In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 19 februari 2021 uitspraak gedaan in een geschil over de WOZ-waarde van een zorgcentrum, gelegen aan [adres 1]. Eiseres, Zorgcentra Pantein B.V., heeft beroep ingesteld tegen de vastgestelde waarde van € 4.970.000, die door de heffingsambtenaar van de gemeente Boxmeer was vastgesteld. De waarde was gebaseerd op de gecorrigeerde vervangingswaarde, waarbij de heffingsambtenaar de technische levensduur van de onroerende zaak had verlengd. Eiseres betwistte de hoogte van de vastgestelde waarde en voerde aan dat de restwaarden te hoog waren vastgesteld, en dat de technische levensduur van de gebouwde delen ten onrechte was verlengd.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de heffingsambtenaar de waarde van het zorgcentrum op basis van de Taxatiewijzer Verzorging had bepaald, en dat beide partijen de richtsnoeren van deze taxatiewijzer als uitgangspunt voor de waardebepaling hadden aanvaard. Eiseres heeft echter niet kunnen aantonen dat de door de heffingsambtenaar gehanteerde restwaarden onjuist waren. De rechtbank oordeelde dat eiseres niet geslaagd was in haar bewijsvoering en dat de heffingsambtenaar aannemelijk had gemaakt dat de vastgestelde waarde niet te hoog was. Het beroep van eiseres werd ongegrond verklaard.
De uitspraak benadrukt het belang van de stelplicht en bewijslast in belastingzaken, vooral wanneer partijen zich beroepen op taxatiewijzers. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch.