In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 1 maart 2021 uitspraak gedaan in het geschil tussen [bedrijf] B.V. en de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking Oost-Brabant. Het geschil betreft de Verordening zuiveringsheffing 2016 van het waterschap Aa en Maas. De rechtbank oordeelt dat de verordening niet voldoet aan de kenbaarheidsvereisten, omdat daarin niet is vermeld dat de NEN-normen ter inzage liggen en er geen verwijzing is naar een gepubliceerde tekst van deze normen in de Staatscourant. Hierdoor is de verordening onverbindend voor zover deze betrekking heeft op de bepaling van de heffingsmaatstaf die gebaseerd is op de NEN-normen.
De rechtbank heeft het beroep van eiseres gegrond verklaard en de definitieve aanslag zuiveringsheffing 2016 verminderd naar € 2.872,22. Tevens is de verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.333. De rechtbank heeft de bestreden uitspraak op bezwaar vernietigd en bepaald dat deze uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde uitspraak op bezwaar. Verweerder is opgedragen het betaalde griffierecht van € 354 aan eiseres te vergoeden.
De rechtbank heeft overwogen dat er geen geschil bestaat over het aantal vervuilingseenheden en het bijbehorende bedrag dat niet samenhangt met de NEN-normen. Verweerder stelde dat eiseres bekend was met de NEN-normen, maar de rechtbank volgde dit standpunt niet. De rechtbank benadrukte dat de kenbaarheidseisen zijn verbonden aan het legaliteitsbeginsel in het belastingrecht, wat inhoudt dat de belastingverordening alle essentialia moet bevatten waaruit de belastingschuldige de omvang van zijn belastingschuld kan afleiden. De rechtbank concludeert dat de verordening in dit opzicht onverbindend is en dat de aanslag niet in stand kan blijven.