In deze zaak gaat het om de toekenning van studiefinanciering aan een EU-burger die sinds 1 september 2010 studeert aan de Universiteit van Amsterdam en daarnaast werkt op basis van arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd. De appellant, de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, heeft de studiefinanciering van betrokkene, geboren in 1980, afgewezen omdat zij niet tijdig een verlenging had aangevraagd. De rechtbank Amsterdam had eerder geoordeeld dat betrokkene recht had op studiefinanciering, omdat er sprake was van een stilzwijgend verlengde arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd.
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat de appellant op geen enkele wijze betrokkene vooraf heeft geïnformeerd dat de studiefinanciering voor bepaalde tijd werd toegekend, gekoppeld aan de duur van de arbeidsovereenkomsten. De Raad stelt vast dat de Beleidsregel inzake het controlebeleid migrerend werknemerschap niet expliciet vermeldt dat de studiefinanciering voor bepaalde tijd wordt toegekend en dat betrokkene niet op de hoogte was van de vereisten voor het aanvragen van verlenging.
De Raad concludeert dat de omstandigheden, waaronder de bevestiging van de werkgever dat de arbeidsovereenkomst was omgezet in een contract voor onbepaalde tijd, aanleiding hadden moeten zijn voor de toepassing van de hardheidsclausule. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd, en de appellant wordt veroordeeld in de proceskosten van betrokkene in hoger beroep.