ECLI:NL:RBOBR:2021:985

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
24 februari 2021
Publicatiedatum
3 maart 2021
Zaaknummer
347647 / HA ZA 19-419
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid voor schade aan lading door verstekelingen tijdens transport

In deze bodemzaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 24 februari 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen Forega Logistics OÜ en [gedaagde sub 1], vertegenwoordigd door Allianz. De zaak betreft een transport van zoetwaren van Nederland naar Frankrijk, waarbij de lading beschadigd raakte door verstekelingen die zich in de vrachtwagen hadden verborgen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de vervoerder, [gedaagde sub 1], aansprakelijk is voor de schade op grond van artikel 17 van het CMR-verdrag, omdat de goederen niet in dezelfde staat zijn afgeleverd als waarin zij zijn ontvangen. De rechtbank heeft de vordering van Forega toegewezen tot een bedrag van € 26.025, inclusief CMR-rente, en heeft [gedaagde sub 1] en Allianz hoofdelijk veroordeeld in de proceskosten. De rechtbank heeft het verweer van [gedaagde sub 1] op overmacht afgewezen, omdat niet is aangetoond dat alle redelijkerwijs te verwachten maatregelen zijn genomen om schade te voorkomen. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de schadevergoeding niet beperkt kan worden tot de schade die Forega zelf heeft geleden, maar dat ook de schade die door derden is geleden, vergoed moet worden. De rechtbank heeft de hoogte van de schade vastgesteld op basis van de factuurwaarde van de lading minus de destructiewaarde, en heeft de vordering tot vergoeding van expertisekosten en buitengerechtelijke incassokosten afgewezen. De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheden van vervoerders onder het CMR-verdrag en de noodzaak om adequate maatregelen te nemen ter voorkoming van schade.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Civiel Recht
Zittingsplaats ‘s-Hertogenbosch
zaaknummer / rolnummer: 347647 / HA ZA 19-419
Vonnis van 24 februari 2021
in de zaak van
de vennootschap naar buitenlands recht
FOREGA LOGISTICS OÜ,
gevestigd te Vilja, Estland,
eiseres,
advocaat mr. T. Holsbrink te Rotterdam,
tegen

1.de vennootschap naar buitenlands recht [gedaagde sub 1] ,

gevestigd te [plaats 1] ,
gedaagde,
advocaat mr. A. Fuijkschot te ’s-Hertogenbosch,
2. de vennootschap naar buitenlands recht
TOWARZYSTWO UBEZPIECZEN I REASEKURACJ ALLIANZ POLSKA SPÓLKA AKCYJNA,
gevestigd te [plaats 2] ,
gedaagde,
niet verschenen.
Partijen zullen hierna Forega, [gedaagde sub 1] en Allianz genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 8 januari 2020;
  • het proces-verbaal van de comparitie van 30 oktober 2020 en de daarin genoemde stukken.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

De verschillende partijen bij de vervoersovereenkomst

2.1.
[A] Holland heeft zoetwaren verkocht aan [A] France. De verkoopprijs bedroeg € 37.872,47. Voor de levering moesten de zoetwaren vanuit Veghel (NL) naar een warenhuis in Boigny sur Bionne (Fr) worden getransporteerd. [A] Holland heeft voor het transport [C] ingeschakeld. [C] heeft op haar beurt Forega inschakeld. Tot slot heeft Forega [gedaagde sub 1] als vervoerder ingeschakeld.
Het feitelijke transport
2.2.
[gedaagde sub 1] heeft de zoetwaren met een vrachtauto opgehaald in Veghel op 8 januari 2018 en is op weg gegaan. Bij vertrek was er volgens de vrachtbrief niets met de zoetwaren aan de hand. Aangekomen in Boigny op 9 januari 2018, bleek dat er veertien verstekelingen aan boord waren gekropen. Zij hebben op dozen gezeten en gelopen, een deel van de lading opgegeten, afval / etenswaren in de wagen achtergelaten en hun behoefte in de laadruimte gedaan. De lading is geweigerd. De chauffeur is hierop met de lading teruggereden naar Veghel waar deze is aangekomen op 10 januari 2018.
Aanmaningen
2.3.
Per bericht van (eveneens) 10 januari 2018 heeft Forega [gedaagde sub 1] aangeschreven over de gebeurtenissen en aansprakelijk gesteld. Op 9 november 2018 heeft Forega deze aansprakelijkheidstelling herhaald en de schade gespecificeerd.
De rapportages
2.4.
In Veghel is de lading onderzocht door [D] (de verzekeraar van [C] ). Deze heeft een rapport over het onderzoek uitgebracht. In het rapport staat onder meer:

Upon opening of the doors we noted an intensive, musty, unsavoury smell which probably originated from the immigrants. We noted on the first few pallets that they were stepped on. Boxes were deformed, also we noted dirt on the boxes and some boxes were misplaced. [..] We also noted many open wrappers which were scattered throughout the trailer.
In total we noted 4 bottles (3 of 50cl and one of 1,5 liter) filled with urine and multiple bags which were probably filled with stool. Two of these bottles were located on top of the pallets and two were found near the bottom of the pallets. The bags with stool were pressed between the pallets near the bottom. Also toiletpaper and other paper was found throughout the trailer. After unloading approximately 60% of all pallets we noted some orange peel and other waste on the bottom of the pallets and on the bottom of the trailer. Also other waste and dirt was found. On one of the pallets a opened bag of dried dates was found.
On every pallet we noted that they were stepped upon and dirt was found. Many boxes were opened and cargo was eaten. We found half-eaten candybars on multiple places in the trailer.
[..]
It was discussed if the top layers of the pallets could be disposed of and the remaining layers repackaged. However in our opinion, based on the fact that urine bottles, bags with stool and other waste/dirt was found on both the top and bottom of the pallets and throughout the consignment we do not think this an option from a health and safety point of view. Moreover as a total of 14 persons (10 adults and 4 children) were found in this trailer.
[..]
According to the received intercompany invoice we calculated the damage to the amount of EUR 37,872.47. We expect that no invoice with regard to the destructions will be issued.”.
2.5.
Ook de verzekeraar van [gedaagde sub 1] heeft de lading laten onderzoeken en wel door [E] . [E] schrijft onder meer (Nederlandse vertaling van de Poolse tekst):

Volgens de foto's van het uitladen van de geretourneerde goederen, verstrekt door de
taxateur van [D] , zijn de bovenste lagen van de dozen waarop de
immigranten waarschijnlijk hebben gezeten verkreukeld en vervuild. Sommige van de dozen van verschillende pallet-eenheden zijn open en sommige van de goederen ontbreken ervan. Tussen de pallet-eenheden en op de vloer van de oplegger zijn er enkele verbrijzelde
verpakkingen van de repen, zwarte handschoenen, plastic zakken met onbekende inhoud en
verschillende flessen, waarschijnlijk met urine, te zien. Zoals de agent tijdens de inspectie werd meegedeeld, werden de vorige dag ook plastic zakken met menselijke uitwerpselen in de oplegger gevonden en werden ze om hygiënische redenen uit het magazijn verwijderd.
De resultaten van de inspectie van de goederen door de agent bevestigden de hierboven
beschreven schade met betrekking tot de dozen van de bovenste lagen van de pallets.
[..]
Volgens de verstrekte documenten is op 14.02.2018 de volledige lading in kwestie met een
gewicht van 16.075 kg door [F] verwijderd.
Volgens de bevindingen van de agent in Nederland werden de goederen verwijderd tegen
een prijs van 140,00 EUR per ton, zodat het bedrag van de terugwinning vaststaat op:
16.075 t x 140,00 EUR per ton = 2.250,50 EUR.
[..]
Tijdens de inspectie kon schade en/of vervuiling van ongeveer 1/6 van de vervoerde lading
worden geconstateerd. Op basis van de inspectie vond de agent van [E] geen reden om
de schade als totaal te beschouwen, wat hij aan de vertegenwoordiger van de Afzender en
[D] meedeelde.
Op basis van de inspectie en de wisselkoers van de euro op de dag van de schade kan het
onbetwiste bedrag van de schade aan de lading als volgt worden geschat:
37.872,47 EUR x 1/6 x 4.1779 PIN = 26.371,23 PLN.”.
De lading is vernietigd
2.6.
[A] heeft op 12 januari 2018 aan [C] laten weten dat zij de lading zal laten vernietigen omdat de kwaliteit en voedselveiligheid niet meer kon worden gegarandeerd. [A] heeft de lading door [F] laten vernietigen op 14 januari 2018. In het vernietigingsverslag staat onder meer:

[F] declares that all products it has received are destroyed. This means that the products are turned into crumbs by machine and the packaging is removed. When removing packaging also metal particles will be removed. The products that remain are used as animalfeed, the packaging components will be disposed of as commercial waste.”.
Procedures, schikkingen en cessies
2.7.
[A] Nederland B.V. heeft met [C] op 20 november 2018 een schikking getroffen voor een bedrag van € 30.000, - tegen finale kwijting van [C] door [A] en haar verzekeraar(s). [A] heeft [C] daarbij gevrijwaard voor claims en dergelijke van derden tot het schikkingsbedrag. [A] heeft haar rechten in verband met eigen claims aan [C] overgedragen.
2.8.
[C] heeft op 19 december 2019 Forega gedagvaard voor deze rechtbank In totaal bedraagt de vordering € 41.921,52. Dit bedrag is als volgt opgebouwd:
€ 37.872,47 (i.v.m. waarde van de lading);
€ 2.325,35 (i.v.m. de gemaakte expertisekosten (kosten van de vaststelling van de schade));
€ 578,70 (i.v.m. vertaalkosten);
€ 1.145,- (i.v.m. buitengerechtelijke incassokosten).
2.9.
[C] en Forega hebben op hun beurt op 14 februari 2020 ook een schikking getroffen voor een bedrag van € 25.000, -. [C] heeft haar vorderingsrechten, waaronder die die ze van [A] heeft verkregen, overgedragen aan Forega. [C] vrijwaart Forega vervolgens voor aanspraken van derden tot het schikkingsbedrag.

3.De vorderingen en betwistingen

3.1.
Forega heeft [gedaagde sub 1] en haar verzekeraar Allianz gedagvaard op 13 maart 2019. De vorderingen luiden samengevat:
gedaagden te veroordelen tot betaling van € 41.921,52, te vermeerderen met de samengestelde
CMR-renteen de buitengerechtelijke kosten;
gedaagden te veroordelen tot het vrijwaren van Forega voor vorderingen van derden ter zake het in de dagvaarding vermelde transport;
gedaagden te veroordelen in de kosten van dit geding.
3.2.
Forega stelt dat [gedaagde sub 1] aansprakelijk is op grond van artikel 17 CMR omdat [gedaagde sub 1] de goederen niet in dezelfde staat heeft afgeleverd als de staat waarin zij ze heeft ontvangen. Forega stelt dat zij een abstract vorderingsrecht heeft, hetgeen samengevat volgens haar betekent dat zij niet de (gehele) schade in haar eigen vermogen hoeft hebben geleden. Daarnaast stelt Forega dat haar vorderingen toewijsbaar zijn omdat zij de vorderingsrechten van [A] en [C] gecedeerd heeft gekregen.
3.3.
[gedaagde sub 1] betwist (voor het gehele bedrag) aansprakelijk te zijn. Zij beroept zich (uiteindelijk) primair op overmacht en betwist subsidiair de hoogte van de schade. Volgens [gedaagde sub 1] hoeft zij de “Fear of loss”-schade niet te vergoeden.
3.4.
Op de stellingen van partijen worden hierna nader ingegaan.

4.De beoordeling

Bevoegdheid en toepasselijk recht

4.1.
Het betreft een internationaal geschil: een Estse partij (Forega) en Poolse partij ( [gedaagde sub 1] ) twisten over een transport van Nederland naar Frankrijk. Daarnaast is de Poolse verzekeraar Allianz van [gedaagde sub 1] in het geding betrokken.
4.2.
In het geschil tussen Forega en [gedaagde sub 1] ontleent de rechtbank haar bevoegdheid aan artikel 31 lid 1 sub b CMR juncto 630 Rv. De bevoegdheid wordt ontleend aan de plaats van in ontvangstneming van de goederen. In dit geval is dit Veghel in Nederland. Veghel ligt in het arrondissement van de rechtbank Oost-Brabant.
Naast het CMR-verdrag is op de rechtsverhouding Nederlands recht van toepassing voor zover dit niet afwijkt van het CMR-verdrag (artikel 41 CMR juncto artikel 5 lid 1 van de Verordening EG Nr. 593/2008 van 17 juni 2008 inzake het recht dat van toepassing is op verbintenissen uit overeenkomst (Rome I).). De hoofdvervoersovereenkomst werd gesloten tussen [A] Holland en [C] en de plaats van in ontvangst name van de goederen was Veghel.
4.3.
In het geschil tussen Forega en Allianz ontleent de rechtbank haar bevoegdheid aan artikel 7 lid 1 Rv en artikel 8, aanhef en lid 1 van de Verordening (EU) Nr. 1215/2012 betreffende rechterlijke bevoegdheid, erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken. De materiële aanleiding van het geschil is exact hetzelfde.
Verder volgt uit artikel 18 van de Verordening (EG) nr. 864/2007 van 11 juli 2007 betreffende het recht dat van toepassing is op niet-contractuele verbintenissen (Rome II) dat degene die schade heeft geleden, deze vordering rechtstreeks tegen de verzekeraar kan instellen als het van toepassing zijnde recht dit toestaat. Onweersproken is gebleven dat het verzekeringscontract tussen [gedaagde sub 1] en Allianz wordt beheerst door Pools recht en dat het Pools recht (in artikel 822 paragraaf 4 Pools BW) de action directe mogelijk gemaakt.
Verjaring
4.4.
In haar conclusie van antwoord deed [gedaagde sub 1] een beroep op verjaring. Ter zitting heeft zij – naar aanleiding van het verweer hiertegen van Forega –dit beroep op verjaring ingetrokken. .
Overmacht
4.5.
Het meest verstrekkende verweer van [gedaagde sub 1] is een beroep op overmacht ex artikel 17 lid 2 CMR. [gedaagde sub 1] stelt hiertoe dat zij als zorgvuldig vervoerder alle redelijkerwijs te verwachten maatregelen heeft genomen om schade aan de producten te voorkomen. De oplegger was namelijk verzegeld en vergrendeld, de chauffeur moest vanwege de rust- en rijtijdenregelgeving stilhouden op een parkeerplaats. De chauffeur heeft daarbij gekozen voor een reguliere, verlichte parkeerplaats met aangewezen plekken voor vrachtwagens die niet in een (bekend) risicogebied ligt. [gedaagde sub 1] kon niet uitwijken naar een (nabijgelegen) bewaakte parkeerplaats omdat deze al vol was. [gedaagde sub 1] is ook niet gewaarschuwd voor de mogelijkheid van verstekelingen en behoefde daarom geen aanvullende maatregelen te nemen. Eventuele maatregelen zoals die door Forega in deze procedure worden voorgesteld, zijn veel te kostbaar en kunnen redelijkerwijs niet worden gevergd.
4.6.
Forega voert ter betwisting van dit verweer aan dat [gedaagde sub 1] juist niet alle redelijkerwijs te verwachten maatregelen heeft genomen. Zo heeft [gedaagde sub 1] geen bewaakte parkeerplaats opgezocht, terwijl er wel een in de omgeving was. Ook heeft [gedaagde sub 1] geen andere maatregelen – zoals het inschakelen van honden, het installeren van CO2-meters, het meenemen van een bijrijder – getroffen om de nu geleden schade te voorkomen. In beginsel mag worden verwacht dat [gedaagde sub 1] maatregelen neemt, ook al zijn deze kostbaar. Als deze maatregelen te kostbaar zouden zijn, dan ligt het op de weg van [gedaagde sub 1] zich daarover met Forega te verhouden. Dit heeft zij niet gedaan.
Dat Forega niet gewaarschuwd zou hebben, is niet van belang. Het is namelijk een feit van algemene bekendheid dat verstekelingen de oplegger binnen kunnen dringen.
4.7.
De rechtbank wijst het overmachtsverweer af. De lat voor het slagen van een overmachtsverweer ligt bijzonder hoog omdat de vervoerder
alleredelijkerwijs te verwachten maatregelen moet nemen (ECLI:NL:HR:1998:ZC2632). Niet in geschil tussen partijen is dat er zes kilometer verwijderd van de nu gebruikte parkeerplaats een bewaakte parkeerplaats ligt. [gedaagde sub 1] heeft gesteld dat deze parkeerplaats vol was (hetgeen ook gebruikelijk is voor dergelijke parkeerplaatsen na 14-15 uur) en heeft daarvoor bewijs aangeboden. [gedaagde sub 1] stelt dat zij dit heeft gecontroleerd, maar er niet langs is gereden. Forega betwist dat de parkeerplaats vol was. Vooralsnog kan de rechtbank in het licht van de betwisting door Forega nog niet aannemen dat uitwijken naar de bewaakte parkeerplaats feitelijk niet meer mogelijk was op het tijdstip dat de chauffeur ging stoppen. In dit geval komt de rechtbank echter niet aan bewijslevering toe omdat gesteld noch gebleken is dat de chauffeur niet eerder had kunnen vertrekken en/of stoppen zodat hij wel tijdig op een bewaakte parkeerplaats kon overnachten. Daar komt bij dat [gedaagde sub 1] zich kennelijk niet bij Forega heeft vergewist van mogelijk te verwachten problemen en risico’s. Dat zij daardoor geen extra maatregelen heeft genomen of heeft kunnen nemen, dient daarom – gezien de strenge maatstaf – voor haar rekening en risico te blijven.
De grondslag en het oordeel daarover
4.8.
Op grond van artikel 17 lid 1 CMR is de vervoerder aansprakelijk voor geheel of gedeeltelijk verlies en voor beschadiging die is ontstaan tussen het ogenblik van inontvangstneming en het ogenblik van aflevering.
In geval van geheel of gedeeltelijk verlies geschiedt de schadebegroting conform artikel 23 CMR. In geval van verlies moeten de goederen echt kwijt zijn. Vaststaat dat de goederen niet kwijt zijn. In geval van beschadiging geschiedt de schadebegroting conform artikel 25 juncto 23 CMR. Beschadiging moet worden gedefinieerd als een (substantiële)
fysischeverandering – al dan niet zichtbaar – in de toestand van de goederen met waardevermindering tot gevolg. De schadevergoeding wordt berekend naar de waarde van de goederen op de plaats en het tijdstip van ontvangstneming. De waarde van de goederen wordt vastgesteld volgens de beurskoers of, bij gebreke daarvan, volgens de gangbare marktprijs of, bij gebreke van een en ander, volgens de gebruikelijke waarde van goederen van dezelfde aard en kwaliteit. Gebruikelijk is om aan te knopen bij de factuurwaarde van de goederen. Hierbij geldt dat op grond van artikel 25 lid 1 CMR in geval van beschadiging de vervoerder het bedrag van de waardevermindering moet vergoeden, welke waardevermindering op basis van artikel 23 lid 2, aanhef en onder a CMR niet beperkt is of hoeft te zijn tot de goederen die feitelijk beschadigd zijn maar betrekking kan hebben op de hele lading. De rechtbank komt daarop hierna nog terug.
4.9.
Terecht betoogt Forega dat abstracte schadebegroting het uitgangspunt is binnen het CMR en dat dit inhoudt dat schade niet in het eigen vermogen hoeft te zijn geleden. De achterliggende gedachte is dat degene die daadwerkelijk de schade lijdt (de werkelijk belanghebbende), deze ook vergoed moet kunnen krijgen. Om tot deze vergoeding te komen, mag een vorderingsgerechtigde die niet de werkelijk belanghebbende van de lading is, niet alleen de schade vorderen die in haar eigen vermogen valt, maar ook de schade die daar buiten valt, maar wel op haar kan worden verhaald door de werkelijk belanghebbende. Zou dit niet mogelijk zijn – en de schadevergoedingsplicht beperkt blijven tot de schade in het eigen vermogen – dan zou de hiervoor bedoelde vorderingsgerechtigde tussen wal en schip terecht kunnen komen omdat zij dan meer aan de werkelijk belanghebbende moet betalen dan zij (op dat moment) zou kunnen verhalen. Wat nadrukkelijk niet de bedoeling is van dit stelsel, is dat een van de betrokken tussenschakels tussen de werkelijk aansprakelijke partij en de werkelijk belanghebbende partij eindigt met een hoger schadebedrag dan dat zij uiteindelijk moet afdragen.
Als de rechtbank de gehele vordering van Forega zou toewijzen, dan zou dit leiden tot dit ongewenste gevolg. De rechtbank legt dit uit: vast staat dat [A] met [C] een schikking heeft getroffen voor € 30.000, - tegen finale kwijting en vrijwaring van [C] door [A] tegen claims van derden tot de hoogte van het schikkingsbedrag. [A] heeft daarbij haar vorderingsrechten overgedragen op [C] . [C] en Forega hebben op hun beurt ook een schikking getroffen voor een bedrag van € 25.000, -. [C] heeft haar vorderingsrechten, waaronder die die ze van [A] heeft verkregen, overgedragen aan Forega. [C] vrijwaart Forega vervolgens voor aanspraken van derden tot de hoogte van het schikkingsbedrag. De overdracht van de vorderingsrechten door [A] en [C] brengt meedat Forega niet meer door [A] en [C] kan worden aangesproken. [A] Frankrijk is geen partij geworden bij de vervoersovereenkomst omdat zij de goederen niet heeft aangenomen en als zij al partij zou zijn geworden kon zij Forega niet aanspreken omdat zij niet de eerste, laatste of feitelijk vervoerder was (artikel 36 CMR). Tot slot is [gedaagde sub 1] niet in de positie om Forega aan te spreken met betrekking tot het vervoer. Kortom, Forega kan door geen van de betrokkenen bij het transport worden aangesproken en kan dus nooit meer schade lijden dan de door haar gestelde en onweersproken betaalde € 25.000, -.
4.10.
Het antwoord op de vraag of er sprake is van opvolgend vervoer ex artikel 34 CMR, kan ook meespelen bij het bepalen van de maximale hoogte van de vordering. Ter zitting heeft Forega verklaard dat er volgens haar van opvolgend vervoer in de verhouding Forega - [gedaagde sub 1] geen sprake is, maar in de verhouding [A] – [gedaagde sub 1] wel.
Naar het oordeel van de rechtbank is er hier sprake van opvolgend vervoer in de zin van het CMR. Er is namelijk sprake van één internationaal traject waarbij meerdere partijen betrokken zijn, zijn de voorwaarden verbonden aan de vervoersovereenkomst gelijkluidend, is er sprake van één vrachtbrief en zijn de goederen door [gedaagde sub 1] in ontvangst genomen. Dat enkel [gedaagde sub 1] het feitelijk vervoer heeft verzorgd en de anderen slechts “papieren vervoerders” zijn, is niet van belang (ECLI:NL:HR:2015:2528). [gedaagde sub 1] was (dus) de feitelijk vervoerder. Dit betekent dat [gedaagde sub 1] in principe rechtstreeks door de rechthebbende (de afzender of de geadresseerde) van de goederen kan worden aangesproken en dat andere vervoerders in de keten voor [gedaagde sub 1] die zijn aangesproken en veroordeeld tot betaling op hun beurt [gedaagde sub 1] kunnen aanspreken. In geval van de vervoerders onderling is er sprake van een regressituatie. Uit de artikelen 37 en 39 CMR volgt dat een aangesproken vervoerder regres kan nemen op de andere (aansprakelijke) vervoerder(s). Regres betekent naar het oordeel van de rechtbank dat (als hoofdsom) nimmer meer kan worden gevorderd dan de aangesproken vervoerder zelf heeft moeten betalen. Het te betalen bedrag wordt bovendien begrensd door de regels van het CMR zelf. Concreet: als een van de vervoerders meer heeft betaald dan waar het CMR recht op geeft, kan de vervoerder dit meerdere niet verhalen op andere aansprakelijke vervoerders. Kortom, het toe te wijzen bedrag is maximaal € 25.000, - en mogelijk minder als de regels van het CMR dit zo dicteren.
4.11.
Dan rest ten slotte de vraag of de cessie van de vorderingsrechten van [A] en [C] op Forega er voor zorgt dat Forega meer kan vorderen dan de € 25.000, - aan schade die zij zelf heeft geleden. De rechtbank oordeelt van niet. Partijen kunnen alleen die rechten c.q. vorderingen overdragen die zij zelf te gelde kunnen maken. Er is – zoals geoordeeld – sprake van opvolgend vervoer. [A] had een vordering op de eerste vervoerder [C] , maar deze heeft zij zelf met [C] afgewikkeld op € 30.000, -. [A] had ook een vordering op feitelijk en laatste vervoerder [gedaagde sub 1] , maar deze vordering was – zoals [gedaagde sub 1] terecht heeft aangevoerd – al verjaard op grond van het bepaalde in artikel 32 CMR op het moment dat Forega en [C] hun schikking troffen. [C] had een (regres)vordering op Forega, maar deze heeft zij afgewikkeld op € 25.000, -. [C] had eveneens een vordering op [gedaagde sub 1] , maar ook deze is – zoals terecht aangevoerd– verjaard op het moment dat Forega en [C] hun regeling troffen en ook deze kan dus niet worden afgedwongen. Het voorgaande brengt met zich mee dat Forega (in hoofdsom) aanspraak kan maken op maximaal € 25.000, -.
De betwisting van de omvang van de vordering
4.12.
Of de gehele € 25.000, - toewijsbaar is, hangt af van het oordeel over de tussen partijen gevoerde schadediscussie. Niet in geschil is dat er goederen uit de lading beschadigd zijn. Partijen zijn het alleen niet eens over welk deel van de lading beschadigd is en wat de daarmee gemoeide waardevermindering is. Forega stelt dat als gevolg van de beschadiging van de goederen, als in het rapport van [D] beschreven, de gehele lading onbruikbaar was geworden en moest worden vernietigd. Zij wijst daarbij op hetgeen [D] heeft geconstateerd (zie randnummer 2.4) en op voedselveiligheidsvoorschriften. Het door Forega overgelegde [D] -rapport, laat zich niet concreet uit over het aantal dozen dat beschadigd is. Er wordt echter wel geschreven dat op alle pallets was gestapt; er dozen waren vervormd en verplaatst en er vuil op zat; ook waren er dozen geopend en lagen er snoeppapiertjes in de oplegger; er zijn vier flessen urine gevonden, waarvan er twee op pallets en twee onder de pallets; er zijn ook meerdere tasjes met waarschijnlijk ontlasting gevonden die onderaan tussen de pallets waren geklemd; verspreid in de oplegger kwam men (toilet)papier, ander afval en etensresten tegen. [gedaagde sub 1] stelt dat feitelijk 1/6de van de lading is beschadigd – zij verwijst daartoe naar het [E] -rapport – en dat de schade op die basis moet worden afgewikkeld. Dat er meer beschadigd zou zijn, wordt betwist. Beide partijen hebben hun standpunten gestaafd met verwijzingen naar literatuur en jurisprudentie.
De bewijslast voor de vordering tot betaling van schadevergoeding ligt op grond van artikel 150 Rv bij Forega. Het is dus aan haar om onder meer te stellen – en bij betwisting te bewijzen of in ieder geval aannemelijk te maken – dat door de beschadiging aan de goederen in de omstandigheden van dit geval de gehele zending onverkoopbaar was geworden en dus geen verkoopwaarde meer vertegenwoordigde.
4.12.1.
De rechtbank oordeelt dat in rechte vaststaat dat in ieder geval 1/6e deel van de landing feitelijk was beschadigd en/of besmet/verontreinigd. Waar het in deze zaak om gaat is of de omstandigheid dat feitelijk niet is vastgesteld dat de hele lading fysiek was aangetast of was besmet met urine of uitwerpselen, de vaststelling verhindert dat de gehele zending in waarde is verminderd. [gedaagde sub 1] stelt zich op het standpunt dat met betrekking tot de lading had moeten worden onderzocht welke pallets of onderdelen daarvan feitelijk waren beschadigd en/of besmet/verontreinigd en welke niet en dat met betrekking tot de niet aangetaste pallets geen waardevermindering van de lading kan worden aangenomen. Naar het oordeel van de rechtbank doet die benadering geen recht aan de specifieke omstandigheden van dit geval. Aangezien een aanzienlijk deel van de lading minstens 1/6e deel daarvan) fysiek is aangetast en gezien het feit dat 14 verstekelingen geruime tijd in de laadruimte hebben verbleven, op dozen hebben gezeten en gelopen, een deel van de lading hebben opgegeten, afval / etenswaren in de wagen hebben achtergelaten en hun behoefte in de laadruimte hebben gedaan en in aanmerking genomen de constateringen die [D] meer specifiek heeft gedaan, verhindert de omstandigheid dat een aantal pallets/dozen feitelijk niet aangetast, besmet of verontreinigd was niet dat de gehele zending onverkoopbaar is geworden en dus alleen nog een destructiewaarde vertegenwoordigde. Volstrekt aannemelijk is dat de zending, ook het onbeschadigde/feitelijk niet besmette of verontreinigde deel daarvan, geen waarde meer vertegenwoordigde omdat bij bekendheid met de omstandigheden van dit geval afnemers niet meer bereid zouden zijn geweest die goederen af te nemen ten behoeve van de verkoop voor menselijke consumptie, in aanmerking genomen dat er Europees strenge voedselveiligheidsvoorschriften gelden. Daarbij is niet doorslaggevend of die voedselveiligheidsvoorschriften in dit specifieke geval al dan niet verplichtten tot vernietiging van de gehele lading. De rechtbank concludeert dan ook dat de waarde van de lading niet hoger lag dan de destructiewaarde en dat de waardevermindering van de lading dus gelijk was aan de factuurwaarde daarvan minus die destructiewaarde.
4.13.
Partijen twisten over de vraag of er een restwaarde is gegenereerd. [E] vermeldt een restwaarde vanwege de verwerking tot veevoer waardoor een kleine terugwinning kan worden bewerkstelligd en verlies kan worden voorkomen. Zij stelt de restwaarde (beredeneerd) van de gehele lading op € 2.250,50. Forega heeft het bestaan van de restwaarde betwist, volgens haar gaat het om verwijderingskosten. Dat er een terugwinning zou zijn, blijkt nergens uit, aldus Forega. De rechtbank gaat niet mee in deze betwisting door Forega. De betwisting is onvoldoende in het licht van de bevindingen van [E] , mede doordat Forega in de (voorheen met deze procedure verbonden) procedure tussen haar en [C] heeft aangevoerd dat er weldegelijk sprake is van een restwaarde en dat die restwaarde nog in aftrek van de gesteld geleden schade moet worden gebracht. In dit geval oordeelt de rechtbank echter dat de restwaarde niet in mindering op het bedrag van de € 25.000, - moet worden gebracht. Het schikkingsbedrag is lager dan de factuurwaarde van de lading en de rechtbank gaat er van uit dat de restwaarde hierin verdisconteerd is. In ieder geval geldt dat de waardevermindering van de totale lading min de restwaarde veel hoger is dan het schikkingsbedrag van € 25.000,00.
4.14.
Forega maakt voorts aanspraak op een bedrag van € 2.325,35 voor gemaakte expertisekosten ten behoeve van de vaststelling van de schade. De verschuldigdheid wordt door [gedaagde sub 1] betwist. De rechtbank wijst deze kosten af. Uit het arrest ECLI:NL:HR:2006:AW3041 volgt dat artikel 23 lid 4 CMR – vanuit de gedachte dat CMR de schade voor de vervoerder wil beperken – restrictief moet worden uitgelegd. Voor toewijzing van expertisekosten is dan ook geen plaats.
4.15.
Daarnaast maakt Forega aanspraak op vergoeding van de door haar gesteld gemaakte buitengerechtelijke incassokosten. [gedaagde sub 1] betwist dat zij tot betaling hiervan gehouden is. De rechtbank volgt haar hof (ECLI:NL:GHSHE:2016:2121) en oordeelt dat de vraag of deze kosten verschuldigd zijn, moeten worden beantwoord naar het (naast het CMR; nu dit geen regeling daarvoor kent) toepasselijke (Nederlandse) recht (4.2). [gedaagde sub 1] heeft onvoldoende weersproken dat er incassowerkzaamheden zijn verricht door Forega. De rechtbank zal de incassokosten begroten conform het besluit buitengerechtelijke incassokosten. Bij een hoofdsom van € 25.000, - komt dit neer op € € 1.025, -.
4.16.
Voorts maakt Forega aanspraak op vertaalkosten ad € 578,70. [gedaagde sub 1] betwist tot betaling hiervan gehouden te zijn. De rechtbank wijst deze kosten toe. Vertaalkosten kunnen worden toegewezen op grond van artikel 5 lid 2 van de Verordening (EG) nr. 1393/2007.
CMR-rente
4.17.
Forega heeft aanspraak gemaakt op CMR-rente. Hiertegen is door [gedaagde sub 1] geen verweer gevoerd. De rechtbank acht deze rente dan ook toewijsbaar. Ingevolge artikel 27 CMR bedraagt de rente vijf procent per jaar, te berekenen vanaf de dag waarop de vordering schriftelijk bij de vervoerder is ingediend. Echter heeft Forega een te ruime vordering ingediend. De rechtbank heeft immers geoordeeld dat de schade zijdens Forega gemaximeerd is op de door haarzelf betaalde € 25.000, -. Forega heeft deze schikking getroffen op 14 februari 2020 zodat de rechtbank deze datum als ingangsdatum voor de rente zal hanteren.
Verstek Allianz
4.18.
Artikel 140 Rv bepaalt dat tegen een niet verschenen gedaagde en tegen de wel verschenen gedaagde één vonnis op tegenspraak wordt gewezen. De ratio achter deze bepaling is dat tegenstrijdige beslissingen ten aanzien van dezelfde rechtsbetrekking moeten worden voorkomen. Een tegenstrijdige beslissing moet worden voorkomen in het geval waarin de rechtsbetrekking tussen partijen noopt tot een gelijkluidende beslissing (ECLI:NL:HR:1999:ZC2911). In dit geval is daar naar het oordeel van de rechtbank sprake van. Forega heeft [gedaagde sub 1] en haar verzekeraar Allianz opgeroepen. Allianz is op grond van een action directe in het geding betrokken. De ratio achter een verzekering is dat de verzekeraar de schade die haar verzekerde lijdt (binnen de polisvoorwaarden) te vergoeden. Dat de verzekeraar meer zou moeten vergoeden dan de schade die de verzekerde feitelijk lijdt, verhoudt zich hier niet mee. Daar komt bij dat als Forega er voor had gekozen om enkel [gedaagde sub 1] in het geding te betrekken en [gedaagde sub 1] er vervolgens voor gekozen had om Allianz in vrijwaring op te roepen, Allianz ook alleen veroordeeld kon worden tot betaling van hetgeen waartoe [gedaagde sub 1] is veroordeeld.
Hoofdelijkheid
4.19.
Forega heeft geen hoofdelijke veroordeling gevorderd, maar uit de wet (artikel 6:6 lid 2 B.W.) vloeit voort dat in dit geval sprake is van hoofdelijkheid.
Proceskosten
4.20.
[gedaagde sub 1] zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. Omdat een substantieel deel van het gevorderde bedrag wordt afgewezen, begroot de rechtbank de proceskosten aan de zijde van Forega op basis van het toegewezen bedrag op:
- dagvaarding € 99,01
- griffierecht € 1.992,00
- salaris advocaat
€ 1.802,50(1,0 punt × tarief € 721)
Totaal € 3.893,51

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
veroordeelt [gedaagde sub 1] en Allianz hoofdelijk – waarbij betaling door de een de ander bevrijdt – om aan Forega te betalen een bedrag van € 26.025, - (zegge: zesentwintigduizendenvijfentwintig euro en nul eurocent), vermeerderd met de CMR-rente van 5% per jaar ex artikel 27 CMR over het bedrag van € 25.000, - met ingang van 14 februari 2020 tot de dag van volledige betaling,
5.2.
veroordeelt [gedaagde sub 1] en Allianz hoofdelijk – waarbij betaling door de een de ander bevrijdt – in de proceskosten, aan de zijde van Forega tot op heden begroot op € 3.893,51, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over dit bedrag met ingang van de datum van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
5.3.
veroordeelt [gedaagde sub 1] en Allianz hoofdelijk – waarbij betaling door de een de ander bevrijdt – in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 163,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat [gedaagde sub 1] en Allianz niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 85,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak, en te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over de nakosten met ingang van veertien dagen na de betekening van dit vonnis tot aan de voldoening,
5.4.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.A. Bik en in het openbaar uitgesproken op 24 februari 2021.