ECLI:NL:CRVB:2017:2973

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
30 augustus 2017
Publicatiedatum
30 augustus 2017
Zaaknummer
14/4419 WSF
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Studiefinanciering en migrerend werknemerschap binnen de EU: Hoger beroep over toekenning en verlenging van studiefinanciering

In deze zaak gaat het om de toekenning van studiefinanciering aan een EU-burger die sinds 1 september 2010 studeert aan de Universiteit van Amsterdam en daarnaast werkt op basis van arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd. De appellant, de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, heeft de studiefinanciering van betrokkene, geboren in 1980, afgewezen omdat zij niet tijdig een verlenging had aangevraagd. De rechtbank Amsterdam had eerder geoordeeld dat betrokkene recht had op studiefinanciering, omdat er sprake was van een stilzwijgend verlengde arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd.

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat de appellant op geen enkele wijze betrokkene vooraf heeft geïnformeerd dat de studiefinanciering voor bepaalde tijd werd toegekend, gekoppeld aan de duur van de arbeidsovereenkomsten. De Raad stelt vast dat de Beleidsregel inzake het controlebeleid migrerend werknemerschap niet expliciet vermeldt dat de studiefinanciering voor bepaalde tijd wordt toegekend en dat betrokkene niet op de hoogte was van de vereisten voor het aanvragen van verlenging.

De Raad concludeert dat de omstandigheden, waaronder de bevestiging van de werkgever dat de arbeidsovereenkomst was omgezet in een contract voor onbepaalde tijd, aanleiding hadden moeten zijn voor de toepassing van de hardheidsclausule. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd, en de appellant wordt veroordeeld in de proceskosten van betrokkene in hoger beroep.

Uitspraak

14/4419 WSF
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
16 juli 2014, 13/4411 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (appellant)
[betrokkene] te [woonplaats] (betrokkene)
Datum uitspraak: 30 augustus 2017
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Namens betrokkene heeft mr. E.R. Hagenaars, advocaat, een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 april 2017. Appellant heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. G.J.M. Naber. Namens betrokkene is verschenen mr. Hagenaars.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1.
Betrokkene, geboren [in] 1980, is burger van de Europese Unie (EU). Sinds
1 september 2010 studeert zij aan de Universiteit van Amsterdam. Daarnaast werkt zij op basis van arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd. Aan betrokkene is op aanvraag studiefinanciering (basisbeurs en aanvullende beurs) toegekend, laatstelijk tot 1 februari 2013.
1.2.
Bij brief van 25 januari 2013 heeft appellant betrokkene verzocht loonstroken en/of een werkgeversverklaring in te leveren over het jaar 2012 om te controleren of betrokkene voldoende uren als migrerend werknemer heeft gewerkt. Betrokkene heeft op
14 februari 2013 de gevraagde bewijsstukken ingeleverd bij een servicekantoor van appellant.
1.3.
Betrokkene heeft zich op 11 april 2013 bij het servicekantoor van appellant gemeld voor het doen van een aanvraag om verlenging van haar studiefinanciering. Bij besluit van
12 april 2013 heeft appellant de aanvraag van betrokkene voor studiefinanciering voor de periode vanaf 1 februari 2013 afgewezen omdat betrokkene niet uiterlijk op 15 maart 2013 een verzoek om verlenging van de studiefinanciering heeft ingediend en inmiddels niet meer over een arbeidsovereenkomst beschikte.
1.4.
Appellant heeft het door betrokkene tegen het besluit van 12 april 2013 gemaakte bezwaar bij besluit van 27 juni 2013 ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van betrokkene tegen het bestreden besluit gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en bepaald dat betrokkene met ingang van 1 februari 2013 recht heeft op studiefinanciering. De rechtbank heeft daartoe overwogen dat met ingang van 1 februari 2013 sprake was van een stilzwijgend verlengde arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd. Appellant had dit kunnen weten en had betrokkene bij de controle op 14 februari 2013 een zogeheten XM-formulier voor verlenging van studiefinanciering moeten aanbieden, nu betrokkene al een aantal jaren studiefinanciering ontving en te verwachten was dat zij de studiefinanciering wilde voortzetten.
3. Appellant heeft, voor zover van belang, in hoger beroep aangevoerd dat de studiefinanciering is geweigerd overeenkomstig de Beleidsregel inzake het controlebeleid migrerend werknemerschap (Stcrt. 2010, nr. 124, hierna: Beleidsregel). Met en bij het inleveren van de bewijsstukken over het jaar 2012 heeft betrokkene geen verlenging van haar studiefinanciering aangevraagd. Betrokkene heeft ook niet aannemelijk gemaakt dat zij bij dat bezoek aanspraak wilde maken op studiefinanciering voor het komende jaar. Volgens het beleid van appellant kan een EU-studerende tot zes weken na afloop van de studiefinanciering verzoeken om verlenging. Betrokkene heeft nagelaten tijdig een dergelijk verzoek in te dienen.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1.1.
Ingevolge artikel 1.1 van de Wet studiefinanciering 2000 (Wsf 2000) wordt onder studiefinancieringstijdvak verstaan een kalenderjaar of een gedeelte daarvan waarop de toekenning van studiefinanciering betrekking heeft, met dien verstande dat deze periode ten minste 1 kalendermaand is.
4.1.2.
Ingevolge artikel 3.19, eerste lid, van de Wsf 2000, kent de minister studiefinanciering toe aan degene die daartoe een aanvraag heeft ingediend en die voldoet aan de voorschriften gegeven bij of krachtens deze wet.
4.1.3.
Ingevolge artikel 3.21, eerste lid, van de Wsf 2000 wordt studiefinanciering toegekend per studiefinancieringstijdvak. Ingevolge het tweede lid van dit artikel, zoals dat luidde ten tijde hier van belang, wordt studiefinanciering niet toegekend voor een periode die gelegen is voor de datum van indiening van de aanvraag.
4.2.
In de Beleidsregel wordt uiteengezet dat studerenden afkomstig uit één van de lidstaten van de EU in aanmerking kunnen komen voor volledige studiefinanciering indien zij aangemerkt worden als migrerend werknemer. Op grond van de Beleidsregel laat de minister na toekenning van de studiefinanciering controleren of de studerende blijft voldoen aan de voorwaarden om als migrerend werknemer te worden aangemerkt. Hiertoe controleert de Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO) per studiefinancieringstijdvak en schrijft DUO de studerenden aan met het verzoek door te geven hoeveel uren zij over het te controleren studiefinancieringstijdvak hebben gewerkt. Op grond van de Beleidsregel heeft iedere studerende die over de controleperiode 32 uur of meer gemiddeld per maand heeft gewerkt, zonder meer de status van migrerend werknemer en daarmee terecht studiefinanciering ontvangen over het gecontroleerde studiefinancieringstijdvak.
4.3.
Ter zitting is namens appellant in aanvulling op de Beleidsregel het volgende toegelicht. De studiefinanciering voor EU-studerenden wordt voor bepaalde tijd toegekend, teneinde controle uit te oefenen op het werknemerschap. Bij EU-studerenden met een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd wordt het studiefinancieringstijdvak gekoppeld aan de duur van de arbeidsovereenkomst en moet na afloop van die periode een nieuwe aanvraag om verlenging van de studiefinanciering worden gedaan.
4.4.
Uit de gedingstukken komt naar voren dat betrokkene vanaf 1 februari 2010 werkzaam is geweest op basis van arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd die liepen van 1 februari van het ene jaar tot 1 februari van het volgende jaar. Betrokkene heeft bij de controles die plaatsvonden in de jaren 2011 en 2012 steeds gelijktijdig met het inleveren van haar loonstroken van het voorafgaande kalenderjaar een verzoek gedaan om verlenging van de studiefinanciering door middel van het XM-formulier. Appellant heeft vervolgens elk kalenderjaar twee toekenningsbesluiten genomen, te weten een toekenning op aanvraag per februari van dat kalenderjaar alsmede een automatische toekenning over januari van het volgende kalenderjaar.
4.5.
De Raad onderkent het belang van appellant om in het geval van EU-studerenden, waartoe betrokkene behoort, periodiek te controleren of zij nog voldoen aan de vereisten van het migrerend werknemerschap.
4.6.
De Raad stelt vast dat de Beleidsregel niet vermeldt dat bij een EU-studerende de studiefinanciering voor bepaalde tijd wordt toegekend. Ook in de toekenningsbesluiten staat niet expliciet vermeld dat de studiefinanciering van betrokkene steeds voor de duur van
12 maanden werd toegekend. De gang van zaken was dat de studiefinanciering van betrokkene tot 2013 steeds na een bezoek aan het servicekantoor bij besluit werd verlengd tot het einde van het kalenderjaar en dat aan het eind van dat kalenderjaar bij een tweede besluit automatisch verlenging plaatsvond tot 1 februari van het volgende kalenderjaar. Bovendien blijkt uit de XM-formulieren die in de jaren 2011 en 2012 gelijktijdig met de controle door of namens betrokkene zijn ingevuld niet duidelijk dat daarmee een nieuwe aanvraag werd gedaan.
4.7.
De Raad stelt verder vast dat de Beleidsregel evenmin vermeldt dat voor of uiterlijk
zes weken na de beëindiging van de studiefinanciering een aanvraag tot verlenging moet zijn gedaan op straffe van verval van het recht op studiefinanciering. Daarbij komt dat DUO in zijn jaarlijkse brieven aan betrokkene uitsluitend heeft gewezen op de controle achteraf van het werknemerschap. Dat betrokkene op straffe van verval van haar aanspraak op studiefinanciering uiterlijk zes weken na 1 februari 2013 verlenging van de studiefinanciering had moeten aanvragen heeft appellant voor het eerst vermeld in het onder rechtsoverweging 1.3 genoemde besluit van 12 april 2013, waarmee de aanvraag van 11 april 2013 is afgewezen.
4.8.
Uit rechtsoverwegingen 4.5 en 4.6 volgt dat appellant op geen enkele wijze vooraf aan betrokkene bekend heeft gemaakt dat haar studiefinanciering werd toegekend voor bepaalde tijd, die was gekoppeld aan de duur van de arbeidsovereenkomsten, en dat zij op straffe van verval van haar studiefinancieringsaanspraken jaarlijks binnen zes weken na beëindiging van de studiefinanciering verlenging moest aanvragen. De omstandigheid dat in de besluiten tot automatische verlenging van de studiefinanciering tot 1 februari van het opvolgende kalenderjaar wel staat vermeld dat vanaf die datum geen recht meer bestond op studiefinanciering acht de Raad in dit geval niet van doorslaggevende betekenis. Daarmee was immers niet duidelijk dat op straffe van verval van het recht binnen een bepaalde termijn een aanvraag moest worden gedaan. Bovendien kan het voor betrokkene verwarrend zijn geweest dat de studiefinanciering gedurende de looptijd van het arbeidscontract automatisch, zonder het doen van een aanvraag, werd verlengd, maar dat daarna wel een aanvraag om verlenging moest worden gedaan. Ook kan uit de gang van zaken bij het servicekantoor bij betrokkene de indruk zijn ontstaan dat het voldoen aan de controleverplichtingen voldoende was voor de verlenging van de studiefinanciering. Deze omstandigheden bezien, tezamen met de bevestiging door de werkgever dat betrokkene haar arbeidsovereenkomst met ingang van februari 2013 is omgezet in een contract voor onbepaalde tijd, hadden voor appellant aanleiding moeten zijn om toepassing te geven aan de in artikel 11.5 van de Wsf 2000 neergelegde hardheidsclausule door aan betrokkene met ingang van 1 februari 2013 studiefinanciering toe te kennen.
4.9.
Wat is overwogen in 4.1 tot en met 4.8 betekent dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd, zij het met verbetering van de gronden waarop zij rust.
5. Aanleiding bestaat om appellant te veroordelen in de proceskosten van betrokkene in hoger beroep. Deze kosten worden begroot op € 990,- voor verleende rechtsbijstand.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten;
- veroordeelt appellant in de proceskosten van betrokkene in hoger beroep tot een bedrag van € 990,-;
- bepaalt dat van appellant een griffierecht van € 493,- wordt geheven.
Deze uitspraak is gedaan door J. Brand als voorzitter en T.L. de Vries en M.F. Wagner als leden, in tegenwoordigheid van R.H. Budde als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 30 augustus 2017.
(getekend) J. Brand
(getekend) R.H. Budde

AB