging van de uitspraak van Rechtbank.

4.Gronden

Ten aanzien van de onder 1.7 genoemde e-mail
4.0.
De onder 1.7 genoemde e-mail van de gemachtigde van belanghebbende behelst een verwijzing naar een uitspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. Het Hof heeft de e-mail, die na de sluiting van het onderzoek ter zitting is binnengekomen bij het Hof, opgevat als een verzoek om heropening van het vooronderzoek. Het Hof heeft in hetgeen in die e-mail is vermeld geen reden gevonden om tot heropening van het vooronderzoek over te gaan, omdat het Hof van oordeel is dat het onderzoek, zonder die heropening, volledig is geweest. Het Hof rekent de bedoelde e-mail niet tot de gedingstukken en slaat op de inhoud daarvan overigens geen acht.
Ten aanzien van het geschil
4.1.
De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en heeft daartoe onder meer als volgt overwogen (belanghebbende is als eiser aangeduid en de Heffingsambtenaar als verweerder):
“3. Op grond van artikel 227 van de Gemeentewet kan ter zake van openbare aankondigingen zichtbaar vanaf de openbare weg een reclamebelasting worden geheven.
4. De in geding zijnde aanslag reclamebelasting is gebaseerd op de Verordening reclamebelasting Schijndel 2012 (hierna: de Verordening) en bijbehorende Tarieventabel en kaart.
5. In artikel 3 van de Verordening is bepaald dat onder de naam reclamebelasting een belasting wordt geheven ter zake van openbare aankondigingen zichtbaar vanaf de openbare weg, onder de in de bij deze verordening behorende tarieventabel gestelde voorwaarden, binnen het gebied als bedoeld in artikel 2.
6. In artikel 2 is bepaald dat deze verordening van toepassing is binnen het aangewezen gebied van de gemeente Schijndel zoals aangegeven op de bij deze verordening behorende kaart. Het aangewezen gebied is opgedeeld in tariefgebied A (kernwinkelgebied), tariefgebied B (winkelgebied [d-straat] ) en tariefgebied C (verspreide voorzieningen).
7. Eisers onderneming is gelegen in tariefgebied C. Eiser stelt dat de grondslag voor de reclamebelasting ontbreekt. Daartoe voert hij aan dat hij de laatste jaren geen profijt heeft van de activiteiten die door de stichting Citymanagement Schijndel (hierna: Citymanagement ) van de geïnde reclamegelden worden ontplooid. De activiteiten beperken zich tot een kleiner gebied dan in de Verordening is beoogd. Eiser wordt stelselmatig uitgesloten van deelname aan deze activiteiten. Hij heeft zelf de nodige investeringen moeten doen om aansluiting te krijgen bij deze activiteiten. Dit is in strijd met de toelichting op de Verordening. Het doel van de besteding van de opbrengst uit reclamebelasting bestaat uit het treffen van voorzieningen en diensten, die in het bijzonder belang zijn van en van bijzonder profijt zijn van alle belastingplichtigen, die onder het bereik van de heffing vallen. Volgens eiser ligt het voor de hand dat verweerder het gebied van belastingheffing wijzigt en laat aansluiten bij het profijtbeginsel en het recente (gewijzigde) bestemmingsplan Centrum. Volgens eiser is sprake van willekeur bij vaststelling van het heffingsgebied. De in dezelfde straat gevestigde fietsenzaak, schoenenzaak, computerwinkel, lijstenmaker, makelaar, kledingzaak, smid en cafetaria vallen buiten het gebied. Het is niet duidelijk wat daar de reden voor is.
8. De rechtbank stelt voorop dat de reclamebelasting is voorzien als een algemene belasting, hetgeen meebrengt dat de gemeente vrij is in de besteding van de opbrengst van die belasting en derhalve ook de vrijheid heeft om die opbrengst te besteden aan activiteiten en voorzieningen binnen een bepaald gedeelte van haar grondgebied. Het karakter van een algemene belasting staat er evenmin aan in de weg dat de gemeente de heffing van deze belasting beperkt tot een gedeelte van haar grondgebied, mits voor die beperking een objectieve en redelijke rechtvaardiging bestaat. Van een objectieve en redelijke rechtvaardiging voor de beperking tot het afgebakende gebied is sprake indien de gemeente in redelijkheid heeft mogen uitgaan van de veronderstelling dat degenen die profijt kunnen hebben van de opbrengst van de belasting in de heffing worden betrokken. De rechtbank verwijst in dit kader naar de arresten van de Hoge Raad van 11 november 2011, ECLI:NL:HR:2011:BR4564 en ECLI:NL:HR:2011:BV6158.
9. Uit de toelichting bij de Verordening blijkt dat de opbrengst van de reclamebelasting wordt ingezet voor structurele financiering van het Citymanagement . Uit het daartoe in het leven te roepen fonds worden de kosten betaald van onder andere de verbetering van de belevingswaarde in de openbare ruimte in de winkelgebieden door o.a. feest- en kerstverlichting op te hangen en door het aanbrengen van bloemenbaskets. Tevens zullen evenementen en promotionele activiteiten, gericht op het versterken van het imago van Schijndel als winkelcentrum, zoals de themajaarmarkt Hartemèrt en activiteiten op koopzondagen en sfeermakers op andere dagen met de opbrengsten worden gefinancierd. Omdat de invoering van de reclamebelasting wordt gekoppeld aan het oprichten van het Citymanagement , dat zich uitsluitend richt op het kernwinkelgebied en omgeving en winkelgebied [a-straat] - [d-straat] , is er een rechtvaardigingsgrond voor het beperkte gebied waarbinnen de reclamebelasting wordt geheven.
10. De rechtbank is van oordeel dat de raad van de gemeente Schijndel , gelet op bovenstaande toelichting, in redelijkheid heeft mogen uitgaan van de veronderstelling dat op deze wijze de opbrengst van de reclamebelasting in zijn algemeenheid alle ondernemers in de betreffende gebieden tot profijt zal strekken. Blijkens het verhandelde ter zitting was eiser zelf deze mening ten tijde van de totstandkoming van de Verordening overigens ook toegedaan. Ter zitting heeft verweerder toegelicht dat bij de gebiedsafbakening is gekeken naar een logische en natuurlijke begrenzing die gevonden is in het stratennetwerk en clustering van bedrijven en dat daarbij aansluiting is gezocht bij het toen geldende bestemmingsplan. Dit betekent dat de gebiedsafbakening niet willekeurig is gebeurd, zoals eiser stelt. Derhalve bestaat er een objectieve en redelijke rechtvaardiging voor een beperking van de reclamebelasting tot het afgebakende gebied, waarbinnen de onderneming van eiser is gelegen.
11. Tussen partijen is niet in geschil dat evenementen en promotionele activiteiten - anders dan in de door eiser aangehaalde uitspraak van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 8 april 2014, ECLI:NL:GHARL:2014:2898- ook daadwerkelijk worden georganiseerd en gefinancierd met de opbrengst van de reclamebelasting. Ter zitting heeft verweerder voorts onbetwist gesteld dat de gemeente toeziet op naleving van het convenant.
12. Eisers stelling dat hij als individuele ondernemer geen profijt heeft van de activiteiten, kan hem ten slotte niet baten. Zoals verweerder terecht heeft aangevoerd is de rechtvaardiging gelegen in het feit dat de reclamebelasting in het algemeen ten goede komt aan de ondernemers in de gebieden en is deze niet gelegen in het individuele profijt van een bepaalde belastingplichtige. De rechtbank verwijst in dat kader naar de door verweerder aangehaalde uitspraak van het Gerechtshof ’s-Hertogenbosch van 25 november 2011, ECLI:NL:GHSHE:2011:BV6158.
13. Ter zitting heeft eiser een beroep gedaan op het gelijkheidsbeginsel omdat andere winkeliers buiten het tariefgebied niet in de heffing van reclamebelasting worden betrokken. Dit beroep slaagt niet, reeds vanwege de ligging van eisers bedrijf in het tariefgebied C. Eisers bedrijf is voorts niet in de directe nabijheid van de gebiedsgrens gelegen.”
4.2.
Belanghebbende bestrijdt de uitspraak van de Rechtbank in hoger beroep. Zakelijk en verkort weergegeven, bestrijdt hij de rechtmatigheid van de beperking van het gebied waarin ondernemingen in de heffing van reclamebelasting worden betrokken. Hij betoogt in dit verband onder meer dat onbegrijpelijk is dat in dezelfde winkelstraat gevestigde ondernemingen niet in die heffing worden betrokken en beroept zich in verband daarmee ook op het gelijkheidsbeginsel. Hij betoogt voorts dat hij geen enkel profijt ondervindt van de bestemming van de opbrengst van de onderwerpelijke heffing. Volgens belanghebbende heeft de gebiedsafbakening plaatsgevonden op basis van het onder 2.9 gedeeltelijk weergegeven Bestemmingsplan Centrum en is de onroerende zaak buiten het desbetreffende gebied gelegen. Voorts betoogt hij dat de onderwerpelijke heffing van reclamebelasting onrechtmatig is, althans niet op een verbindende regeling is gebaseerd, omdat de Gemeente de door Citymanagement verrichte (en door de Gemeente bekostigde) activiteiten niet zonder openbare aanbesteding door Citymanagement kan laten verrichten.
4.3.
De Heffingsambtenaar bestrijdt de stellingen van belanghebbende. Hij betoogt onder meer dat de gebiedsafbakening voor het grondgebied waarop de onroerende zaak is gelegen niet is gebaseerd op het voornoemde Bestemmingsplan Centrum. De gebiedsafbakening waartoe de raad van de Gemeente heeft besloten is volgens hem gebaseerd op de aanwending van de opbrengst van de reclamebelasting ten behoeve van de economische ontwikkeling en versterking van het gehele centrumgebied van Schijndel , welk gebied, naar het Hof verstaat, volgens de Heffingsambtenaar mede het buiten het kernwinkelgebied gelegen grondgebied omvat waarop, onder andere, de onroerende zaak is gelegen. Het laatstbedoelde gebied kent volgens de Heffingsambtenaar nog een redelijke concentratie van winkels, hetgeen buiten het heffingsgebied niet of in mindere mate het geval is. Volgens de Heffingsambtenaar is dat de aanleiding geweest om tot de door belanghebbende gewraakte gebiedsafbakening te komen. De Heffingsambtenaar heeft voorts gesteld dat de activiteiten die met de opbrengsten van de reclamebelasting worden gefinancierd zich niet beperken tot het in het voornoemde Bestemmingsplan Centrum aangeduide kernwinkelgebied. Volgens de Heffingsambtenaar blijkt dat ook uit het feit dat in het gedeelte van de [a-straat] te [C] waar de onderneming van belanghebbende is gelegen een aantal voorzieningen is getroffen dat met de opbrengsten van de reclamebelasting is gefinancierd, zoals het aanbrengen van feestverlichting en het plaatsen van bloembakken.
4.4.
Tussen partijen is niet in geschil dat de aanslag is opgelegd overeenkomstig het in de Verordening bepaalde. Het partijdebat is toegespitst op (1) de gevolgen voor de rechtmatigheid van de onderhavige heffing van de omstandigheid dat de Gemeente Citymanagement de door laatstgenoemde verrichte activiteiten laat verrichten, zonder dat daaraan een openbare aanbesteding is voorafgegaan en (2) de rechtmatigheid van de gebiedsbeperking waartoe de raad van de Gemeente heeft besloten.
4.5.
Wat betreft de eerste onder 4.4 genoemde grief van belanghebbende overweegt het Hof dat het standpunt van belanghebbende, inhoudende dat de heffing van reclamebelasting onrechtmatig is, dan wel niet op een verbindende regeling berust, omdat de Gemeente de door Citymanagement verrichte activiteiten niet openbaar heeft aanbesteed, geen steun vindt in het recht. Dat standpunt moet derhalve worden verworpen.
4.6.
Ten aanzien van de rechtmatigheid van de gebiedsafbakening overweegt het Hof als volgt. De Rechtbank heeft in overweging 8 van haar uitspraak terecht vooropgesteld dat de reclamebelasting een algemene belasting is, hetgeen niet verhindert dat een gemeente de heffing van die belasting beperkt tot een gedeelte van haar grondgebied, mits voor die beperking een objectieve en redelijke rechtvaardiging bestaat. Een zodanige rechtvaardiging moet worden aanvaard indien de desbetreffende gemeente in redelijkheid heeft mogen uitgaan van de veronderstelling dat degenen die profijt kunnen hebben van de opbrengst van de belasting in de heffing worden betrokken.
4.7.
Uit de toelichting op de Verordening (zie onderdeel 2.5 hiervóór) moet worden afgeleid dat de raad van de Gemeente de gebiedsafbakening heeft bepaald vanuit de veronderstelling dat de binnen het afgebakende gebied gelegen ondernemingen in meer of mindere mate profijt zouden trekken van door Citymanagement bekostigde activiteiten. Anders dan belanghebbende kennelijk betoogt, kan uit het Bestemmingsplan Centrum en de toelichting op de Verordening niet worden afgeleid dat het desbetreffende gebied gelijk zou zijn aan het kernwinkelgebied. Integendeel, uit de toelichting op de Verordening blijkt dat de gemeenteraad voor ogen heeft gehad dat de activiteiten van Citymanagement zich mede zouden uitstrekken tot bepaalde delen van het gebied in de (directe) omgeving van dat kernwinkelgebied. Naar ’s Hofs oordeel kon de raad in redelijkheid tot deze gebiedsafbakening komen, mede gezien de schets van het in ruimere zin gedefinieerde centrumgebied van de Gemeente, zoals opgenomen in het Bestemmingsplan Centrum (zie het citaat in onderdeel 2.9 hiervóór). De gemeenteraad heeft daarbij onderkend dat de binnen het afgebakende gebied gevestigde ondernemingen in verschillende mate profijt zouden ondervinden van de door Citymanagement te ontplooien activiteiten en heeft daarin aanleiding gezien te komen tot een zekere tariefdifferentiatie, al naar gelang de ligging van (groepen van) ondernemingen binnen het afgebakende gebied. Naar ’s Hofs oordeel kan, gezien de toelichting op de Verordening, de inhoud van het convenant tussen de Gemeente en Citymanagement en het onder 2.9 geciteerde uit het Bestemmingsplan Centrum niet worden geoordeeld dat de gemeenteraad niet in redelijkheid tot de onderwerpelijke gebiedsafbakening kon komen. Dit zou anders zijn indien de gemeenteraad destijds in redelijkheid niet mocht veronderstellen dat de activiteiten van Citymanagement mede enig profijt zouden afwerpen voor de buiten het kernwinkelgebied gelegen gebiedsdelen. De gedingstukken, waaronder de onder 2.6 tot en met 2.8 bedoelde stukken, bevatten echter geen daartoe strekkende aanwijzing.
4.8.
Voor zover belanghebbende zich heeft beklaagd over het gebrek aan profijt dat hij heeft van de door Citymanagement verrichte activiteiten, geldt dat de rechtmatigheid van de onderwerpelijke reclamebelasting niet wordt aangetast indien geen concreet verband kan worden gelegd tussen de heffing ten laste van belanghebbende en het concrete individuele profijt voor hem van de aanwending van de opbrengst van die heffing. Voldoende is dat de gemeenteraad bij de vaststelling van de Verordening in redelijkheid mocht veronderstellen dat de binnen het afgebakende gebied gevestigde ondernemingen van die aanwending zouden kunnen profiteren, hetgeen, zoals hiervóór overwegen, naar ’s Hofs oordeel het geval is. De uitspraak van de Rechtbank wordt ook in zoverre tevergeefs aangevallen.
4.9.
Belanghebbendes beroep op het gelijkheidsbeginsel stuit eveneens op het vorenoverwogene af. De niet-heffing van de door belanghebbende bedoelde, (verderop) in dezelfde straat, buiten het afgebakende gebied, gevestigde ondernemingen, is kennelijk gebaseerd op de aan de gebiedsafbakening ten grondslag liggende overwegingen. Het Hof acht aannemelijk dat er binnen het afgebakende gebied een enigszins hogere concentratie van ondernemingen aanwezig is dan daarbuiten. Gelet daarop en indachtig het in 4.7 hiervóór overwogene, is van een oogmerk van begunstiging, dan wel van begunstigend beleid derhalve geen sprake, zodat reeds hierom aan toepassing van het gelijkheidsbeginsel niet wordt toegekomen. Daarbij komt dat het deel van de [a-straat] waar de onroerende zaak is gelegen nog als aanlooproute naar het kernwinkelgebied kan worden bestempeld. De ligging van de onroerende zaak is derhalve niet vergelijkbaar met de door belanghebbende genoemde gevallen.
Slotsom
4.10.
Gezien het vorenoverwogene is het hoger beroep ongegrond. Het Hof zal de uitspraak van de Rechtbank bevestigen.
Ten aanzien van het griffierecht
4.11.
Het Hof acht geen termen aanwezig voor het gelasten van een teruggave van het van belanghebbende geheven griffierecht.
Ten aanzien van de proceskosten
4.12.
Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.

5.Beslissing

Het Hof
bevestigtde uitspraak van de Rechtbank.
Aldus gedaan op 3 november 2016 door P.C. van der Vegt, voorzitter, V.M. van Daalen-Mannaerts en T.A. Gladpootjes, in tegenwoordigheid van J.M.A. Beckers, griffier. De beslissing is op die datum ter openbare zitting uitgesproken en afschriften van de uitspraak zijn op die datum aangetekend aan partijen verzonden.
Het aanwenden van een rechtsmiddel:
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH ’s-Gravenhage. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen.
Bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
Het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
de naam en het adres van de indiener;
een dagtekening;
een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
e gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.