Uitspraak
1.[gedaagde 1] ,
[gedaagde 2],
[eiser]” worden genoemd. De gedaagde partijen worden (ieder in hun hoedanigheid) “
[gedaagde 1]”, respectievelijk “
[gedaagde 2]” genoemd. De overleden vader van [gedaagde 2] en erflater van de nalatenschap waarover het in deze procedure gaat, de heer [erflater] , zal “
[erflater]” worden genoemd.
1.Samenvatting
2.Het verdere verloop van de procedure
3.De feiten
1. Ik legateer aan ieder van mijn twee kleinkinderen alsmede aan de navolgende twee personen, een bedrag in geld groot éénhonderdduizend euro (€ 100.000,00). De bedoelde twee personen zijn:a. mevrouw [C] , geboren te [plaats] op [datum] negentienhonderdeenenzestig;b. mevrouw [eiser] , geboren te [plaats] op [datum] negentienhonderdnegenenzestig.2. Over het gelegateerde gedrag is geen rente verschuldigd.3. De legaten zijn zes maanden na mijn overlijden opeisbaar.4. Indien de nominale waarde van de vier gelegateerde bedragen tezamen meer bedraagt dan de tachtig procent van de waarde van mijn nalatenschap, zal het aan ieder van de legatarissen gelegateerde bedrag naar evenredigheid zodanig worden verminderd dat de nominale waarde van bedoelde totale gelegateerde bedragen gelijk is aan tachtig procent van de waarde van mijn nalatenschap. Bij de berekening van de waarde van de nalatenschap worden alleen de schulden bedoeld in artikel 4:7 lid 1 letters a tot en met d en f tot en met i Burgerlijk Wetboek in aanmerking genomen, met dien verstande dat de schulden uit onderhavige legaten niet in aanmerking worden genomen.”
4.Het geschil
5.De beoordeling
Vorderingen tegenover [gedaagde 1] niet-ontvankelijk
(a) de eiser heeft een rechtmatig belang bij de vordering;
(b) de vordering heeft betrekking op bepaalde bescheiden;
(c) degene van wie de bescheiden worden gevraagd heeft daarover de beschikking of onder berusting; en
(d) de bescheiden hebben betrekking op een rechtsbetrekking waarin de eiser of zijn rechtsvoorganger partij is.