ECLI:NL:RBOBR:2022:2726

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
17 juni 2022
Publicatiedatum
5 juli 2022
Zaaknummer
SHE 21/2002
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van WW-uitkering wegens verwijtbare werkloosheid na valse bommelding en winkeldiefstal

In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 17 juni 2022 uitspraak gedaan over de weigering van een WW-uitkering aan eiser, die verwijtbaar werkloos is verklaard. Eiser had een valse bommelding gedaan en was betrokken bij een winkeldiefstal, beide delicten hadden een directe link met zijn functie als gebouwencoördinator bij de gemeente Eindhoven, waar hij verantwoordelijk was voor de veiligheid. De rechtbank oordeelde dat eiser deze incidenten had moeten melden aan zijn werkgever, ook al was hij destijds nog verdachte. De rechtbank vond de weigering van de uitkering niet onevenredig, gezien de ernst van de verwijten en het feit dat eiser zelf verantwoordelijk was voor zijn situatie. Eiser beschikte over een PW-uitkering en had een woning, en er was geen medische situatie die de weigering onevenredig maakte.

Het proces begon met een besluit van het UWV op 13 januari 2021, waarin werd vastgesteld dat eiser recht had op een WW-uitkering, maar deze niet zou worden uitbetaald vanwege verwijtbare werkloosheid. Eiser ging in beroep tegen dit besluit, maar de rechtbank oordeelde dat het UWV terecht had besloten. De rechtbank weegt de feiten en omstandigheden van de zaak, waaronder eerdere disciplinaire maatregelen tegen eiser, en concludeert dat de ernst van zijn gedragingen de weigering van de uitkering rechtvaardigt. Eiser had kunnen voorzien dat zijn gedrag ernstige gevolgen zou hebben voor zijn werkrelatie en zijn recht op uitkering.

De rechtbank verklaart het beroep van eiser ongegrond en stelt dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling. Eiser kan binnen zes weken na verzending van de uitspraak hoger beroep instellen bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: SHE 21/2002

uitspraak van de meervoudige kamer van 17 juni 2022 in de zaak tussen

[eiser] , te Mierlo, [woonplaats]

(gemachtigde: mr. L.A.M. van Vlerken),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, het UWV
(gemachtigde: P.M.W. van der Helm).

Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen: de gemeente Eindhoven,

(gemachtigde: mr. M. Houben).

Procesverloop

Bij besluit van 13 januari 2021 (het primaire besluit) heeft het UWV vastgesteld dat eiser vanaf 1 januari 2021 recht heeft op een WW-uitkering maar dit recht zal niet worden uitbetaald, omdat eiser verwijtbaar werkloos is.
Bij besluit van 7 juli 2021 (het bestreden besluit) heeft het UWV het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het UWV heeft een verweerschrift ingediend.
Eiser heeft op 27 mei 2022 een mail overgelegd met een verklaring van eiser zelf en twee brieven met onder andere medische gegevens.
Het onderzoek op de zitting heeft plaatsgevonden op 31 mei 2022. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Het UWV heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De gemeente Eindhoven is ook vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Feiten
1. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten. Eiser is op 29 oktober 1998 als uitzendkracht gaan werken voor de gemeente Eindhoven als magazijnmedewerker. Per
20 juli 2000 is eiser in vaste dienst aangesteld als huishoudelijk medewerker. Op
1 oktober 2013 is eiser benoemd in de functie van gebouwencoördinator.
2. In 2010 heeft eiser een schriftelijke berisping gekregen en heeft hij 24 verlofuren in moeten leveren wegens plichtsverzuim. Aanleiding voor deze berisping is geweest dat eiser op briefpapier van de gemeente een bezwaarschrift heeft ingediend tegen een door de gemeente Tilburg opgelegde verkeersboete.
3. Bij besluit van 23 december 2016 heeft eiser voorwaardelijk strafontslag gekregen met een proeftijd van twee jaar en heeft hij 32 verlofuren in moeten leveren wegens ernstig plichtsverzuim. Aanleiding voor het voorwaardelijk strafontslag is geweest dat eiser frauduleus heeft gehandeld rondom het verrichten van piketdiensten, het laten declareren van aan hem toekomende vergoedingen door een collega, het niet vertellen van de waarheid hierover en het buiten het loonbeslag houden van inkomsten om zo zijn schulden af te kunnen lossen.
4. Eiser heeft toestemming gevraagd en gekregen voor het verrichten van nevenwerkzaamheden in de modewereld. Op 26 januari 2019 is een valse bommelding gedaan bij een modeshow in een hotel in Rotterdam. In een op 15 februari 2020 verschenen artikel over deze bommelding in het Eindhovens Dagblad is eiser genoemd als verdachte. Op 17 februari 2020 is hierover een tweetal gesprekken gevoerd met eiser en het afdelingshoofd facilitaire zaken, de businessmanager en de jurist P&O. Eiser heeft tijdens die gesprekken verklaard dat hij de bommelding onder bedreiging heeft gedaan. Hij heeft over de bommelding niets tegen de gemeente gezegd omdat het volgens hem om een privéaangelegenheid gaat. Ook heeft hij verklaard dat hij in augustus 2019 een mode-evenement heeft afgezegd wegens nieuwe bedreigingen. Door de bedreigingen organiseert eiser alleen nog maar evenementen in het buitenland. Naar aanleiding van deze gesprekken heeft de gemeente Eindhoven eiser vanaf 17 februari 2020 met bijzonder verlof gestuurd. Ook is de gemeente Eindhoven een onderzoek gestart. Op 17 juli 2020 is de concept rapportage van de bevindingen van Capra advocaten aan de gemachtigde van eiser gestuurd. Eiser heeft op 24 augustus 2020 op het concept gereageerd waarna de gemeente het rapport definitief heeft vastgesteld.
5. Uit het onderzoek van de gemeente is onder andere het volgende naar voren gekomen.
  • Eiser is in augustus 2020 voor de valse bommelding veroordeeld tot drie maanden voorwaardelijke gevangenisstraf en 200 uur werkstraf en tot betaling van € 10.000 aan schadevergoeding aan het hotel;
  • Eiser is op 29 januari 2020 staande gehouden wegens winkeldiefstal. Eiser heeft de diefstal bekend en een strafbeschikking gekregen van het Openbaar Ministerie van
  • De schuldenproblematiek van eiser (waarvan de gemeente al op de hoogte was en waarin de gemeente eiser in 2005 met een geldlening heeft ondersteund) is nog niet opgelost;
  • Eiser heeft van collega’s, waaronder ondergeschikten, geld geleend;
  • omstreeks april/mei 2020 zijn twee dozen met aan eiser geadresseerde post aangetroffen in de papiercontainers van de gemeente.
6. De uitkomsten van het onderzoek zijn voor de gemeente Eindhoven aanleiding geweest de kantonrechter te vragen de arbeidsovereenkomst te ontbinden. Dat verzoek is op
4 september 2020 gedaan op de (primaire) grond dat sprake is van een toerekenbare tekortkoming (van eiser) in de nakoming van de arbeidsovereenkomst (artikel 7:686 van het Burgerlijk Wetboek (BW)).
7. De kantonrechter heeft op 3 december 2020 uitspraak gedaan en het verzoek toegewezen. Volgens de kantonrechter is sprake van zodanig ernstige toerekenbare tekortkomingen dat deze op één lijn gesteld kunnen worden met een dringende reden als bedoeld in artikel 7:678 van het BW. De kantonrechter heeft de arbeidsovereenkomst tussen eiser en de gemeente met ingang van 1 januari 2021 ontbonden wegens wanprestatie door eiser. Daarbij heeft de kantonrechter ook bepaald dat aan eiser geen transitievergoeding wordt toegekend.
8. Op 25 december 2020 heeft eiser een WW-uitkering aangevraagd. In zijn aanvraag heeft eiser aangegeven dat hij sinds 17 februari 2020 vrijgesteld is van werk en dat de arbeidsovereenkomst met toestemming van de kantonrechter is ontbonden per
1 januari 2021.
9. Eiser heeft niet in de uitspraak van de kantonrechter berust en heeft hoger beroep ingesteld bij het Gerechtshof ’s-Hertogenbosch. Het Gerechtshof ’s-Hertogenbosch (hierna: het hof) heeft op 8 juli 2021 uitspraak gedaan. [1] Het hof is met de kantonrechter van oordeel dat het verzoek van de gemeente Eindhoven toewijsbaar is, omdat sprake is van een zodanig ernstige wanprestatie van eiser dat deze op één lijn kan worden gesteld met een dringende reden als bedoeld in artikel 7:678 van het BW.
10. Tegen de veroordeling in augustus 2020 voor een valse bommelding is eiser in hoger beroep gegaan. Op de zitting van de rechtbank heeft hij verklaard dat de veroordeling in april 2022 in hoger beroep is bevestigd. [2] Eiser heeft inmiddels beroep in cassatie ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden.
Standpunten van partijen
11. Volgens het UWV heeft eiser geen recht op uitbetaling van zijn WW-uitkering omdat hij door zijn eigen schuld werkloos is geworden. Eiser is verwijtbaar werkloos. Eiser had kunnen weten dat zijn gedrag een dringende reden is voor ontslag.
12. Eiser heeft aangevoerd dat hij zich niet schuldig heeft gemaakt aan “ernstig verwijtbaar handelen en gedrag/dringende reden”. Er is volgens eiser onvoldoende bewijs. Ook heeft het UWV nagelaten om hetgeen wel feitelijk kan worden vastgesteld zorgvuldig te onderzoeken en in zijn afwegingen te betrekken. De omstandigheden ten tijde van de aan eiser verweten gedragingen rechtvaardigen of in ieder geval verzachten de verweten gedragingen. Eiser beroept zich op het recht op eerbieding van zijn privacy/persoonlijke levenssfeer. Ook wijst hij op het handelen en nalaten van de gemeente Eindhoven. Er was geen duidelijke/toereikende gedragscode. Het UWV heeft onvoldoende rekening gehouden met eisers persoonlijke omstandigheden. Door eiser was niet te voorzien dat zijn gedrag in privé tijdens die jaren zo ernstig zou worden opgevat door zijn werkgever (in 2020) dat hij zou worden ontslagen, geen transitievergoeding zou krijgen en geen WW-uitkering zou krijgen. Het niet uitbetalen van zijn WW-uitkering staat in geen enkele verhouding tot de hem verweten gedragingen. Eiser zegt inmiddels al geruime tijd onder medische behandeling te zijn van eerst de GGZE en nu de huisarts door de hieruit voortgekomen psychische problematiek.
Wettelijk kader
13. Op grond van artikel 24, eerste lid, aanhef en onder a, van de WW voorkomt de werknemer dat hij verwijtbaar werkloos wordt.
14. Op grond van het tweede lid, aanhef en onder a, van artikel 24 is de werknemer verwijtbaar werkloos geworden indien aan de werkloosheid een dringende reden ten grondslag ligt in de zin van artikel 678 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek en de werknemer terzake een verwijt kan worden gemaakt;
15. Op grond van artikel 27, eerste lid, van de WW brengt het UWV een bedrag blijvend op de uitkering in mindering indien de werknemer een verplichting als bedoeld in artikel 24, eerste lid, onderdeel a, of onderdeel b, onder 3°, niet is nagekomen, tenzij het niet nakomen van de verplichting de werknemer niet in overwegende mate kan worden verweten. In dat geval brengt het UWV de helft van het bedrag, bedoeld in de eerste zin, in mindering over ten hoogste een periode van 26 weken.
Beoordeling door de rechtbank
16. Met de uitspraken van 7 november 2018 [3] heeft de Raad het volgende beoordelingskader gegeven voor de vraag of er sprake is van verwijtbare werkloosheid. Gelet op de tekst en de geschiedenis van de totstandkoming van artikel 24, tweede lid, aanhef en onder a, van de WW, moet een materiële beoordeling plaatsvinden van de vraag of aan de werkloosheid een dringende reden ten grondslag ligt. Daarbij is artikel 7:678 van het BW de maatstaf en moeten alle omstandigheden van het geval, in onderling verband en samenhang, in aanmerking worden genomen. Tot de elementen die moeten worden gewogen, behoren de aard en ernst van de gedraging(en) van de werknemer, de wijze waarop de werkgever in de specifieke situatie en in de specifieke werkrelatie het verweten gedrag beoordeelt, de in dat verband voor de werknemer kenbare bedoeling van de werkgever, de aard en duur van de dienstbetrekking, de wijze waarop de werknemer deze heeft vervuld en de persoonlijke omstandigheden van de werknemer, zoals zijn leeftijd en de gevolgen die een beëindiging van het dienstverband voor hem zou hebben. Ook indien die gevolgen ingrijpend zijn, kan een afweging van deze persoonlijke omstandigheden tegen de aard en de ernst van de gedraging(en) tot de conclusie leiden dat beëindiging van de dienstbetrekking gerechtvaardigd is. Indien tot het aannemen van een dringende reden wordt geconcludeerd, zal in het kader van artikel 24, tweede lid, aanhef en onder a, van de WW ten slotte nog moeten worden getoetst of de werknemer van de dringende reden een verwijt kan worden gemaakt. [4]
17. Gelet op de hiervoor gegeven maatstaf, alle feiten en omstandigheden van het geval wegende en in onderlinge samenhang beziend, komt de rechtbank tot het oordeel dat aan de werkloosheid van betrokkene een dringende reden in de zin van artikel 7:678 van het BW ten grondslag ligt en dat hem ter zake een verwijt kan worden gemaakt. Hiervoor zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
18. De rechtbank sluit voor de feiten aan bij hetgeen het hof in zijn uitspraak van
8 juli 2021 heeft opgenomen aan feiten. Op de zitting heeft de gemachtigde van eiser desgevraagd aangegeven dat die feiten voor het overgrote deel niet bestreden worden. Alleen ten aanzien van de diefstal is opgemerkt dat de bewakers bij de Bijenkorf werkzaam waren voor hetzelfde bedrijf waarvan de gemeente Eindhoven bewakers betrok, maar dat het geen bewakers waren waarover eiser bij de gemeente zeggenschap had. Verder komt het pleidooi van eiser er op neer dat de feiten op zich en in onderling verband anders gewogen hadden moeten worden. Het voorgaande maakt dat het UWV terecht is uitgegaan van deze feiten en daarmee voldoende onderzoek heeft gedaan naar de toedracht.
19. Ten aanzien van de valse bommelding staat vast dat eiser in augustus 2020 is veroordeeld. Vast staat ook dat het gerechtshof Den Haag deze veroordeling in stand heeft gelaten. Er loopt nu beroep in cassatie. Het UWV mocht naar het oordeel van de rechtbank het hof volgen in zijn beoordeling dat bij het definitief vast komen staan van deze veroordeling eiser een valse bommelding heeft gedaan. Dat is een ernstig vergrijp. Eiser stelt zich in de strafprocedure op het standpunt dat hij de bommelding onder bedreiging heeft gedaan. Als hij daarin wordt gevolgd, dan betekent dat nog niet dat hij daarover mocht zwijgen tegenover zijn werkgever. Juist omdat eiser bij de gemeente Eindhoven verantwoordelijk was voor de veiligheid van gebouwen, had hij de gemeente Eindhoven moeten informeren over dit voorval, schuldig of niet, in elk geval van het feit dat het OM hem als verdachte aanmerkte. Het UWV mocht dit meewegen in haar afweging of sprake is van verwijtbare werkloosheid.
20. Ten aanzien van de winkeldiefstal staat vast dat eiser daarvoor een strafbeschikking van het openbaar ministerie heeft geaccepteerd die daardoor onherroepelijk is geworden. Hiermee staat het plegen van dit feit vast. Hij is aangehouden door bewakers van hetzelfde bedrijf waarvan hij bewakers bij de gemeente aanstuurt. Dat dit niet dezelfde bewakers waren, doet er niet aan af dat eiser hierover open kaart had moeten spelen met de gemeente. Dat geldt ook voor eisers stelling dat zijn aansturing enkel zag op de inroostering van bewakers. Van belang is de aard van eisers functie bij de gemeente (in het veiligheidsdomein). Juist van een dergelijke functionaris mag verwacht worden dat hij geen misdrijven pleegt, temeer als hij daardoor het risico loopt dat er een integriteits- en/of loyaliteitsconflict ontstaat met bedrijven die menskracht leveren aan de gemeente Eindhoven.
21. Eiser heeft geld geleend van ondergeschikten. Hoewel eiser dat niet inziet, is het evident dat geld lenen van ondergeschikten een afhankelijkheidsrelatie in het leven roept. De betrokkenen hebben geld tegoed van eiser en zullen daarom mogelijk behoedzamer omgaan met eiser. Ofwel ze zullen eerder toestemmen in bepaalde verzoeken, in de hoop dat zij hun geld terugkrijgen, ofwel ze zullen minder kritisch zijn over bijvoorbeeld het functioneren van eiser. Dat beïnvloedt hoe dan ook potentieel een zuivere relatie tussen leidinggevende en ondergeschikte en is daarom ongewenst.
22. Op de zitting is in dit verband eiser de whats-app-discussie voorgehouden tussen hem en [naam] . (bijlage 25 Capra rapport). [naam] was destijds collega en ondergeschikte van eiser. [naam] heeft eiser een grote som geld (ongeveer € 18.000) geleend. Uit de berichten is af te leiden dat [naam] op enig moment geen geld meer heeft voor boodschappen en de vaste lasten. Hij vraagt eiser herhaaldelijk om geld te storten. Eiser belooft keer op keer dat het goed komt, maar [naam] moet blijven vragen om betaling. De gespreksketting wordt op
14 november 2019 afgesloten met “Kan je alsjeblieft de lening zo snel mogelijk aflossen? Want ik heb daardoor geen rust en heel veel stress. Groetjes [naam] ”. Dit duidt op een ernstige situatie is waarbij [naam] schromelijk tekort is gedaan en daardoor in een netelige positie verkeert. Eiser poneerde in reactie op de zitting van de rechtbank de stelling dat [naam] gewoon zijn geld heeft gekregen en dat dat hij daarover op een ander nummer met eiser over whats-app heeft gecommuniceerd. Deze stelling is verder niet onderbouwd met harde gegevens en is ook inhoudelijk zo ver gezocht dat de rechtbank hieraan voorbij gaat.
23. Gelet op de ernst van de aan eiser verweten gedragingen en de directe link met zijn werkzaamheden voor de gemeente Eindhoven gaat eisers beroep op zijn persoonlijke levenssfeer en zijn privacy niet op. Eiser is telkens een grens overgegaan waarmee hij de voorvallen buiten zijn persoonlijke levenssfeer bracht en in de risicozone waarin hij en zijn werkgever zich gezamenlijk bevinden. Daarbij betrekt de rechtbank ook dat eiser met een deel van dit verweten gedrag, met name het lenen van geld van ondergeschikten, is begonnen terwijl hij nog in de proeftijd van een voorwaardelijk strafontslag liep.
24. Dat in de gedragscode van de gemeente niet precies deze gevallen beschreven staan, heeft het UWV inderdaad niet doorslaggevend hoeven vinden. Zoals ook het hof in overweging 3.5.12 (pagina 9 van de uitspraak) heeft beslist, had eiser ook zonder die uitdrukkelijke vermelding kunnen en moeten weten dat de diefstal en bommelding direct gemeld hadden moeten worden en dat geld lenen van ondergeschikten altijd vermeden moet worden. Dat eiser misschien niet direct had kunnen voorzien dat dit alles zou leiden tot verlies van zijn WW-uitkering doet er niet aan af dat eiser had kunnen voorzien dat deze voorvallen ernstige gevolgen zouden kunnen hebben.
25. Verder heeft eiser gesteld dat op medische gronden anders besloten zou moeten worden. De rechtbank leest in de overgelegde verklaringen van de GGZ Oost Brabant over spanningen en angstklachten. Deze waren echter in september 2021 onder controle. Er was verder geen sprake van een ernstiger psychiatrisch beeld. Ook bestond er in september 2021 geen hulpvraag (meer) richting GGZ. De aan eiser verweten gedragingen speelden zich af in 2020 en daarvoor. Kortom, de medische situatie zoals deze volgt uit de twee GGZ-verklaringen houdt onvoldoende verband met de voorvallen qua tijdsverloop en is op zich ook niet dusdanig ernstig dat hieraan gevolgen moeten worden verbonden.
26. Eiser heeft een beroep gedaan op de evenredigheid van de besluitvorming. Hij heeft verwezen naar recente jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State en conclusies van diverse staatsraden advocaat -generaal. [5] Ook heeft eiser op
27 mei 2022 een nader stuk ingediend, bestaande uit een mail van zijn advocaat en een tweetal berichten van de crisisdienst. Deze zijn bedoeld ter verduidelijking van de precaire situatie waarin eiser verkeert.
27. De rechtbank is van oordeel dat in het kader van de evenredigheid (doel-middel-gevolg), het UWV terecht geen aanleiding heeft gezien om alsnog een (deel van de) uitkering te betalen. Het doel is immers om te voorkomen dat eiser aanspraak maakt op gemeenschapsgeld terwijl hij zelf de veroorzaker is van de noodzaak van die aanspraak. De voorvallen die eiser verweten worden zijn dermate ernstig dat hij geen recht heeft op uitkering van het UWV. Bovendien zou – zo heeft het UWV op zitting gesteld – een uitkering direct ten laste komen van de gemeente Eindhoven als eigenrisicodrager. Dat is voor het UWV ook een element in deze afweging. Verder heeft de rechtbank begrepen dat eiser een bijstandsuitkering heeft. Hij is dus niet verstoken van leefgeld. Dat dit geen ruim bedrag is en dat eiser zijn levensstijl daarop moet aanpassen, lijkt evident, maar betekent niet dat het besluit van het UWV onevenredig is. Ook heeft eiser een woning, waar hij voorlopig niet uit hoeft omdat hij daarover afspraken heeft kunnen maken met zijn huisbaas, zo blijkt uit de recent overgelegde verklaringen. De medische informatie ziet op de periode september 2021 zodat deze geen rol speelt in de evenredigheidsafweging op het moment van deze uitspraak. Kortom: er zijn onvoldoende redenen om te oordelen dat het besluit tot weigering van de uitkering onevenredig is.
28. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. de Vries, voorzitter, en mr. A.F. Vink en
mr. J.J.J. Sillen, leden, in aanwezigheid van E.H.J.M.T. van der Steen, griffier.
De uitspraak is in het openbaar geschied op 17 juni 2022.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.

Voetnoten

2.Gerechtshof Den Haag 25 april 2022, ECLI:NL:GHDHA:2022:788.
3.Zie onder meer: ECLI:NL:CRVB:2018:3469.
5.Vindplaatsen noemen PM