ECLI:NL:RBOBR:2021:950

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
1 maart 2021
Publicatiedatum
1 maart 2021
Zaaknummer
20/2049
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onverbindendheid van de Verordening zuiveringsheffing Waterschap Aa en Maas 2016 wegens niet voldoen aan kenbaarheidsvereisten

In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 1 maart 2021 uitspraak gedaan in het geschil tussen [bedrijf] B.V. en de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking Oost-Brabant. Het geschil betreft de Verordening zuiveringsheffing 2016 van het waterschap Aa en Maas. De rechtbank oordeelt dat de verordening niet voldoet aan de kenbaarheidsvereisten, omdat daarin niet is vermeld dat de NEN-normen ter inzage liggen en er geen verwijzing is naar een gepubliceerde tekst van deze normen in de Staatscourant. Hierdoor is de verordening onverbindend voor zover deze betrekking heeft op de bepaling van de heffingsmaatstaf die gebaseerd is op de NEN-normen.

De rechtbank heeft het beroep van eiseres gegrond verklaard en de definitieve aanslag zuiveringsheffing 2016 verminderd naar € 2.872,22. Tevens is de verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.333. De rechtbank heeft de bestreden uitspraak op bezwaar vernietigd en bepaald dat deze uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde uitspraak op bezwaar. Verweerder is opgedragen het betaalde griffierecht van € 354 aan eiseres te vergoeden.

De rechtbank heeft overwogen dat er geen geschil bestaat over het aantal vervuilingseenheden en het bijbehorende bedrag dat niet samenhangt met de NEN-normen. Verweerder stelde dat eiseres bekend was met de NEN-normen, maar de rechtbank volgde dit standpunt niet. De rechtbank benadrukte dat de kenbaarheidseisen zijn verbonden aan het legaliteitsbeginsel in het belastingrecht, wat inhoudt dat de belastingverordening alle essentialia moet bevatten waaruit de belastingschuldige de omvang van zijn belastingschuld kan afleiden. De rechtbank concludeert dat de verordening in dit opzicht onverbindend is en dat de aanslag niet in stand kan blijven.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT

Bestuursrecht
Zaaknummer: SHE 20/2049 PROCES-VERBAAL

Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de meervoudige kamer van23 februari 2021 in de zaak tussen

[bedrijf] B.V., te [vestigingsplaats] , eiseres,(gemachtigde: R.J. ten Lande)

tegen

de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking Oost-Brabant, verweerder,(gemachtigde: A.J. van Griethuysen)

Zitting hebben:

mr. F.M.S. Requisizione, voorzitter, mr. A.F. Vink en mr. M.P. Schutte, leden;
drs. H.A.J.A. van de Laar, griffier.

Het onderzoek ter zitting

Het onderzoek ter zitting heeft door de getroffen maatregelen wegens de uitbraak van het coronavirus via een beeldverbinding (skype) plaatsgevonden op 23 februari 2021. De gemachtigde van eiseres heeft daaraan deelgenomen, evenals de gemachtigde van verweerder.
Na behandeling van de zaak heeft de rechtbank, heden, de volgende mondelinge uitspraak gedaan.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt de bestreden uitspraak op bezwaar;
- vermindert de definitieve aanslag zuiveringsheffing 2016 naar een bedrag van
€ 2.872,22;
  • bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van de vernietigde uitspraak op bezwaar;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 354 aan eiseres te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.333.

Overwegingen

Tussen partijen is niet in geschil dat 61,53 vervuilingseenheden en het daarmee samenhangende bedrag van € 2.872,22, geen verband houden met het deel van de aanslag dat gebaseerd is op de door verweerder gehanteerde NEN-normen. Ook de rechtbank gaat daarvan uit.
Verweerder is van mening dat eiseres bekend is met de NEN-normen wegens onder meer de aard van het bedrijf, een meetbedrijf, de door het bedrijf ingeschakelde specialisten en gemachtigde. Zo zijn er jarenlange contacten over meten en bemonsteren voor de zuiveringsheffing. Verweerder is van mening dat uit het arrest van de Hoge Raad (HR) van
7 juni 2019, ECLI:NL:HR:2019:868 volgt, dat van geval tot geval moet worden beoordeeld of aan de zogenoemde kenbaarheidseisen is voldaan. Bij een beoordeling van geval tot geval kan het volgens verweerder niet anders zijn dan dat de situatie van eiseres specifiek in de afweging wordt betrokken en een zwaarwegende invloed zal hebben. Omdat eiseres al jarenlang als meetbedrijf handelt binnen de kaders van de NEN-normen kan eiseres onmogelijk de kenbaarheid van die normen ontkennen.
De rechtbank volgt het standpunt van verweerder niet. De redenen daarvoor zijn gelegen in het volgende.
Uit r.o. 2.4.5. in het genoemde arrest van 7 juni 2019, volgt namelijk duidelijk dat de ‘van geval tot geval beoordeling’ betrekking heeft op de situatie dat vast staat dat de NEN-normen in de Staatscourant zijn gepubliceerd, maar zonder een publicatiejaar of -nummer. Van deze situatie is in dit geval geen sprake. En bij een ‘van geval tot geval beoordeling’ is uitgangspunt dat aan de kenbaarheidseisen alleen is voldaan indien de normen zodanig zijn gepubliceerd dat zij voor een ieder toegankelijk zijn.
Verweerder heeft in de Verordening zuiveringsheffing Waterschap Aa en Maas 2016 (hierna: de Verordening 2016 [1] ) niet vermeld dat de NEN-normen ter inzage liggen. In de Verordening 2016 is evenmin verwezen naar een in de Staatscourant gepubliceerde tekst van de gehanteerde NEN-normen. Er is dus niet voldaan aan de kenbaarheidseisen zoals die volgen uit de artikelen 73 en 111 van de Waterschapswet en de rechtspraak van de Hoge Raad (o.a. de arresten van 1 februari 2019 en 7 juni 2019, ECLI:NL:HR:2019:143 respectievelijk ECLI:NL:HR:2019:868).
Verder wijst de rechtbank op de uitspraak van 24 maart 2020 van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (ECLI:NL:GHARL:2020:2615). In die zaak was ook sprake van een meetbedrijf. De omstandigheid dat er expertise aanwezig is over de wijze van bemeting en bemonstering bij de betrokken onderneming, is niet relevant, zo is uit deze uitspraak af te leiden. De aanwezige expertise doet er niet aan af dat met de bekendmaking van de Verordening 2016 ook de NEN-normen kenbaar moeten zijn.
De kenbaarheidseisen hangen samen met het legaliteitsbeginsel in het belastingrecht. Voor heffing van belasting is een wettelijke grondslag vereist. De artikelen 73 en 111 van de Waterschapswet strekken er daarom toe dat de belastingverordening – een wet in materiële zin - alle essentialia bevat waaruit de belastingschuldige de omvang van zijn belastingschuld kan afleiden. Dit betekent ook dat de hiervoor benodigde gegevens binnen een redelijke termijn en zonder overmatige inspanning voor iedereen te vinden dan wel te raadplegen moeten zijn.
Verweerder heeft naar voren gebracht dat het slechts om (het ontbreken van) een zinnetje in de Verordening 2016 gaat. Voor zover daarmee een beroep wordt gedaan op artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht, slaagt dat beroep niet, omdat het gaat om een fundamenteel materieel gebrek (zie bijv. de uitspraak van 17 maart 2020 van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, ECLI:NL:GHARL:2020:2429).
Dit betekent dat de Verordening 2016 in zoverre onverbindend is en dat aanslag voor zover deze samenhangt met de gehanteerde NEN-normen niet in stand kan blijven.
De voorzitter heeft er melding van gemaakt dat tegen deze uitspraak binnen zes weken na de datum van verzending van het proces-verbaal beroep kan worden ingesteld bij het Gerechtshof ’s-Hertogenbosch
Waarvan is opgemaakt proces-verbaal.
griffier voorzitter
Afschriften verzonden:

Voetnoten

1.Verordening zuiveringsheffing waterschap Aa en Maas 2016 (overheid.nl) vastgesteld door het Algemeen Bestuur van het waterschap Aa en Maas op 11 december 2015.