II. Proces-verbaal forensisch onderzoek woning d.d. 15 mei 2021 p. 11 t/m 18
In de woning van aangeefster is op het aanrechtblad wit poeder in lijnvormen aangetroffen. Middels een voorlopige narcotica test is het witte poeder getest, de test reageerde positief op de mogelijke aanwezigheid van cocaïne.
In de wasmachine is een hoeslaken en een handdoek aangetroffen. De verbalisanten zagen in het gevouwen hoeslaken een zwarte handdoek en een gastendoekje. Zowel het zwarte
gastendoekje als de handdoek voelden vochtig aan. Tevens zagen de verbalisanten op het gastendoekje vermoedelijk ontlasting zat. Na het weghalen van de handdoek en het gastendoekje zagen zij dat het hoeslaken voor een gedeelte vochtig was. Tevens zagen zij dat er op het hoeslaken vermoedelijk ontlasting zat.
Bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs ten aanzien van feit 1.
Zedenzaken worden vaak gekenmerkt door het gegeven dat naast de verklaring van het slachtoffer en de (deels) ontkennende verklaring van de verdachte weinig of geen steunbewijs voorhanden is, omdat bij de tenlastegelegde handelingen vaak alleen de verdachte en het slachtoffer aanwezig zijn geweest. Naast de door één getuige/slachtoffer afgelegde verklaring over de gang van zaken dient te worden bezien in hoeverre daarvoor steun kan worden gevonden in andere bewijsmiddelen. Het is
nietvereist dat voor de aangifte op het punt van de “kern” van het tenlastegelegde - hier de specifieke ontuchtige handelingen én de dwang - steun is te vinden in het overige bewijsmateriaal. Het op bepaalde punten bevestigd zien van de verklaring van de getuige/slachtoffer in andere bewijsmiddelen kan eveneens voldoende zijn, mits afkomstig van een andere bron en er geen te ver verwijderd verband bestaat tussen de getuigenverklaring en het overige gebezigde bewijsmateriaal.
De raadsman heeft aangevoerd dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs is omdat de verklaring van aangeefster steeds onvoldoende wordt ondersteund.
De rechtbank overweegt hierover als volgt, ingaand op de specifieke door de raadsman opgeworpen punten.
Het standpunt van de verdediging dat het ontbreken van letsel bij de anus van aangeefster maakt dat het niet zo zijn dat verdachte aangeefster anaal heeft verkracht, is naar het oordeel van de rechtbank onjuist. Het is een feit van algemene bekendheid dat achteraf niet altijd bewijs wordt aangetroffen voor alles wat heeft plaatsgevonden. Het ontbreken van letsel of ander bewijs, maakt dus niet dat iets níet heeft plaatsgevonden of daarvoor een contra-indicatie vormt.
Verder is het feit dat getuige [getuige 1] naast de gil niets heeft gehoord, eveneens niet ontlastend voor verdachte.
De getuige geeft aan dat zij alleen een gil heeft gehoord, terwijl aangeefster verklaart dat verdachte toen ook iets heeft gezegd. Het is zeer wel mogelijk dat de gil deze uitlating van verdachte heeft overstemd. Er kunnen voorts diverse redenen zijn waarom getuige [getuige 1] na de gil niets meer heeft gehoord of heeft kunnen horen. Het is bijvoorbeeld niet duidelijk of zij de hele tijd thuis is geweest. In dit verband is van belang dat ze bij de rechter-commissaris verklaard heeft dat ze de hond is gaan uitlaten. Ook is niet duidelijk hoe hard de geluiden zijn geweest en of deze geluiden überhaupt hoorbaar zijn geweest voor de buren.
Ook voor het ontbreken van telefoongegevens, zoals het ‘lokbericht’ of het telefoongesprek met [getuige 2] kunnen diverse verklaringen zijn, bijvoorbeeld het wissen van deze gegevens. Uit de aangifte en de schriftelijke verklaring van verdachte blijkt immers dat verdachte bezig is geweest met de telefoon van aangeefster. Dat een gesprek of bericht niet kan worden teruggevonden betekent dus niet dat dit gesprek niet heeft plaatsgevonden of een bericht niet is verstuurd, dit geldt te meer nu niet gebleken is dat de politie een dermate diepgravend onderzoek naar de telefoons heeft gedaan dat ook gewiste gegevens, indien al mogelijk, nog zijn teruggehaald.
De rechtbank dient te beoordelen of hetgeen door aangeefster is verklaard in voldoende mate wordt ondersteund door andere bewijsmiddelen, niet of alle onderdelen van haar verklaring worden ondersteund.
De rechtbank verwerpt daarom het verweer van de verdediging voor zover de raadsman heeft aangevoerd dat het ontbreken van bewijs op sommige punten betekent dat de verklaring van aangeefster (in het geheel) niet als waar kan worden aangenomen en dat er dus onvoldoende wettig en overtuigend bewijs voor het tenlastegelegde is.
Ten eerste ondersteund de verklaring van verdachte zelf de verklaring van aangeefster; hij heeft bevestigd dat hij bij aangeefster was die dag, dat er sprake was van seks, dat hij vervolgens een filmpje van haar heeft gemaakt en heeft gedreigd om dat filmpje te verspreiden. Toen de politie arriveerde is verdachte volgens eigen zeggen gevlucht.
Verder staat vast dat aangeefster inwendig letsel heeft opgelopen, in de vorm van zwellingen in de onderhuidse wekedelen links van de vulva en de vagina. Dit letsel kan volgens de deskundige verklaard worden door heftige geweldsinwerking, heftiger dan gebruikelijk is bij de normale omgang tussen personen. Ook is door de verbalisanten een vochtig handdoekje aangetroffen, waarvan aangeefster heeft verklaard dat zij dit gebruikt heeft om zichzelf schoon te maken. Op dit handdoekje is een substantie te zien die de verbalisanten omschrijven als ontlasting en dit is ook aangetroffen op het hoeslaken [de rechtbank begrijpt, het hoeslaken van de behandeltafel]. Aangeefster heeft verklaard dat zij door de anale penetratie haar ontlasting heeft laten lopen terwijl zij op de behandeltafel zat.
De rechtbank is van oordeel dat het voorgaande steunbewijs oplevert voor de kern van de verklaring van aangeefster, dat zij op ruwe wijze vaginaal en anaal is verkracht. Daarbij komt dat de verklaring van aangeefster ook op andere punten wordt bevestigd door overig bewijsmateriaal.
De verklaring van aangeefster wordt voorts ondersteund door getuige [getuige 2] , hij heeft bevestigd dat aangeefster het bericht kreeg dat haar kat dood in de schuur zou liggen en dat het gesprek tussen hem en aangeefster (om 08.41 uur) abrupt werd onderbroken toen zij de schuurdeur opende. De buurvrouw heeft rond dit tijdstip gehoord dat aangeefster gilde en dat de deur vervolgens dicht en op slot werd gedaan. Er is een e-mail aangetroffen die is verstuurd aan de moeder van aangeefster om 11.12 uur met de tekst “bel de politie”. Haar moeder heeft verklaard dat zij door de vreemde antwoorden die aangeefster gaf in het telefoongesprek na ontvangst van de e-mail, wist dat zij de politie moest bellen en dit heeft zij vervolgens gedaan. Ook is er wit poeder aangetroffen op het aanrechtblad van aangeefster en middels een indicatieve test is de aanwezigheid van cocaïne in dat witte poeder aangetoond.
De rechtbank is gelet op het voorgaande van oordeel dat de verklaring van aangeefster op meerdere punten wordt ondersteund door andere bewijsmiddelen.
Voor zover de verdediging de deskundigheid van de radioloog prof. dr. [persoon 4] in twijfel trekt, omdat uit zijn cv niet blijkt dat hij specifieke ervaring of deskundigheid op het gebied van zedenzaken of seksuele omgang tussen personen heeft, verwerpt de rechtbank dit verweer. Uit het feit dat prof. Dr. [persoon 4] radioloog is, met als aandachtsgebied forensische radiologie, blijkt zijn deskundigheid ten aanzien van de in het rapport beantwoorde vragen voldoende. Ook acht de rechtbank het stellen van vragen over de conclusies of vragen over de kennis van de radioloog op het gebied van seksuele omgang niet noodzakelijk. De rechtbank heeft geen reden om te twijfelen aan de deskundigheid van de professor en zijn conclusies zijn duidelijk. Het voorwaardelijke verzoek van de verdediging zal daarom worden afgewezen.
Het door de verdediging geschetste alternatieve scenario, dat er sprake is geweest van vrijwillige (ruige) seks waarna aangeefster heeft besloten aangifte te doen zodat verdachte weer in detentie zou komen, acht de rechtbank volstrekt niet aannemelijk. Ten eerste is de rechtbank van oordeel dat het WhatsApp-gesprek tussen aangeefster en de zus van verdachte ( [persoon 5] ) een contra-indicatie vormt voor dit scenario. In dit gesprek geeft aangeefster duidelijk aan niet mee te willen werken aan een gesprek met de ouders van verdachte met het doel om verdachte terug in de gevangenis dan wel de kliniek te krijgen. In dit gesprek geeft aangeefster juist aan dat zij alles los wil laten en verder wil met haar leven [pagina 132 en 133 van dossier I]. Uit het gesprek blijkt naar het oordeel van de rechtbank niet dat zij ‘wraak’ wil nemen, ondanks haar gevoelens van boosheid en haat richting verdachte.
Ten tweede is de rechtbank van oordeel dat de schriftelijke verklaring van verdachte (op veel punten) het aangetroffen steunbewijs niet kan ontkrachten. Zijn schrijven geeft geen verklaring over hoe hij en aangeefster in contact zijn gekomen nadat zij zijn telefoonnummer heeft geblokkeerd [pagina 100 van dossier I]. Hij geeft geen verklaring waarom aangeefster heeft gegild. Ook geeft het schrijven van verdachte geen houdbare verklaring voor het hebben van vrijwillige ruige seks binnen 10 minuten nadat zij elkaar hebben ontmoet die dag, terwijl de relatie was beëindigd en aangeefster geen contact meer met hem wilde hebben en verdachte schrijft dat hij ging om te praten. Vaststaat namelijk dat het gesprek tussen getuige [getuige 2] en aangeefster rond 08.45 uur beëindigd werd. Het filmpje dat verdachte van aangeefster heeft gemaakt nadat zij seks hebben gehad, is gemaakt om 08.55 uur Nederlandse tijd (07.55 uur UTC +0 is 08.55 uur UTC+1, de Nederlandse wintertijd). In het scenario van verdachte zouden zij dus binnen een tijdsbestek van tien minuten van een situatie waarin aangeefster hem niet wilde spreken, zijn gegaan naar het hebben van seks op vrijwillige basis en die seks zou op dusdanig ruige wijze hebben plaatsgevonden dat aangeefster hierdoor haar ontlasting heeft laten lopen en zij letsel heeft opgelopen. Dit acht de rechtbank volstrekt ongeloofwaardig.
Tot slot is de rechtbank van oordeel dat ook gelet op het hiervoor aangehaalde steunbewijs voor de verklaring van aangeefster, er geen reden is om te twijfelen aan de betrouwbaarheid van de verklaring van aangeefster.
De rechtbank verwerpt daarom het verweer van de verdediging en acht de verklaring van aangeefster betrouwbaar.
Conclusie
De rechtbank is van oordeel dat de verklaring van aangeefster betrouwbaar is en dat er sprake is van ruim voldoende steunbewijs. De rechtbank acht daarom wettig en overtuigend bewezen dat verdachte aangeefster heeft verkracht, zoals onder de bewezenverklaring is gespecificeerd.
Bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs ten aanzien van feit 2.
Verdachte heeft aangeefster naar zijn schuur gelokt, overmeesterd en haar woning ingeduwd. Vervolgens heeft verdachte aangeefster in haar woning op brute wijze verkracht, waarna hij dicht bij haar in de buurt is gebleven. Verder heeft hij haar telefoon afgepakt en heeft hij diverse bedreigingen geuit. Aangeefster was door het handelen van verdachte bang voor hem en zij voelde zich niet vrij om haar woning te verlaten of om de hulp in te schakelen van anderen. Zij heeft enkel de mogelijkheid gezien om in een kort moment van onoplettendheid van verdachte een e-mail naar haar moeder te sturen en van deze mogelijkheid heeft zij gebruik gemaakt.
Naar het oordeel van de rechtbank is onder deze omstandigheden sprake van vrijheidsberoving, zoals hierna bewezen is verklaard.
De bewezenverklaring.
Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hierboven uitgewerkte bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien, komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte
1.
op 8 maart 2021 te Boxtel, door geweld of een andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid, [slachtoffer] , heeft gedwongen tot het ondergaan van handelingen die mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer] , immers heeft hij, verdachte,
- zijn, verdachtes penis, in de mond van die [slachtoffer] gebracht en
- zijn, verdachtes penis, in de vagina van die [slachtoffer] gebracht en
- zijn, verdachtes penis, in de anus van die [slachtoffer] gebracht en
- een video van die [slachtoffer] gemaakt waarbij die [slachtoffer] ontkleed was en werd
gesommeerd om haar benen te spreiden,
en bestaande dat geweld of die andere feitelijkheden en/of de bedreiging met geweld of die andere feitelijkheden telkens (onder meer) hierin dat hij, verdachte:
- die [slachtoffer] onder valse voorwendselen naar de schuur heeft gelokt en
- een hand voor de mond van die [slachtoffer] heeft gehouden en (daarbij) heeft gezegd:
“houd je bek!” en
- die [slachtoffer] in de woning heeft getrokken en
- tegen die [slachtoffer] heeft gezegd: “jij hebt mij kapot gemaakt, nu ga jij eraan!” en
“naar boven, jij gaat mee naar boven!” en
- die [slachtoffer] bij de kleding heeft vastgepakt en
- die [slachtoffer] heeft geduwd en
- tegen die [slachtoffer] heeft gezegd: “jij maakt mij kapot, ik maak jou kapot!” en “jij
noemt mij een verkrachter, dan ga je vandaag meemaken wat een verkrachter is” en
- die [slachtoffer] heeft gedwongen om naar de zolder van de woning te gaan door die [slachtoffer]
te duwen en
- de kleding van die [slachtoffer] heeft uitgetrokken en
- een kledingstuk in de mond en/of rond de keel van die [slachtoffer] heeft gebracht en
- die [slachtoffer] heeft gedwongen op een tafel en/of stoel te gaan zitten en met kracht aan
de benen van die [slachtoffer] heeft getrokken en op die [slachtoffer] is gaan zitten en
zijn, verdachtes, penis met kracht in de mond van die [slachtoffer] heeft gebracht
en (daarbij) met kracht het hoofd van die [slachtoffer] heeft vastgehouden en
- die [slachtoffer] met kracht heeft omgedraaid waarbij die [slachtoffer] over voornoemde
stoel werd gegooid en (vervolgens) zijn, verdachtes, penis met kracht in de anus van die
[slachtoffer] heeft gebracht en
- (hierbij) tegen die [slachtoffer] heeft gezegd: “jij hebt mij kapot gemaakt, je gaat
eraan. Nu ga je weten wat verkrachten is” en
- (vervolgens) zijn, verdachtes, penis (wederom) met kracht in de mond van die [slachtoffer]
heeft gebracht en/of (hierbij) heeft gezegd: “hier vies wijf, kankerhoer” en “doe je mond
open, doe je mond open, haal je tanden weg!” en
- (vervolgens) zijn verdachtes, penis in de vagina van die [slachtoffer] heeft gebracht en
- tegen die [slachtoffer] heeft gezegd: “dit ga jij de rest van de dag meemaken, heel de dag
en vanavond kun jij niet eens meer zitten” en
- die [slachtoffer] heeft gefilmd en/of (hierbij) tegen [slachtoffer] heeft gezegd: “hier
kankerwijf, dit gaat online, benen uit elkaar!”,
en aldus voor die [slachtoffer] een bedreigende situatie heeft doen ontstaan;
2.
op 8 maart 2021 te Boxtel, opzettelijk, [slachtoffer] , wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd en beroofd gehouden, immers heeft/is hij verdachte (onder meer):
- die [slachtoffer] onder valse voorwendselen naar de schuur gelokt en
- een hand voor de mond van die [slachtoffer] gehouden en (daarbij) gezegd: “houd je
bek!” en
- die [slachtoffer] in de woning getrokken en
- de achterdeur van de woning afgesloten en
- tegen die [slachtoffer] gezegd: “jij hebt mij kapot gemaakt, nu ga jij eraan!” en “naar
boven, jij gaat mee naar boven!” en
- een kledingstuk in de mond en/of rond de keel van die [slachtoffer] gebracht en
- die [slachtoffer] gedwongen om naar personen berichten te sturen om te voorkomen dat
deze personen langs zouden komen en
- in de directe nabijheid van die [slachtoffer] gebleven en
- bij de voordeur gaan staan en (daarbij) gezegd: “dadelijk peer jij er tussenuit” en
- tegen die [slachtoffer] gezegd: “vandaag is jouw laatste dag en voor mij ook, dan gaan
we samen, ik heb niets meer” en “jouw laatste uren zijn geslagen” en
- de telefoon van die [slachtoffer] afgepakt.
De bewijsmiddelen worden slechts gebezigd met betrekking tot het feit waarop zij in het bijzonder betrekking hebben.
De strafbaarheid van het feit.
Het bewezen verklaarde levert op de in de uitspraak vermelde strafbare feiten. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De strafbaarheid van verdachte.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.
Oplegging van straf en maatregel.
De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft gevorderd dat aan verdachte wordt opgelegd een
- gevangenisstraf voor de duur van 5 jaren met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht;
- terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman verzoekt de rechtbank er rekening mee te houden dat verdachte:
- inmiddels 248 dagen in voorlopige hechtenis verblijft;
- door zijn voorlopige hechtenis geen afscheid kan nemen van zijn terminaal zieke zwager;
- verminderd toerekeningsvatbaar is.
Verdachte zou gebaat zijn bij trainingen in het kader van emotieregulatie en zelfstandigheid. Een intramurale setting is daartoe niet aangewezen aangezien het zwaartepunt moet liggen op het inslijten van gewenste gedragspatronen. Tegen deze achtergrond is terbeschikkingstelling met voorwaarden aangewezen. Mocht de rechtbank daartoe besluiten dan dient hiervoor alsnog een maatregelenrapport te worden opgemaakt. In dat kader dient de zaak te worden aangehouden.
Verder merkt de raadsman op dat een lange gevangenisstraf zich niet laat rijmen met de oplegging van terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege en hij verzoekt daarom om de duur daarvan te beperken.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd, heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van het door verdachte gepleegde strafbare feit betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan twee zeer ernstige misdrijven.
Het slachtoffer had de relatie tussen haar en verdachte beëindigd. Verdachte lokte het slachtoffer op 8 maart 2021 onder valse voorwendselen de tuin in, snoerde haar de mond en sleurde haar vervolgens de woning in naar de zolder en heeft haar daar op brute en zeer vernederende wijze verkracht. Aangeefster heeft onder meer verklaard dat hetgeen verdachte heeft gedaan het vieste is dat ze ooit heeft meegemaakt. De daarop volgende uren bleef verdachte continu op zeer korte afstand van het slachtoffer en verhinderde hij haar om haar huis te verlaten. Het slachtoffer heeft uiteindelijk door een list hulp in kunnen schakelen.
Een verkrachting betekent per definitie een ernstige, grove aantasting van de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. In zijn algemeenheid is verkrachting een schokkende, ingrijpende en beangstigende gebeurtenis die vaak langdurig fysieke, psychische en/of emotionele gevolgen heeft voor het slachtoffer. Uit het verzoek tot schadevergoeding volgt dat bij het slachtoffer sprake is van een posttraumatische stress-stoornis waarvoor zij inmiddels EMDR-therapie volgt.
[persoon 6] , psychiater en [persoon 7] , psycholoog, beiden verbonden aan het Pieter Baan Centrum hebben in hun rapport van 8 september 2021 het volgende – kort samengevat - geconcludeerd en geadviseerd:
Er kan bij betrokkene worden gesproken van een gebrekkige ontwikkeling met een totaal functioneren op licht verstandelijk beperkt tot zwakbegaafd niveau, in de DSM 5 omschreven als een verstandelijke ontwikkelingsstoornis, licht van ernst. Daarnaast worden er in het volwassen leven van betrokkene antisociale en narcistische persoonlijkheidskenmerken gezien. Ook is er sprake van een stoornis in het gebruik van cocaïne, in remissie, in een gereguleerde omgeving.
Bij betrokkene is er sprake van forse psychopathologie die er toe leidt dat hij zelfstandig beperkt functioneert en hij afhankelijk is van externe structuur, aansturing eninitiatieven. Hiervan was ook sprake ten tijde van het ten laste gelegde. Geadviseerd wordt om het ten laste gelegde betrokkene in verminderde mate toe te rekenen.
Betrokkene heeft geen inzicht in zijn stoornis, in het risico van gewelddadig gedrag en de noodzaak van behandeling. De respons op behandeling of toezicht is beperkt. Op basis van de HCR-20-v3 is er sprake van een hoge kans op gewelddadig recidive.
Op basis van de Static-99R is de kans op recidive matig-hoog. Op basis van de Stable-2007 is de kans op recidive hoog. Wanneer de Static-99R en de Stable-2007 worden gecombineerd, dan is er sprake van een hoog recidiverisico, ongeacht of het zedendelict uit 2018 wel of niet bewezen wordt geacht.
Behandeling wordt geadviseerd. Een behandeling gericht op inzicht zal weinig vruchten afwerpen. Betrokkene zal intramuraal maar beperkt leren. Het zal vooral gaan om inslijten van (gewenste) gedragspatronen. Daar zal hij voldoende structuur hebben en kan hij zich aanpassen. Structuur doet hem namelijk beter functioneren. Gezien de problematiek zal betrokkene langdurige ondersteuning moeten blijven krijgen. De insteek zal op LVB-niveau moeten zijn, waarbij er toegewerkt zal worden naar een beschermde woonvorm.
Betrokkene heeft nauwelijks tot geen probleembesef en de verwachting is dat de responsiviteit voor behandeling (aanvankelijk) slecht zal zijn. Dit maakt dat een behandeling als voorwaarde bij een voorwaardelijk strafdeel, mede door betrokkenes voorgeschiedenis, naar alle waarschijnlijkheid niet zal lukken. Mede gezien de klinische recidiveoverwegingen, ook mogelijk op de korte termijn, is een (zeer) hoog beveiligingsniveau noodzakelijk.Aangezien de inschatting is dat behandeling onder voorwaarde niet mogelijk blijkt (vanwege onder andere een gebrek aan probleembesef), adviseren de deskundigen de behandeling vorm te geven binnen een tbs met verpleging van overheidswege.
De rechtbank acht het rapport zorgvuldig tot stand gekomen en dat de conclusies voldoende onderbouwd en neemt daarom bovenstaande conclusies en adviezen over. Anders dan de raadsman is de rechtbank van oordeel dat uit het rapport en het verhandelde ter terechtzitting blijkt dat de deskundigen ook voldoende hebben onderzocht of terbeschikkingstelling met voorwaarden tot de mogelijkheden behoort. De deskundigen raden dit uitdrukkelijk af, en ook de rechtbank meent dat daarmee niet kan worden volstaan. Dit maakt dat de rechtbank het verzoek van de raadsman om schorsing van het onderzoek ter zake het laten opmaken van een maatregelenrapport afwijst.
Met de psycholoog en de psychiater is de rechtbank van oordeel dat de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen het opleggen van de maatregel van terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege noodzakelijk maakt.
De rechtbank overweegt verder dat is voldaan aan de formele voorwaarden om de maatregel van terbeschikkingstelling op te leggen. De hierna te kwalificeren feiten 1 en 2 betreffen misdrijven waarop naar wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaar of meer is gesteld. Verder merkt de rechtbank op dat het misdrijven betreffen die gericht zijn tegen of gevaar veroorzaken voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. De totale duur van de maatregel kan daarom een periode van vier jaar te boven gaan.
Gelet op het vorenstaande zal de rechtbank verdachte ter beschikking stellen. De rechtbank zal voorts bevelen dat verdachte van overheidswege verpleegd wordt.
De rechtbank is van oordeel dat, naast de maatregel van terbeschikkingstelling, aan verdachte een gevangenisstraf voor de duur van drie jaar moet worden opgelegd. In verband met een juiste normhandhaving kan niet worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of geringere straf dan een gevangenisstraf.
Verdachte heeft twee zeer ernstige misdrijven heeft begaan die het opleggen van een gevangenisstraf rechtvaardigen en vereisen. De strafbare feiten hebben grote gevolgen gehad voor het slachtoffer. Verdachte heeft een grove inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit en de persoonlijke levenssfeer van het slachtoffer. Daarbij komt dat verdachte zijn gedragingen heeft ontkend of ten minste heeft gebagatelliseerd. In de persoonlijke omstandigheden van verdachte ziet de rechtbank geen aanleiding om anders te beslissen.
De rechtbank zal echter een lichtere straf opleggen dan de door de officier van justitie gevorderde straf, nu de rechtbank van oordeel is dat de straf die de rechtbank zal opleggen de ernst van het bewezen verklaarde voldoende tot uitdrukking brengt en zij het van belang acht dat verdachte eerder dan bij de door de officier van justitie gedane eis met zijn behandeling kan beginnen en deze straf meer recht doet aan het feit dat de feiten verdachte in verminderde mate toe te rekenen zijn.
Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.
De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] .
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie verzoekt de rechtbank om de vordering van benadeelde partij
[slachtoffer] toe te wijzen ten aanzien van:
- de reiskosten;
- de medische kosten;
- de herstelkosten telefoon;
- de kosten stoel;
- de gordijnrails;
- de kosten vervanging sloten en schuurdeur;
- de tandartskosten;
- de immateriële schadevergoeding à € 12.500,-- met daarbij toepassing van artikel 36f Wetboek van Strafrecht, vermeerderd met de wettelijke rente.
De officier van justitie verzoekt de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren ten aanzien van de kleding, de bench en de salontafel, aangezien hiervan niet eenvoudig is vast te stellen of en in hoeverre deze kosten zijn gemaakt in directe relatie tot het bewezen verklaarde feit.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman bepleit primair niet-ontvankelijkverklaring gelet op de bepleite vrijspraak. Subsidiair verzoekt de raadsman om niet-ontvankelijkverklaring omdat behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert.
Meer subsidiair verzoekt de raadsman om niet-ontvankelijkverklaring ten aanzien van de:
- medische kosten;
- herstelkosten telefoon;
- kosten van de stoel;
- vervanging van sloten en schuurdeur;
- salontafel;
- gordijnrails;
- tandartskosten.
Van voornoemde posten is niet eenvoudig vast te stellen of en in hoeverre deze kosten zijn gemaakt in directe relatie tot het bewezen verklaarde feit en of deze schade rechtstreeks door de bewezen verklaarde feiten is toegebracht.
De raadsman verzoekt na te noemen posten af te wijzen:
- de reiskosten;
- de kleding;
- de vernielde bench (dan wel niet-ontvankelijk verklaren).
De raadsman acht de hoogte van de vordering ter zake de gevorderde immateriële schade onvoldoende onderbouwd en hij verzoekt de rechtbank om de vordering te matigen en bij het bepalen van de immateriële schadevergoeding aansluiting te zoeken bij de Letsellijst Schadefonds Geweldsmisdrijven.
Het oordeel van de rechtbank.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van verdachtes handelen rechtstreeks immateriële schade heeft geleden in de vorm van psychisch letsel. Verdachte is hiervoor naar burgerlijk recht aansprakelijk.
Verdachte heeft een ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke en persoonlijke integriteit van [slachtoffer] en haar daarmee in haar persoon aangetast. De immateriële schade is daarom naar het oordeel van de rechtbank toewijsbaar. Met betrekking tot het bepalen van de hoogte zoekt de rechtbank aansluiting bij de Letsellijst Schadefonds Geweldsmisdrijven, zoals bepaald in letselcategorie 4. Dat ziet op een zedenmisdrijf met seksueel binnendringen gepaard gaand met ernstig geweld en/of gedurende een langere periode. De rechtbank zal het gevorderde bedrag matigen en acht toewijsbaar een bedrag van € 10.000,--.
De rechtbank zal de vordering voor zover deze ziet op de gemaakte reis- en parkeerkosten toewijzen tot een bedrag van € 89,54 (de reiskosten naar PsyQ) en het overige afwijzen. De reis- en parkeerkosten naar de advocaat, politie, JBZ, Veilig Thuis en Gharleni zijn geen rechtstreekse materiële schade ten gevolge van het strafbare feit (volgt uit ECLI:NL:HR:2003:AF0690 en ECLI:NL:HR:2018:2338). Ook komen deze reis- en parkeerkosten niet voor vergoeding in aanmerking in de vorm van proceskosten. De Hoge Raad heeft geoordeeld dat een redelijke wetsuitleg van artikel 532 van het Wetboek van Strafvordering met zich brengt dat bij de begroting van de daar bedoelde kosten dezelfde maatstaf wordt gehanteerd als in civiele procedures (o.a. ECLI:NL:HR:2019:793). In civiele procedures wordt de maatstaf voor de toekenning van proceskosten ontleend aan de artikelen 237 en volgende van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna Rv). De civiele proceskostenregeling bevat een (in beginsel) limitatieve en exclusieve regeling voor de proceskostenvergoeding (ECLI:NL:HR:2015:1600). Op grond van artikel 238, eerste en tweede lid, en artikel 239 Rv, in onderlinge samenhang bezien, komen alleen voor vergoeding in aanmerking reis-, verlet en verblijfkosten voor het bijwonen van de zitting van de partij die aanspraak heeft op proceskostenvergoeding indien in persoon mag worden geprocedeerd en ook daadwerkelijk in persoon is geprocedeerd. Voor andere reis-, verblijfs- of verletkosten (zoals reiskosten naar de advocaat en politie) kent de proceskostenregeling geen vergoeding. De rechtbank acht toewijsbaar, als rechtstreeks door het bewezen verklaarde feit toegebrachte schade, de volgende onderdelen van de vordering aan materiële schadevergoeding, te weten de
- medische kosten € 20,02;
- herstelkosten telefoon € 280,00;
- kosten stoel € 1.040,82;
- vervanging sloten en schuurdeur € 913,55;
- salontafel € 119,40;
- gordijnrails € 31,29.
De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de volgende onderdelen van de vordering, aangezien in zoverre geen sprake is van rechtstreeks door het bewezen verklaarde feit toegebrachte schade en/of de rechtbank van oordeel is dat behandeling van de vordering, mede gelet op de betwisting, een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert, te weten de
- kleding;
- bench;
- tandartskosten.
De benadeelde partij kan deze onderdelen van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Conclusie
De rechtbank zal gezien het voorgaande de vordering tot een bedrag van in totaal
€ 12.494,26 toewijzen (immaterieel en materieel) vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 8 maart 2021 tot aan de dag der algehele voldoening.
Het deel van de vordering dat ziet op de overige reis- en parkeerkosten zal de rechtbank afwijzen.
De rechtbank zal de benadeelde voor de overige posten en het niet toegewezen deel van de immateriële vordering niet-ontvankelijk verklaren.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op nihil. Verder wordt verdachte veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
Schadevergoedingsmaatregel.
De rechtbank zal voor het toegewezen bedrag tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen, nu de rechtbank het wenselijk acht dat de Staat schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 8 maart 2021 tot de dag der algehele voldoening.
Toepasselijke wetsartikelen.
De beslissing is gegrond op de artikelen:
24c, 36f, 37a, 37b, 57, 63, 242 en 282 Wetboek van Strafrecht
DE UITSPRAAK
verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven;
verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op de misdrijven:
ten aanzien van feit 1
verkrachting
ten aanzien van feit 2
opzettelijk iemand van de vrijheid beroofd houden.
De rechtbank verklaart verdachte hiervoor strafbaar en legt ten aanzien van feit 1 en 2 op de volgende straf en maatregelen:
gevangenisstrafvoor de duur van
3 jarenmet aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht;
terbeschikkingstellingmet
verpleging van overheidswege.
schadevergoedingsmaatregel:
Legt aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van [slachtoffer] , van een bedrag van € 12.494,26, bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast van maximaal 149 dagen. De toepassing van deze gijzeling heft de daarvoor opgelegde betalingsverplichting niet op. Voormeld bedrag bestaat uit immateriële en materiële schade. De schade te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 8 maart 2021 tot aan dag der algehele voldoening.
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]
De rechtbank wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij gedeeltelijk toe en veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij, [slachtoffer] , van een bedrag van € 12.494,26, bestaande uit € 10.000,00 aan immateriële schade en uit reiskosten € 89,54, medische kosten € 20,02, herstelkosten telefoon € 280,00, kosten stoel
€ 1.040,82, vervanging sloten en schuurdeur € 913,55, salontafel € 119,40 en de gordijnrails € 31,29 aan materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 8 maart 2021 tot aan de dag der algehele voldoening.
De rechtbank wijst de vordering voor zover deze ziet op de overige parkeer- en reiskosten af en bepaalt dat de benadeelde partij in de vordering voor zover deze ziet op het overige niet ontvankelijk is en de vordering in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
De rechtbank veroordeelt verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de proceskosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken.
Verdachte is van zijn schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde bevrijd voor zover hij heeft voldaan aan een van de hem opgelegde verplichtingen tot vergoeding van deze schade.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. C.A. Mandemakers, voorzitter,
mr. M. Langstraat en mr. W.B. Kok, leden,
in tegenwoordigheid van J. Kapteijns, griffier,
en is uitgesproken op 24 november 2021.
Mr. W.B. Kok is buiten staat dit vonnis (mede) te ondertekenen.