ECLI:NL:RBOBR:2022:2851

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
13 juli 2022
Publicatiedatum
12 juli 2022
Zaaknummer
C/01/371558 / HA ZA 21-381
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering van legataris tot verkrijging van informatie van vereffenaar van nalatenschap afgewezen

In deze zaak vordert de eiser, een legataris, informatie van de vereffenaar van de nalatenschap van de overleden erflater. De eiser heeft een legaat van € 100.000,00 ontvangen in het testament van de erflater, maar betwijfelt of de nalatenschap negatief is, zoals door de gedaagden is gesteld. De rechtbank oordeelt dat de eiser niet-ontvankelijk is in haar vorderingen tegen de executeur, omdat deze zijn taken heeft beëindigd na de beneficiaire aanvaarding van de nalatenschap door de gedaagde 2, die als vereffenaar is aangesteld. De rechtbank wijst de vorderingen van de eiser af, omdat zij geen recht heeft op de gevraagde informatie. De rechtbank stelt vast dat de eiser geen rechtmatig belang heeft bij de gevraagde inlichtingen, aangezien de hoogte van het legaat vaststaat en niet afhankelijk is van variabelen. De eiser heeft onvoldoende onderbouwd waarom zij recht heeft op de gevraagde informatie en de rechtbank concludeert dat de wettelijke vereffeningsprocedure de juiste weg is voor de eiser om haar belangen te waarborgen. De eiser wordt veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK Oost-Brabant
Civiel recht
Zittingsplaats Eindhoven
Zaaknummer: C/01/371558 / HA ZA 21-381
Vonnis van 13 juli 2022
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats] ,
eisende partij,
advocaat: mr. C.C.C.A.M. Kuijken te Valkenswaard,
tegen

1.[gedaagde 1] ,

in hoedanigheid van testamentair executeur in de nalatenschap van [erflater] ,
wonende te [woonplaats] ,
2.
[gedaagde 2],
in hoedanigheid van vereffenaar en tevens van enige erfgename in de nalatenschap van [erflater] ,
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde partijen,
advocaat: mr. A.C. de Bakker te Hendrik-Ido-Ambacht,
De eisende partij zal hierna “
[eiser]” worden genoemd. De gedaagde partijen worden (ieder in hun hoedanigheid) “
[gedaagde 1]”, respectievelijk “
[gedaagde 2]” genoemd. De overleden vader van [gedaagde 2] en erflater van de nalatenschap waarover het in deze procedure gaat, de heer [erflater] , zal “
[erflater]” worden genoemd.

1.Samenvatting

1.1.
In zijn testament heeft [erflater] aan [eiser] een legaat gemaakt. Volgens gedaagde partijen is de nalatenschap negatief, in die zin dat er onvoldoende vermogen is om aan [eiser] het gemaakte legaat te betalen. [eiser] betwijfelt dit. Zij wil in deze procedure dat [gedaagde 1] en [gedaagde 2] worden veroordeeld om over te gaan tot betaling van het legaat en om inlichtingen en stukken te verschaffen om het door hen vastgestelde saldo van de nalatenschap te controleren.
1.2.
De rechtbank komt tot het oordeel dat [eiser] niet-ontvankelijk is in haar vorderingen tegenover [gedaagde 1] . Op de nalatenschap van [erflater] is op dit moment de wettelijke vereffeningsprocedure van toepassing. Als gevolg zijn de taken van [gedaagde 1] als executeur van rechtswege geëindigd. De vorderingen tegenover [gedaagde 2] zullen worden afgewezen. [eiser] heeft geen recht op de door haar verzochte informatie en – bij de huidige stand van de nalatenschap – is een betaling van het legaat aan [eiser] niet aan de orde.
1.3.
Hierna legt de kantonrechter uit hoe zij tot deze beslissingen is gekomen. Eerst is in paragraaf 2 opgesomd hoe de procedure tot aan deze uitspraak is verlopen. De relevante, vaststaande feiten staan in paragraaf 3. Dat zijn feiten waarover partijen het eens zijn of die door een partij naar voren zijn gebracht en door de andere partij niet of onvoldoende gemotiveerd zijn betwist. In paragraaf 4 is het geschil tussen partijen samengevat. Hoe de kanonrechter het geschil beoordeelt is uitgewerkt in paragraaf 5. De uiteindelijke beslissingen van de kantonrechter staan in paragraaf 6.

2.Het verdere verloop van de procedure

2.1.
Op 4 augustus 2021 is een tussenvonnis gewezen, waarin onder meer is bepaald dat een mondelinge behandeling plaatsvindt om de zaak te bespreken.
2.2.
Ten behoeve van de mondelinge behandeling hebben gedaagde partijen een akte ingediend, waarbij zij producties 1 t/m 5 hebben overgelegd.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 28 maart 2022. Alle partijen zijn verschenen en hebben hun standpunt toegelicht. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat tijdens de mondelinge behandeling is besproken.
2.4.
De rechtbank heeft vervolgens bepaald dat vandaag uitspraak wordt gedaan.

3.De feiten

3.1.
[erflater] is gehuwd geweest met [A] . Dit huwelijk is geëindigd door het overlijden van [A] op 26 oktober 2009.
3.2.
[gedaagde 2] en [B] zijn kinderen uit het huwelijk van [erflater] en [A] . [B] is op [datum] 2018 overleden.
3.3.
[erflater] heeft voor het laatst over zijn nalatenschap beschikt door middel van een testament van 4 oktober 2019 (productie 1 bij dagvaarding).
3.4.
In artikel 4 (Legaten) van dit testament, is het volgende bepaald:

1. Ik legateer aan ieder van mijn twee kleinkinderen alsmede aan de navolgende twee personen, een bedrag in geld groot éénhonderdduizend euro (€ 100.000,00). De bedoelde twee personen zijn:a. mevrouw [C] , geboren te [plaats] op [datum] negentienhonderdeenenzestig;b. mevrouw [eiser] , geboren te [plaats] op [datum] negentienhonderdnegenenzestig.2. Over het gelegateerde gedrag is geen rente verschuldigd.3. De legaten zijn zes maanden na mijn overlijden opeisbaar.4. Indien de nominale waarde van de vier gelegateerde bedragen tezamen meer bedraagt dan de tachtig procent van de waarde van mijn nalatenschap, zal het aan ieder van de legatarissen gelegateerde bedrag naar evenredigheid zodanig worden verminderd dat de nominale waarde van bedoelde totale gelegateerde bedragen gelijk is aan tachtig procent van de waarde van mijn nalatenschap. Bij de berekening van de waarde van de nalatenschap worden alleen de schulden bedoeld in artikel 4:7 lid 1 letters a tot en met d en f tot en met i Burgerlijk Wetboek in aanmerking genomen, met dien verstande dat de schulden uit onderhavige legaten niet in aanmerking worden genomen.
3.5.
[gedaagde 2] is door [erflater] tot enig erfgenaam benoemd (artikel 5 (Erfstelling en plaatsvervulling) van het testament). [erflater] heeft [gedaagde 1] , echtgenoot van [gedaagde 2] , tot testamentair executeur benoemd (artikel 6 (Executele) van het testament).
3.6.
[gedaagde 1] heeft zijn benoeming tot executeur aanvaard zo blijkt uit de verklaring van executele van 20 januari 2020 (productie 1 bij dagvaarding).
3.7.
Uit een verklaring van erfrecht van 23 april 2020 (productie 5 bij dagvaarding) blijkt dat [gedaagde 2] op 15 april 2020 de nalatenschap van [erflater] beneficiair heeft aanvaard en tevens een algehele boedelmacht heeft gegeven aan haar echtgenoot.
3.8.
Namens de vereffenaar is op 13 mei 2020 aan de kantonrechter van de Rechtbank Oost-Brabant een mededeling ex artikel 4:199 BW, inclusief een voorlopige boedelbeschrijving, gestuurd (productie 5 bij dagvaarding).
3.9.
Op 7 augustus 2020 is namens de vereffenaar een definitieve boedelbeschrijving van de nalatenschap van [erflater] aan de kantonrechter van de Rechtbank Oost-Brabant gestuurd, inclusief nadere stukken (productie 5 bij dagvaarding).

4.Het geschil

4.1.
[eiser] vordert:
I. [gedaagde 1] en de nalatenschap van [erflater] c.q. [gedaagde 2] te veroordelen, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, aan [eiser] te voldoen het legaat bedrag van € 100.000,--, vermeerderd met de wettelijke rente hierover vanaf 8 juni 2020;
II. [gedaagde 1] en de nalatenschap van [erflater] c.q. [gedaagde 2] te veroordelen, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, binnen 14 dagen na betekening van het in deze te wijzen vonnis, aan [eiser] te verschaffen alle relevante inlichtingen en stukken met betrekking tot de nalatenschap van [erflater] , waartoe in elk geval behoren de inlichtingen en stukken genoemd in randnummer 31 van de dagvaarding, op verbeurte van een dwangsom van € 500,00 voor elke dag dat elke gedaagde in gebreke blijft om aan het in deze te wijzen vonnis te voldoen; en
III. [gedaagde 1] , dan wel de nalatenschap van [erflater] c.q. [gedaagde 2] te veroordelen in de kosten van het geding.
4.2.
[eiser] legt daaraan – kort samengevat – het volgende ten grondslag. Op grond van het testament van [erflater] heeft [eiser] recht op een legaat van € 100.000,00. Omdat onvoldoende vast staat dat de nalatenschap van [erflater] negatief is, dient het legaat uit de nalatenschap te worden betaald. Daarnaast heeft [eiser] als legataris recht en belang bij verstrekking van gegevens door [gedaagde 1] en [gedaagde 2] , zodat zij de deugdelijkheid van de boedelbeschrijving kan vaststellen, haar positie kan bepalen en tevens tot een begrip kan komen waarom de nalatenschap negatief zou zijn. Dat [eiser] recht heeft op de gevraagde informatie om haar rechten vast te kunnen stellen, volgt (ook) uit eerdere rechtspraak.
4.3.
[gedaagde 1] en [gedaagde 2] zijn het daar niet mee eens. Zij concluderen tot niet-ontvankelijkheid van [eiser] , dan wel tot afwijzing van de vorderingen van [eiser] , met uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling van [eiser] in de kosten van deze procedure, waaronder eventuele nakosten.
4.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

5.De beoordeling

Vorderingen tegenover [gedaagde 1] niet-ontvankelijk

5.1.
[eiser] heeft haar vorderingen ingesteld tegen zowel [gedaagde 1] , in zijn hoedanigheid als executeur testamentair, als tegen [gedaagde 2] , in haar hoedanigheid van vereffenaar en enig erfgenaam in de nalatenschap van [erflater] Volgens [gedaagde 1] is hij echter niet langer executeur van de nalatenschap van [erflater] en dient [eiser] daarom tegenover hem niet-ontvankelijk in haar vorderingen te worden verklaard. [eiser] stelt dat vanwege de aanspraken van [eiser] en de door haar geconstateerde onjuistheden bij het uitvoeren van zijn werkzaamheden, [gedaagde 1] nog steeds als executeur kan worden aangesproken.
5.2.
De rechtbank stelt [gedaagde 1] op dit punt in het gelijk en oordeelt dat [eiser] tegenover [gedaagde 1] niet-ontvankelijk zal worden verklaard. De reden daarvoor is als volgt.
5.3.
Artikel 4:202 van het Burgerlijk Wetboek (“BW”) bepaalt dat wanneer een nalatenschap beneficiair wordt aanvaard, de nalatenschap in beginsel wettelijk vereffend moet worden. Dat wil zeggen dat vereffening (oftewel: het te gelde maken van de goederen in de nalatenschap en de voldoening van nalatenschapsschulden) plaatsvindt op basis van een wettelijke regeling die is neergelegd in Afdeling 3 van Titel 6 van Boek 4 BW. Het uitgangspunt bij de wettelijke vereffening is dat de erfgenamen ook vereffenaar van de nalatenschap zijn (artikel 4:195 BW).
5.4.
Een uitzondering op de regel dat na beneficiaire aanvaarding de wettelijke vereffening moet worden toegepast, is het geval dat een executeur is benoemd die bevoegd is schulden te betalen én er sprake is van een duidelijk positieve nalatenschap (4:202 lid 1 sub a BW). In dat geval kan de executeur de nalatenschap afwikkelen op basis van de op hem rustende taken en bevoegdheden en hoeft niet de wettelijke vereffeningsprocedure gevolgd te worden. De gedachte daarachter is dat bij een positieve, solvente nalatenschap geen problemen zullen optreden bij de voldoening van de nalatenschapsschulden en geen (bijzondere) schuldeisersbescherming nodig is. De nalatenschap is dan immers ruimschoots toereikend om de schulden te voldoen en waarvoor een voldoende toegeruste executeur aanwezig is.
5.5.
Wanneer echter niet kan worden aangetoond dat de nalatenschap ruimschoots toereikend is om alle schulden te voldoen, zal moeten worden vereffend volgens de wettelijke vereffeningsprocedure. De taken van de executeur eindigen dan van rechtswege (artikel 4:149 lid 1 sub d BW) en het beheer gaat over naar de vereffenaar(s).
5.6.
In dit geval heeft [erflater] in zijn testament van 4 oktober 2019 [gedaagde 1] tot executeur benoemd. [gedaagde 1] heeft zijn benoeming tot executeur aanvaard op 20 januari 2020. Vanaf dat moment was [gedaagde 1] belast met, kort gezegd, het beheer van de nalatenschap van [erflater] Op 15 april 2020 heeft [gedaagde 2] de nalatenschap beneficiair aanvaard. Vervolgens is op 13 mei 2020 een mededeling aan de kantonrechter gedaan dat sprake is van een negatieve nalatenschap, waarbij ter onderbouwing een voorlopige boedelbeschrijving is aangehecht. Ook de definitieve boedelbeschrijving die op 7 augustus 2020 aan de kantonrechter is gezonden, maakt melding van een negatieve nalatenschap.
5.7.
Dat betekent dat [gedaagde 2] , als enig erfgenaam, vereffenaar van de nalatenschap van [erflater] is geworden, waarbij de nalatenschap volgens de wettelijke procedure moet worden vereffend. De taak van [gedaagde 1] als executeur is daarmee geëindigd.
5.8.
[eiser] meent weliswaar dat de nalatenschap van [erflater] in ieder geval voldoende is om het aan haar toegekende legaat te voldoen, maar op dit moment bestaat daarvoor nog onvoldoende zekerheid. Dat is ook de reden dat [eiser] inlichtingen en stukken wenst te ontvangen. Dat maakt dat het terzijde stellen van de wettelijke vereffeningsprocedure (zodat de benoemde executeur de nalatenschap zal afwikkelen) niet aan de orde is. Ook de aanspraken van [eiser] en de door haar gestelde onjuistheden in de uitvoering door [gedaagde 1] van zijn taak en het beheer als executeur, maken dit niet anders. Voor zover er aanspraken tot betaling of het verschaffen van inlichtingen en stukken bestaan (daarover in de hierna volgende paragrafen meer), kunnen zij vanaf het moment van de beneficiaire aanvaarding enkel tegen de vereffenaar van de nalatenschap worden ingesteld. De wijze waarop [gedaagde 1] zich als executeur van zijn taken en het beheer over de nalatenschap heeft gekweten, maakt geen onderdeel uit van deze procedure – nog daargelaten dat [gedaagde 1] op grond van de wet (artikel 4:151 BW) enkel rekening en verantwoording moet afleggen aan degene die na hem tot beheer bevoegd is (in dit geval: [gedaagde 2] als de vereffenaar).
Geen recht op inlichtingen en stukken
5.9.
Omdat [eiser] niet-ontvankelijk is in haar vorderingen tegenover [gedaagde 1] , zullen hierna enkel de vorderingen tegen [gedaagde 2] inhoudelijk worden beoordeeld.
5.10.
De rechtbank begrijpt dat de vordering van [eiser] tot betaling van € 100.000,00 subsidiair is aan de vordering tot het verkrijgen van informatie, in die zin dat op die laatstgenoemde vordering eerst moet worden beslist voordat kan worden beoordeeld of [eiser] recht heeft op betaling van € 100.000,00 uit de nalatenschap van [erflater]
5.11.
Daarom is de kernvraag die de rechtbank moet beoordelen of [gedaagde 2] aan [eiser] de door haar verzochte inlichtingen en stukken moet verschaffen. De rechtbank oordeelt dat dit niet het geval is. Waarom dat zo is, wordt hierna uitgelegd.
5.12.
De wet geeft aan een aantal belanghebbende bij een nalatenschap een recht op informatie. Zo bepaalt artikel 4:78 BW dat een legitimaris (iemand die recht heeft op een legitieme portie) die niet ook erfgenaam is, recht heeft op informatie die nodig is voor de berekening van zijn legitieme portie. Hetzelfde recht is in artikel 4:39 BW toegekend aan bepaalde andere wettelijke schuldeisers van de nalatenschap (niet zijnde legatarissen). Erfgenamen hebben recht op informatie tegenover een executeur (op grond van artikel 4:148 BW) en tegenover hun mede-erfgenamen (op grond van artikel 3:166 lid 3 BW jo 6:2 BW). Voor legatarissen bestaat echter niet een wettelijk voorgeschreven recht op informatie tegenover diegene die is belast met het beheer of vereffening van de nalatenschap.
5.13.
In de rechtspraak [1] is wel geoordeeld dat een legataris in sommige gevallen recht heeft op specifieke informatie. Het gaat dan om de situatie waarin een legataris informatie nodig heeft om de hoogte van zijn vorderingsrecht vast te stellen. Dat kan zich voordoen als het betreffende legaat niet uit een vast bedrag bestaat, maar afhankelijk is van één of meer variabelen, bijvoorbeeld als het legaat bestaat uit een bedrag in geld dat gelijk is aan het bedrag van de legitieme portie of het erfdeel als de legataris erfgenaam zou zijn. Een legataris kan onder omstandigheden jegens een executeur, vereffenaar of erfgenaam aanspraak maken op bepaalde informatie, als die informatie onontbeerlijk is om de hoogte van het vorderingsrecht van de legataris vast te kunnen stellen.
5.14.
Deze situatie doet zich in dit geval niet voor. In het testament heeft [erflater] aan [eiser] een vast bedrag gelegateerd. De hoogte van de vordering van [eiser] uit hoofde van het legaat is niet afhankelijk van bepaalde variabelen. [eiser] heeft dan ook geen recht op informatie zoals bedoeld in de hiervoor genoemde rechtspraak, omdat [eiser] geen nadere informatie nodig heeft om de hoogte van het aan haar toegekende legaat te kunnen vaststellen. De verminderings-bepaling van lid 4 van artikel 4 van het testament maakt dit niet anders, omdat volgens de opgave van [gedaagde 2] de nalatenschap dermate negatief is dat aan betaling van legaten überhaupt niet kan worden toegekomen.
5.15.
In deze procedure gaat het om het bepalen van de omvang van de nalatenschap in het kader van de vereffening van de nalatenschap. Het uitgangspunt is dat de krachtens de wet aangestelde vereffenaar onderzoek naar de activa en passiva van de nalatenschap, een boedelbeschrijving opstelt of laat opstellen door een boedelnotaris en ten slotte een uitdelingslijst opstelt, een en ander zoals bepaald in Afdeling 3 van Titel 6 van Boek 4 BW. Anders dan inzage in de boedelbeschrijving en de uitdelingslijst, geeft de wet aan individuele schuldeisers (zoals een legataris) geen specifieke informatierechten ten opzichte van de vereffenaar in het kader van de vereffening.
5.16.
Hoewel [eiser] daar niet een expliciet beroep op doet, kan artikel 843a Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (“Rv”) niettemin een grondslag bieden om informatie te verkrijgen. Artikel 843a Rv geeft niet een algemeen en onbeperkt recht op inlichtingen. Een vordering op grond van artikel 843a Rv kan alleen worden toegewezen indien aan de volgende cumulatieve eisen wordt voldaan:
(a) de eiser heeft een rechtmatig belang bij de vordering;
(b) de vordering heeft betrekking op bepaalde bescheiden;
(c) degene van wie de bescheiden worden gevraagd heeft daarover de beschikking of onder berusting; en
(d) de bescheiden hebben betrekking op een rechtsbetrekking waarin de eiser of zijn rechtsvoorganger partij is.
5.17.
Het ligt op de weg van de partij die informatie verlangt om voldoende concrete feiten en omstandigheden te stellen waaruit blijkt dat aan deze eisen is voldaan. Van de verzoekende partij wordt verwacht dat zij aanvoert waarom een redelijke grond bestaat dat de ander over de verzochte informatie beschikt en dat zij voldoende concreet vermeldt waarom die informatie relevant bewijs kan leveren van haar rechtspositie. Niet ondenkbaar is dat een individuele schuldeiser in het kader van de vereffening van de nalatenschap rechtmatig belang kan hebben bij bepaalde bescheiden, bijvoorbeeld om verzet tegen de uitdelingslijst te kunnen onderbouwen. Maar daarvoor is dan wel nodig dat hij goed onderbouwd uiteenzet welke concrete aanleiding bestaat te twijfelen aan de juistheid van de door de vereffenaar geproduceerde gegevens en welke stukken hij wil ontvangen om dat te kunnen bewijzen.
5.18.
[eiser] vordert de verschaffing van alle relevante inlichtingen en stukken met betrekking tot de nalatenschap van [erflater] In de dagvaarding heeft zij een (niet-limitatief) overzicht opgenomen van vragen die zij beantwoord wil hebben en stukken die zij wil ontvangen. Na overlegging van additionele producties door gedaagde partijen en de beantwoording van vragen tijdens de mondelinge behandeling, heeft [eiser] aangegeven dat het voor haar met name van belang is te kunnen onderzoeken hoe het zogenaamde ‘moederlijk erfdeel’ (dat wil zeggen: de vorderingen van [gedaagde 2] en haar zus, als erfgenamen van hun overleden moeder, op [erflater] , als langstlevende) zich in de loop der jaren heeft ontwikkeld. In het bijzonder wil [eiser] weten of tussen 2009 en 2019 betalingen hebben plaatsgevonden aan [gedaagde 2] en haar zus als aflossing op het ‘moederlijk erfdeel’. Zij heeft tijdens de mondelinge behandeling voorgesteld dat een deskundige wordt benoemd met de opdracht te controleren of het door gedaagde partijen vastgestelde omvang van het ‘moederlijk erfdeel’ juist is.
5.19.
[eiser] stelt recht en belang bij deze informatie te hebben, om de deugdelijkheid van de boedelbeschrijving van de nalatenschap van [erflater] te verifiëren. Zij wenst aan de hand van de door haar verzochte informatie te controleren dat de nalatenschap van [erflater] werkelijk dusdanig negatief is dat het door [erflater] aan [eiser] toegekende legaat niet wordt betaald. [eiser] twijfelt aan de juistheid van de boedelbeschrijving en de vaststelling dat de nalatenschap negatief is, omdat zij [erflater] heeft leren kennen als een zorgvuldige man die goed op de hoogte was van zijn financiële situatie. Zij acht het ondenkbaar dat [erflater] relatief kort voor zijn overlijden een legaat zou toekennen terwijl hij op dat moment wel zou hebben geweten dat zijn nalatenschap negatief zou zijn zodat aan betaling van dat legaat niet zou worden toegekomen.
5.20.
In feite wil [eiser] de beschikking krijgen over een veelheid van stukken om de door of namens [gedaagde 2] als vereffenaar opgestelde boedelbeschrijving vrijwel integraal te controleren en het door of namens de vereffenaar gedaan onderzoek zelf over te doen. Daarvoor is de regeling van 843a Rv niet bedoeld. Maar ook als de vordering van [eiser] zou worden beperkt tot stukken die zouden kunnen aantonen dat op het ‘moederlijk erfdeel’ is afgelost (en daarmee de hoger gerangschikte vordering mogelijk dermate verlaagd wordt dat aan betaling van legaten zou kunnen worden toegekomen), heeft [eiser] onvoldoende onderbouwd waarom zij een rechtmatig belang bij die stukken heeft. Het enkele en verder niet onderbouwde vermoeden van [eiser] dat de nalatenschap van [erflater] niet negatief kan zijn, omdat hij anders niet een legaat aan [eiser] zou hebben gemaakt, is niet voldoende. Tegenover alle reeds door of namens [gedaagde 2] aan [eiser] verschafte bescheiden en toelichting – waaronder de informatie die door haar is gegeven bij nadere akte met producties 1 t/m 5 – heeft [eiser] onvoldoende toegelicht welke concrete aanleiding bestaat om aan de juistheid van de berekening van het ‘moederlijk erfdeel’ te twijfelen. Daarbij heeft [eiser] , bij monde van haar advocaat, tijdens de mondelinge behandeling laten weten dat de berekening van de omvang van het moederlijk erfdeel op zichzelf wel juist voorkomt, maar dat zij graag wil dat wordt nagegaan of er daarop aflossingen zijn gedaan. Niet duidelijk wordt waarom de thans beschikbare informatie over gemaakte aflossingen, onjuist of onbetrouwbaar zou zijn.
5.21.
Mogelijk biedt de wettelijke vereffeningsprocedure – die juist tot doel heeft schuldeisers van een insolvente nalatenschap te beschermen – [eiser] andere middelen om haar belang bij een correcte vereffening van de nalatenschap van [erflater] te waarborgen, maar daarover gaat deze procedure niet.
5.22.
De vordering van [eiser] tot het verschaffen van inlichtingen en stukken zal worden afgewezen. Omdat [eiser] voor het overige niets heeft gesteld dat, indien bewezen, zou leiden tot een verplichting tot betaling van het aan [eiser] toegekende legaat, wordt ook de vordering tot betaling van € 100.000,00 afgewezen.
[eiser] moet proceskosten dragen
5.23.
[eiser] is de partij die ongelijk krijgt en zij zal daarom in de proceskosten worden veroordeeld. Tot aan dit vonnis worden de proceskosten aan de zijde van gedaagde partijen als volgt vastgesteld:
- griffierecht
952,00
- kosten getuigen
0,00
- kosten deskundigen
0,00
- overige kosten
0,00
- salaris advocaat
3.540,00
(2,00 punten × € 1.770,00)
Totaal
4.492,00
5.24.
De gevorderde veroordeling in de nakosten is toewijsbaar voor zover deze kosten op dit moment kunnen worden begroot. De nakosten zullen dan ook worden toegewezen op de wijze zoals in de beslissing vermeld.

6.De beslissing

De rechtbank
6.1.
verklaart [eiser] niet-ontvankelijk in haar vorderingen tegenover [gedaagde 1] ;
6.2.
wijst de vorderingen van [eiser] tegenover [gedaagde 2] af;
6.3.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten, aan de zijde van gedaagde partijen tot dit vonnis vastgesteld op € 4.492,00;
6.4.
veroordeelt [eiser] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op:
- € 163,00 aan salaris advocaat,
- te vermeerderen met € 85,00 aan salaris advocaat en met de explootkosten als [eiser] niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden;
6.5.
verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. W.M.T. Keukens en uitgesproken op 13 juli 2022.

Voetnoten

1.Zie, onder meer, Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 31 december 2013, ECLI:NL:GHARL:2013:9942, Rechtbank Rotterdam 22 juni 2016, ECLI:NL:RBROT:2016:4791, Rechtbank Gelderland 3 mei 2017, ECLI:NL:RBGEL:2017:2705, Gerechtshof Den Haag 16 juli 2019, ECLI:NL:GHDHA:2019:2831 en Rechtbank Noord-Holland 23 december 2020, ECLI:NL:RBNHO:2020:11004.