In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 22 juli 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een student, eiser, en de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap over de toekenning van studiefinanciering. Eiser, geboren in Bulgarije, had studiefinanciering aangevraagd voor zijn opleiding aan de Fontys Hogeschool te Eindhoven. De minister had vastgesteld dat eiser recht had op studiefinanciering voor een bepaalde periode, maar had zijn aanvraag voor de maand september 2020 en de periode van mei 2021 tot en met december 2021 afgewezen. Eiser was van mening dat hij als migrerend werknemer recht had op een aanvullende beurs en een studentenreisproduct voor deze periodes.
De rechtbank oordeelde dat de minister terecht had geoordeeld dat eiser pas per 1 oktober 2020 als migrerend werknemer kon worden aangemerkt, en dat de peildatum in de wet niet in strijd was met het Unierecht. De rechtbank stelde vast dat eiser in de maand juni 2021 wel recht had op een aanvullende beurs en een studentenreisproduct, omdat hij in die maand voldoende uren had gewerkt. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit van de minister voor deze maand, maar verklaarde het beroep voor het overige ongegrond. Eiser kreeg recht op een aanvullende beurs en een studentenreisproduct voor juni 2021, en de minister werd veroordeeld in de proceskosten van eiser.