ECLI:NL:RBROT:2016:4791

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
22 juni 2016
Publicatiedatum
24 juni 2016
Zaaknummer
C/10/462450 / HA ZA 14-1084
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot vernietiging van de verdeling van de nalatenschap en recht op informatie van legataris jegens executeur

In deze zaak, die voor de Rechtbank Rotterdam is behandeld, betreft het een vordering van het Beschermingsbewindkantoor Nederland B.V. tegen [gedaagde], die in haar hoedanigheid van executeur is aangesproken. De vordering heeft betrekking op de vernietiging van de verdeling van de nalatenschap van erflater, die op 13 februari 2009 is overleden. In het testament van erflater zijn verschillende bepalingen opgenomen, waaronder de benoeming van [gedaagde] als executeur en de uitsluiting van [zoon erflater] als erfgenaam. Het Beschermingsbewindkantoor stelt dat [gedaagde] onrechtmatig heeft gehandeld door een studieschuld van € 58.168 te verrekenen met het legaat aan [zoon erflater]. De rechtbank heeft vastgesteld dat [gedaagde] als executeur tekort is geschoten in haar verplichtingen en heeft geoordeeld dat de vordering tot vernietiging van de verdeling niet voldoende onderbouwd is. De rechtbank heeft [gedaagde] veroordeeld tot betaling van het bedrag van de studieschuld aan het Beschermingsbewindkantoor, dat dit bedrag voor [zoon erflater] zal beheren. Daarnaast is [gedaagde] verplicht om binnen veertien dagen na betekening van het vonnis alle inlichtingen over de nalatenschap te verschaffen, op straffe van een dwangsom. De proceskosten zijn gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team haven en handel
zaaknummer / rolnummer: C/10/462450 / HA ZA 14-1084
Vonnis van 22 juni 2016
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
BESCHERMINGSBEWINDKANTOOR NEDERLAND B.V., in haar hoedanigheid van bewindvoerder over de goederen die (zullen) toebehoren aan
[zoon erflater] ,
gevestigd te Zwijndrecht,
eiseres in de hoofdzaak,
advocaat mr. P.J.Ph. Dietz de Loos te Wassenaar,
tegen
[gedaagde],
wonende te Rotterdam,
gedaagde in de hoofdzaak,
eiseres in het incident,
advocaat mr. K. van der Veer te Rotterdam,
mede inzake de incidentele vordering ex artikel 245 Rv die zich richt tegen:
mr. P.J.Ph. Dietz de Loos,
kantoorhoudende te Wassenaar.
Partijen zullen hierna het Beschermingsbewindkantoor, [zoon erflater] en [gedaagde] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het vonnis in incident van 10 juni 2015, alsmede de daaraan ten grondslag liggende processtukken;
  • de conclusie van antwoord;
  • de oproepbrief van 2 maart 2016, waarin een comparitie van partijen is gelast;
  • het proces-verbaal van comparitie van 12 mei 2016.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend dan wel niet of onvoldoende gemotiveerd weersproken, gelet ook op de in zoverre niet betwiste inhoud van de in het geding gebrachte producties, staat tussen partijen – voor zover van belang – het volgende vast:
2.1.
Op 13 februari 2009 is [erflater] (hierna: erflater) overleden.
2.2.
In zijn uiterste wilsbeschikking, verleden op 7 januari 2004, staat – voor zover rechtens relevant – vermeld:
‘(…)
HOOFDSTUK 2. LEGATEN EN ERFSTELLING
(…)
6. Ik sluit mijn zoon [zoon erflater] , (…), uit als erfgenaam in mijn nalatenschap.
7. Ik legateer, niet vrij van rechten en kosten, aan mijn zoon [zoon erflater] voornoemd, af te geven binnen zes maanden na mijn overlijden, het één/vierde deel van de door mij na te laten voorwerpen van inboedel, het woord inboedel op te vatten als bedoeld in artikel 3:5 van het Burgerlijk Wetboek en met inbegrip van de in dat artikel bedoelde uitzonderingen.
8. Onder de last van gemelde legaten, na te melden last en het hierna nog te vermelden legaat, benoem ik tot mijn enige erfgenamen, gezamenlijk en voor gelijke delen, mijn andere kinderen, te weten:
a. mevrouw [dochter erflater] , (…)
b. mevrouw [dochter erflater] , (…) en
c. [dochter erflater] , (…)
HOOFDSTUK 3. LAST EN LEGAAT VAN VRUCHTGEBRUIK
1. Ik leg mijn genoemde erfgenamen de last op om bij mijn overlijden een bedrag, gelijk aan hetgeen mijn erfgenamen meer blijken te hebben ontvangen dan zij zouden hebben ontvangen bij vererving volgens het versterferfrecht (waarbij mijn genoemde zoon mede-erfgenaam zou zijn), af te zonderen. Gemeld legaat van inboedel dient in de berekening te worden betrokken. Bedoelde bedragen dienen te worden gestort op één of meer afzonderlijke bankrekeningen. Het geheel wordt hierna genoemd: het fonds.
2. De verzorging van mijn genoemde zoon zal, indien en voor zover de kosten van verzorging niet voor rekening van de overheid of andere derden komen, moeten worden bekostigd uit de vruchten en voorzover nodig, uit het kapitaal van het fonds en wel krachtens na te melden legaat van vruchtgebruik aan mijn genoemde zoon.
Mijn erfgenamen zijn uiteraard nimmer verplicht verder in de kosten van verzorging van mijn genoemde zoon bij te dragen dan hun aandeel in het fonds.
3. Ik legateer aan mijn genoemde zoon het vruchtgebruik van het fonds. Het door de legataris ter zake van zijn verkrijgingen uit mijn nalatenschap verschuldigde successierecht is te voldoen uit het fonds.
(…)
HOOFDSTUK 4. VRUCHTGEBRUIKBEPALINGEN
(…)
f. Gebruik en genot
De vruchtgebruiker heeft het recht om de goederen waarop het vruchtgebruik rust te
gebruiken en daarvan de vruchten te genieten zoals hierna is bepaald.
(…)
k. Zaaksvervanging en verteringsbevoegdheid
Op de goederen die in de plaats treden van de goederen waarover de vruchtgebruiker
bevoegdelijk heeft beschikt, komt het vruchtgebruik eveneens te rusten. De vruchtgebruiker
heeft het recht de goederen waarop het vruchtgebruik rust en de goederen die daarvoor in
de plaats zijn gekomen te verteren.
(…)
o. Duur van het vruchtgebruik
Het recht van vruchtgebruik eindigt bij het overlijden van de vruchtgebruiker. Het
vruchtgebruik eindigt ook als:
  • de vruchtgebruiker in staat van faillissement is verklaard;
  • aan de vruchtgebruiker surséance van betaling is verleend;
  • ten aanzien van de vruchtgebruiker de Schuldsaneringsregeling natuurlijke personen van toepassing is verklaard.
Het vruchtgebruik eindigt verder als de vruchtgebruiker:
  • in aanmerking komt voor financiële steun van overheidswege omdat zijn inkomsten niet (meer) toereikend zijn voor de voorziening in de kosten van levensonderhoud en hij, voordat hij aanspraak kan maken op deze steun, moet gaan interen op het fonds;
  • indien van overheidswege of door derden verhaal plaatsvindt ten laste van het fonds.
(…)
HOOFDSTUK 5. BEWIND
Instelling, duur en strekking bewind
Ik stel een bewind in over alle door mij aan mijn genoemde zoon nagelaten of vermaakte
goederen, alsmede over het vruchtgebruiklegaat en het fonds; het vruchtgebruik rust
evenwel niet op de door mijn genoemde zoon verkregen voorwerpen van inboedel.
(…)
De hoedanigheid van bewindvoerder eindigt:
(…)
f. door de instelling van een bewind als bedoeld in titel 19 van Boek 1 Burgerlijk Wetboek
over een of meer van zijn goederen.
(…)
HOOFDSTUK 6. DIVERSE BESCHIKKINGEN
(…)
3. Benoeming executeur
Ik benoem tot executeur mijn oudste dochter Mevrouw [gedaagde] voornoemd.
Taken
De executeur heeft tot taak de goederen van de nalatenschap te beheren en alle schulden van de nalatenschap te voldoen.
De executeur is daarom, voor zover van toepassing, onder meer bevoegd:
-de legaten af te geven;
(…)
-de nalatenschap in staat van verdeling te brengen en te verdelen.
(…)
2.3.
[zoon erflater] heeft in de uiterste wilsbeschikking berust en geen beroep gedaan op zijn legitieme portie. [gedaagde] heeft haar benoeming tot executeur aanvaard.
2.4.
[gedaagde] heeft in 2011 een ‘rekening en verantwoording’ opgesteld, waarin onder het kopje ‘AFWIKKELING FINANCIEN’ staat vermeld:
2.5.
Bij beschikking van de rechtbank ’s-Gravenhage van 5 december 2012 is [zoon erflater] onder bewind gesteld en is het Beschermingsbewindkantoor tot bewindvoerder benoemd.
2.6.
Op 1 oktober 2014 heeft de advocaat van [zoon erflater] een brief aan [gedaagde] geschreven waarin onder meer staat vermeld:

Op 22 juli 2004 zond ik u de in kopie bijgaande brief. Een inhoudelijke reactie mocht wederom uitblijven. Hierbij vernietigt cliënt de verdeling omdat hij is benadeeld.

3.Het geschil

3.1.
Het Beschermingsbewindkantoor vordert na eisvermindering ter comparitie:

- Verklaring voor recht dat eiser de verdeling buitengerechtelijk heeft vernietigd.
Om gedaagde, in hoedanigheid van executeur, te:
  • gebieden om over te laten gaan tot correctie afwikkeling van de nalatenschap van wijlen vader van partijen. Eiser vordert dat ten behoeve van het fonds een bedrag ad € 58.168,00 wordt bijgestort.
  • gebieden te bewerkstelligen dat eiser alsnog het vruchtgebruik over het nieuwe volledig bijgestorte fonds te ontvangen, één en ander zoals beschreven in het testament van wijlen de vader van partijen.
  • gebieden binnen vijf dagen na dagtekening van dit vonnis om aan eiser schriftelijk inlichtingen te verschaffen omtrent de navolgende punten, onder verbeurte van een niet voor matiging vatbare dwangsom van € 250,00 per dag dat hij niet in het bezit is gesteld van de gevorderde schriftelijke inlichtingen, een deel van de dag dient te gelden als gehele dag, althans een dwangsom die u in goede justitie zal vermenen te behoren:
- Hoe is de afwikkeling geweest van de nalatenschap van wijlen moeder van partijen?
- Wat was de totale boedelmassa?
- Inzake de rekening en verantwoording worden enkel de bedragen genoemd die op eiser betrekking en niet die betrekking hebben op de overige personen, te weten de drie andere zussen van eiser. Wat zijn de bedragen die de andere personen toekomen en welke bedragen worden bij hen ingebracht c.q. verrekend? Eiser vordert aanvulling van deze rekening en verantwoording zodat ook de bedragen worden verantwoord die de andere partijen (lees: alle zussen van eiser) toekomen
- Waarom is bij de afwikkeling van de financiën een bedrag ad € 58.168,00 inzake een studieschuld in mindering gebracht?
-
veroordelen tot betaling van de kosten van dit geding. Voor het geval voldoening van de proceskosten niet binnen de gestelde termijn plaatsvindt te vermeerderen met de wettelijke rente over de proceskosten te rekenen vanaf bedoelde termijn voor voldoen;
Een en ander voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad.
3.2.
Het verweer van [gedaagde] strekt tot afwijzing van de vorderingen van het Beschermingsbewindkantoor, met veroordeling van het Beschermingsbewindkantoor in de proceskosten.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

Preliminair verweer

4.1.
[gedaagde] heeft zich op het standpunt gesteld dat de inleidende dagvaarding een obscuur libel betreft en derhalve nietig is. Zij heeft daartoe aangevoerd dat de dagvaarding weinig samenhangend is. Het Beschermingsbewindkantoor heeft dit betwist.
4.2.
De rechtbank is van oordeel dat de inleidende dagvaarding voldoende concreet en begrijpelijk aangeeft wat het Beschermingsbewindkantoor vordert en op welke grond. Zij is mitsdien niet nietig. Hetgeen [gedaagde] aanvoert, behelzen in wezen verweren. Uit die verweren valt af te leiden dat [gedaagde] begrijpt wat van haar gevorderd wordt en op welke grond. Zij is mitsdien niet in haar verdediging geschaad.
Vernietiging van de verdeling
4.3.
Het Beschermingsbewindkantoor heeft - onder meer - een verklaring voor recht gevraagd dat de verdeling buitengerechtelijk is vernietigd. [gedaagde] heeft onrechtmatig jegens [zoon erflater] gehandeld door ten onrechte een studieschuld ad € 58.168 te verrekenen met het legaat uit de nalatenschap van erflater. Dit heeft zij als executeur zonder recht of titel gedaan; er was immers geen verplichting tot inbreng. Het Beschermingsbewindkantoor stelt zich op het standpunt dat hij door gedaagde is benadeeld in de verdeling van de nalatenschap danwel de afwikkeling van het testament. Hij heeft zich derhalve op goede gronden op de vernietiging van de verdeling beroepen.
4.4.
[gedaagde] heeft betwist dat er sprake is van een buitengerechtelijke vernietiging. Het Beschermingsbewindkantoor heeft de verdeling niet buitengerechtelijk vernietigd en [zoon erflater] kon als onderbewindgestelde in het geheel geen rechtshandelingen verrichten. Daarnaast is [zoon erflater] geen erfgenaam en was hij derhalve niet betrokken bij de verdeling van de nalatenschap. Voorts kan een nalatenschap op grond van het bepaalde in artikel 3:196 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) slechts op grond van een benadeling worden vernietigd door (de bewindvoerder over het vermogen van) een erfgenaam indien deze zou stellen en bewijzen te hebben gedwaald omtrent de waarde van één of meer der te verdelen goederen en schulden en daardoor voor meer dan één/vierde gedeelte is benadeeld. Daarbij heeft te gelden dat een buitengerechtelijke verklaring ex artikel 3:50 lid 1 BW gericht zou moeten zijn tot hen die partij bij de rechtshandeling zijn, derhalve tot alle overige erfgenamen. Daarvan is in het onderhavige geval geen sprake. Nu de verdeling heeft plaatsgevonden in oktober 2011 is de vermeende vordering tot vernietiging ex artikel 3:52 lid 1 sub c BW bovendien in oktober 2014 verjaard.
4.5.
De rechtbank overweegt als volgt. Vernietiging van een verdeling kan op grond van het bepaalde in artikel 3:196 BW naast de algemene voor vernietiging van rechtshandelingen geldende gronden eveneens plaatsvinden indien een deelgenoot omtrent de waarde van een te verdelen goed heeft gedwaald en daarvoor voor meer dan een kwart gedeelte van de nalatenschap is benadeeld. Voorts bepaalt artikel 3:199 BW dat de artikelen 228-230 van Boek 6 niet van toepassing zijn op een verdeling. Het Beschermingsbewindkantoor heeft – desgevraagd ook ter comparitie – niet uiteengezet op welke grond (bedreiging, bedrog, misbruik van omstandigheden, benadeling voor meer dan een kwart) de verdeling buitengerechtelijk is vernietigd en heeft zijn stelling omtrent de vernietiging op geen enkele wijze nader onderbouwd. De brief van 1 oktober 2014 die als productie 4 door het Beschermingsbewindkantoor in het geding is gebracht en hierboven onder 2.6 verkort is weergegeven, biedt eveneens geen aanknopingspunt voor de grondslag van het beroep op vernietiging alsmede de onderbouwing daarvan. Om die reden zal de gevorderde verklaring voor recht worden afgewezen.
Studieschuld ad € 58.168,00
4.6.
Het Beschermingsbewindkantoor stelt zich op het standpunt dat de studieschuld ad € 58.168 ten onrechte van het legaat is afgetrokken. De executeur is zonder enig recht of titel overgegaan tot aftrek danwel verrekening van de schuld met het legaat. De studieschuld dateert uit 1987 en is inmiddels geheel afgelost.
4.7.
[gedaagde] heeft zich als volgt verweerd. In oktober 2011 heeft zij namens [zoon erflater] de rekening en verantwoording alsmede de daarin vervatte berekening van het legaat aanvaard. Als zij dit ten onrechte zou hebben gedaan is dat geen onrechtmatige daad maar dan zou de vaststellingsovereenkomst met de erfgenamen naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid vernietigbaar zijn geweest (artikel 7:904 BW). De vordering tot vernietiging van deze vaststellingsovereenkomst is op grond van artikel 3:52 lid 1 BW in oktober 2014 verjaard.
4.8.
De rechtbank overweegt dat [gedaagde] op het beweerdelijke moment dat zij de rekening en verantwoording namens [zoon erflater] heeft aanvaard, belast was met het testamentair bewind over al hetgeen [zoon erflater] uit de nalatenschap van zijn vader verkreeg. Ingevolge het bepaalde in artikel 4:172 BW juncto artikel 3:68 BW kan een bewindvoerder slechts dan als wederpartij van de onderbewindgestelde optreden, wanneer de inhoud van de te verrichten rechtshandeling zo nauwkeurig vaststaat, dat strijd tussen beider belangen uitgesloten is (Selbsteintritt). Naar het oordeel van de rechtbank kon [gedaagde] in het onderhavige geval niet namens [zoon erflater] de rekening en verwoording alsmede de daarin vervatte berekening van het fonds aanvaarden. [gedaagde] heeft immers niet alleen zelf de rekening en verantwoording opgesteld en de hoogte van het fonds berekend, bovendien heeft zij als erfgenaam een direct (financieel) belang bij een zo klein mogelijk legaat/fonds, nu een legaat als schuld van de nalatenschap dient te worden aangemerkt en derhalve haar eigen erfdeel vermindert. Dit levert een tegenstrijdig belang op. Nu de bevoegdheid om als bewindvoerder op te treden ontbrak, is er geen (vaststellings)overeenkomst tot stand gekomen en kan [gedaagde] zich evenmin beroepen op verjaring.
4.9.
Voorts heeft [gedaagde] betoogd dat erflater aan [zoon erflater] een lening heeft verstrekt om een studie in het buitenland mogelijk te maken. Deze studieschuld is door erflater telkens als schuld opgenomen in zijn aangifte voor de inkomstenbelasting. Ter comparitie heeft de advocaat van [gedaagde] gesteld dat de hoogte van de studieschuld van [zoon erflater] samenhangt met de afwikkeling van de nalatenschap van zijn moeder. Op het moment van het overlijden van zijn moeder bestond de schuld uit ongeveer 250.000 gulden. Nadat deze schuld was verrekend met het erfdeel van [zoon erflater] in de nalatenschap van zijn moeder, resteerde aan schuld ongeveer 128.000 gulden. Omgerekend naar euro’s is dat
€ 58.168.
4.10.
De rechtbank overweegt als volgt. In artikel 6:136 BW is bepaald, dat de rechter een vordering ondanks een beroep van de gedaagde op verrekening kan toewijzen, indien de gegrondheid van dit verweer niet op eenvoudige wijze is vast te stellen en de vordering overigens voor toewijzing vatbaar is.
In het onderhavige geval heeft [gedaagde] een studieschuld ad € 58.168 verrekend met de aan [zoon erflater] toekomende legaten. Eerst ter comparitie heeft de advocaat van [gedaagde] de hoogte van de vordering mondeling nader toegelicht. [gedaagde] zelf heeft geen verdere informatie over de rekening en verantwoording danwel de hoogte van de studieschuld verschaft, nu zij bij de comparitie van partijen niet aanwezig is geweest.
Nu [gedaagde] het bestaan en de hoogte van de studieschuld op geen enkele wijze heeft onderbouwd, zal de rechtbank aan dit verweer voorbij gaan. Het had op de weg van [gedaagde] gelegen om het bestaan van de vordering – onder meer door overlegging van de relevante inkomstenbelastingaangiften – en de berekening van de hoogte van de resterende studieschuld te onderbouwen. Nu de hoogte samenhangt met de afwikkeling van de nalatenschap van de moeder, dienden daartoe de relevante fiscale en financiële stukken van die nalatenschap in het geding te worden gebracht.
4.11.
Het vorenstaande leidt tot de conclusie dat [gedaagde] dient te worden veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 58.168. Immers, [gedaagde] diende als executeur op grond van het bepaalde in artikel 4:144 lid 1 BW de goederen der nalatenschap te beheren en de schulden der nalatenschap – waaronder het afgeven van legaat van inboedel alsmede het legaat ter grootte van een/vierde aandeel in de nalatenschap – te voldoen. Nu zij in die taak tekort is geschoten, is zij tot vergoeding jegens [zoon erflater] verplicht. Anders dan [gedaagde] heeft betoogd, behoeven voor de toewijsbaarheid van deze vordering niet alle erfgenamen in de procedure te zijn betrokken, nu deze verplichting op de executeur rust.
De rechtbank overweegt dat het testamentaire bewind op grond van het bepaalde in hoofdstuk 5 onder f is geëindigd op 5 december 2012, aangezien op die datum het vermogen van [zoon erflater] onder het bewind als bedoeld in titel 19 van Boek 1 van het BW is gesteld. [gedaagde] dient derhalve voormeld bedrag uit te keren aan het Beschermingsbewindkantoor die thans als bewindvoerder het vermogen van [zoon erflater] beheert. Het Beschermingsbewindkantoor dient dit bedrag als fonds af te zonderen, zoals omschreven in het testament en zich ervan te vergewissen dat dit vermogen voor zover dit het legaat ter grootte van een/vierde aandeel in de nalatenschap betreft, vruchtgebruikkapitaal betreft en derhalve is onderworpen aan de testamentaire vruchtgebruikbepalingen (hoofdstuk 4 van het testament van erflater). Dit brengt onder meer met zich dat het vruchtgebruikkapitaal dat onverteerd is gebleven bij het einde van het vruchtgebruik aan de hoofdgerechtigden (de erfgenamen) toevalt.
Recht op informatie
4.12.
Het Beschermingsbewindkantoor heeft zich op het standpunt gesteld dat [gedaagde] als executeur onrechtmatig jegens hem heeft gehandeld omdat [gedaagde] , in strijd met haar wettelijke plicht, geen inzage en inlichtingen in de hoogte en afwikkeling van de nalatenschap aan [zoon erflater] heeft verschaft.
4.13.
[gedaagde] heeft zich op het standpunt gesteld dat [zoon erflater] geen erfgenaam is zodat hij – dan wel het Beschermingsbewindkantoor namens hem – geen recht heeft op informatie. Immers, een executeur is op grond van het bepaalde in artikel 4:148 BW slechts aan een erfgenaam tot het verschaffen van inlichtingen omtrent de uitoefening van zijn taak als executeur verplicht.
4.14.
De rechtbank is van oordeel dat [zoon erflater] in het onderhavige geval ook als legataris recht heeft op inzage en op een afschrift van alle bescheiden van de executeur die benodigd zijn om de hoogte van zijn legaten te kunnen bepalen. In dit geval betreffen de legaten immers niet een of meerdere geldsommen in een vast bedrag, doch een aandeel in de nagelaten inboedelgoederen (hoofdstuk 2 sub 7. van het testament) alsmede een aandeel van een/vierde in de nalatenschap van erflater (hoofdstuk 3 van het testament). Om de hoogte van laatstgenoemd aandeel te kunnen vaststellen, is informatie over de omvang van de gehele nalatenschap onontbeerlijk (zie ook Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 31 december 2013, ECLI:NL:GHARL:2013:9942, rechtsoverweging 4.6). Nu het Beschermingsbewindkantoor als bewindvoerder over het vermogen van [zoon erflater] is benoemd, dient deze informatie aan het Beschermingsbewindkantoor te worden verstrekt.
Voor de berekening van de omvang van het legaat moet [gedaagde] dan ook in elk geval aan het Beschermingsbewindkantoor als bewindvoerder van legataris [zoon erflater] verstrekken:
  • een overzicht van alle goederen op het moment van overlijden van erflater;
  • een overzicht van alle schulden van de nalatenschap van erflater in de zin van artikel 4:7 lid 1 BW met inbegrip van de legaten.
[gedaagde] dient aan het Beschermingsbewindkantoor te verstrekken alle bescheiden die betrekking hebben op bovengenoemde overzichten, waaronder in ieder geval zijn begrepen kopieën van de afschriften van alle bank- en girorekeningen van erflater waarop de saldi per sterfdatum zijn vermeld alsmede de aangiften en aanslagen van zowel de inkomstenbelasting als de erfbelasting.
4.15.
Het Beschermingsbewindkantoor heeft eveneens verzocht om informatie over de afwikkeling van de nalatenschap van de moeder van [zoon erflater] , waaronder de totale boedelmassa. Hoewel de omvang van de nalatenschap van erflater mede wordt bepaald door hetgeen erflater krachtens huwelijksgoederenrecht alsmede krachtens erfrecht van zijn vooroverleden echtgenote heeft verkregen, brengt dit - anders dan het Beschermingsbewindkantoor heeft betoogd - niet met zich dat vorenomschreven informatie eveneens dient te worden verstrekt. Immers, in de opgave van voormelde overzichten dient hetgeen erflater van zijn vooroverleden echtgenote heeft verkregen reeds te zijn verdisconteerd. Dit gedeelte van de vordering zal derhalve niet worden toegewezen.
4.16.
Voor zover het Beschermingsbewindkantoor heeft gevorderd om ook inzage te geven in hetgeen de erfgenamen hebben verkregen, overweegt de rechtbank dat het recht op informatie voor [zoon erflater] niet zover reikt dat hij gerechtigd is om in te zien welke goederen aan de individuele erfgenamen zijn toebedeeld, doch dat de informatie slechts zover strekt als benodigd is voor het bepalen van de omvang van de aan hem toekomende legaten.
4.17.
Voor zover [gedaagde] heeft betoogd dat de vordering tot informatie niet (uitsluitend) jegens haar, doch jegens alle erfgenamen had behoren te worden ingediend, overweegt de rechtbank dat het tot de taak van de executeur behoort om de schulden – waartoe een legaat wordt gerekend – der nalatenschap te voldoen (artikel 4:144 BW) en alle door deze gewenste inlichtingen omtrent de uitvoering van zijn taak aan een erfgenaam dient te geven (artikel 4:148 BW). Overeenkomstig de wet is in het testament onder hoofdstuk 6 lid 3 aan [gedaagde] als executeur de bevoegdheid gegeven om legaten af te geven, de nalatenschap in staat van verdeling te brengen en te verdelen alsmede de verplichting opgelegd om aan een erfgenaam alle door deze gewenste inlichtingen over de uitoefening van zijn taak te geven en een rekening en verantwoording af te leggen. In overweging 4.14 is reeds overwogen waarom de verplichting tot het verschaffen van inlichtingen in het onderhavige geval naar analogie op een legataris van toepassing is. Samengevat brengt het vorenstaande met zich dat de vordering, op na te vermelden wijze, zal worden toegewezen als verplichting van [gedaagde] als executeur en niet als gezamenlijke verplichting van de erfgenamen, zulks onder verbeurte van een dwangsom. [gedaagde] zal een iets ruimere termijn dan de gevorderde vijf dagen na dagtekening van dit vonnis, worden toegestaan om de gevraagde inlichtingen te overleggen. Voorts zal de op te leggen dwangsom worden gemaximeerd.
4.18.
Gezien de familierelatie en het onderwerp van het geschil zullen de proceskosten in de hoofdzaak worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt. In het vonnis in incident van 10 juni 2015 is reeds beslist over de proceskosten ter zake van de incidentele vordering.

5.De beslissing

De rechtbank
veroordeelt [gedaagde] om aan het Beschermingsbewindkantoor ten behoeve van [zoon erflater] te betalen een bedrag van € 58.168,00,
verstaat dat het Beschermingsbewindkantoor voormeld bedrag voor [zoon erflater] zal beheren met inachtneming van de toepasselijke bepalingen uit het testament van erflater,
veroordeelt [gedaagde] om aan het Beschermingsbewindkantoor binnen veertien dagen na betekening van dit vonnis alle inlichtingen over de nalatenschap van erflater te verschaffen en inzage in en afschrift van alle bescheiden met betrekking tot de nalatenschap te verschaffen, zoals bedoeld in rechtsoverweging 4.14, zulks op straffe van een dwangsom van € 250,00 per dag dat [gedaagde] in verzuim is met de nakoming van deze verplichtingen met een maximum aan te verbeuren dwangsommen van € 50.000,00;
compenseert de kosten in de hoofdzaak van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.A. Muilwijk-Schaaij en in het openbaar uitgesproken op 22 juni 2016.
2053/
2294