ECLI:NL:RBOBR:2021:4902

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
15 september 2021
Publicatiedatum
14 september 2021
Zaaknummer
01-234835-19
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor mishandeling, diefstal, en verkrachting met gevangenisstraf en schadevergoeding aan slachtoffers

Op 15 september 2021 heeft de Rechtbank Oost-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van meerdere strafbare feiten, waaronder mishandeling, diefstal en verkrachting. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 30 maanden, waarvan 10 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren. De verdachte is schuldig bevonden aan mishandeling van [slachtoffer 1] op 26 en/of 27 september 2019 te Cuijk, waarbij hij haar met gebalde vuist heeft geslagen. Daarnaast heeft hij op 21 september 2019 in Boxmeer een mobiele telefoon van [slachtoffer 2] gestolen. De rechtbank heeft ook vastgesteld dat de verdachte meermalen [slachtoffer 3] heeft mishandeld in de periode van 1 januari 2019 tot en met 14 januari 2019 te Berghem. Verder is hij schuldig bevonden aan het opzettelijk beschadigen van een auto die toebehoorde aan [slachtoffer 10]. Het meest ernstige feit betreft de verkrachting van [slachtoffer 11] op 10 oktober 2018 te Oss, waarbij de verdachte de aangeefster heeft gedwongen tot seksuele handelingen. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van enkele andere tenlastegelegde feiten, waaronder de vrijheidsberoving van [slachtoffer 1]. De rechtbank heeft ook schadevergoedingen toegewezen aan de benadeelde partijen, waaronder [slachtoffer 2], [slachtoffer 3], [slachtoffer 10] en [slachtoffer 11]. De rechtbank heeft bijzondere voorwaarden aan de voorwaardelijke straf verbonden, waaronder een behandelverplichting en toezicht door de reclassering.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Locatie 's-Hertogenbosch
Strafrecht
Parketnummers: 01.234835.19, 01.108882.20 en 01.297231.20 (ter terechtzitting gevoegd)
Datum uitspraak: 15 september 2021
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboortejaar] 1978,
ingeschreven te [adres 1] ,
thans gedetineerd te: PI Vught, Vosseveld 2 HvB Regulier.
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 24 maart 2021, 2 juni 2021, 7 juli 2021 en 1 september 2021.
Op de zitting van 1 september 2021 heeft de rechtbank de tegen verdachte, onder de hiervoor genoemde parketnummers, aanhangig gemaakte zaken gevoegd.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaardingen van 17 februari 2021.
Aan verdachte is ten laste gelegd onder parketnummer 01.234835.19 dat:
1.
hij op of omstreeks 26 en/of 27 september 2019 te Cuijk, althans in Nederland,
opzettelijk
[slachtoffer 1]
wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd en/of beroofd gehouden, door
- nadat die [slachtoffer 1] in zijn, verdachtes, woning was de voordeur af te sluiten en/of
- (vervolgens) die [slachtoffer 1] te slaan/stompen en/of
- tegen die [slachtoffer 1] te zeggen dat hij haar dood zou maken en/of
- die [slachtoffer 1] met een schaar te bedreigen en/of
- die [slachtoffer 1] tegen haar wil in de slaapkamer/woning te houden en haar aldus te beletten de woning te verlaten;
2.
hij op of omstreeks 26 en/of 27 september 2019 te Cuijk, althans in Nederland,
[slachtoffer 1] heeft mishandeld door
die [slachtoffer 1] (met kracht) met gebalde vuist tegen het gezicht en/of hoofd en/of rug, althans het lichaam, te slaan/stompen;
3.
hij op of omstreeks 21 september 2019 te Boxmeer, althans in Nederland,
een mobiele telefoon (merk IPhone, type S7), in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan [slachtoffer 2] , heeft weggenomen
met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen.
Aan verdachte is ten laste gelegd onder parketnummer 01.108882.20 dat
1.
hij in of omstreeks de periode van 1 januari 2019 tot en met 14 januari 2019 te Berghem, gemeente Oss
[slachtoffer 3] heeft mishandeld door haar meermalen (met kracht) tegen het lichaam te slaan en/of te schoppen;
2.
hij op of omstreeks 13 januari 2019 te Gemert, gemeente Gemert-Bakel
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
diverse elektronica en/of kledingstukken en/of tassen en/of sieraden, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde, te weten aan [slachtoffer 4] en/of [slachtoffer 5] en/of [slachtoffer 6] en/of [slachtoffer 7] en/of [slachtoffer 8] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen,
terwijl verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft/hebben verschaft en/of die weg te nemen goederen onder zijn/haar/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak en/of verbreking, door een steen door het raam/de ruit van de woning (toebehorende aan [slachtoffer 9] ) te gooien;
3.
hij op of omstreeks 14 januari 2019 te Berghem, gemeente Oss opzettelijk en wederrechtelijk een auto, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander, te weten aan [slachtoffer 10] toebehoorde, heeft vernield, beschadigd, onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt.
Aan verdachte is ten laste gelegd onder parketnummer 01.297231.20 dat:
hij op of omstreeks 10 oktober 2018 te Oss, in elk geval in Nederland,
door geweld of een andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid,
[slachtoffer 11] heeft gedwongen tot het ondergaan van een of meer handelingen die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer 11] , immers heeft verdachte:
- die [slachtoffer 11] op haar mond en/of in haar nek gekust en/of
- zich door die [slachtoffer 11] laten pijpen en/of
- zijn penis in de vagina van die [slachtoffer 11] geduwd en/of gebracht en/of gehouden en/of bewogen,
en bestaande dat geweld of die andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid hierin dat verdachte:
- die [slachtoffer 11] dwingend bij haar hand heeft (vast)gepakt en/of
- die [slachtoffer 11] dreigend de woorden heeft toegevoegd dat ze mee moest lopen en/of hem vast moest pakken/houden en/of
- die [slachtoffer 11] op de grond heeft geduwd en/of aan haar schouders naar achter (op de grond) heeft getrokken en/of
- op die [slachtoffer 11] is gaan zitten en/of liggen en/of
- de broek en/of onderbroek en/of schoenen van die [slachtoffer 11] heeft geprobeerd uit te trekken en/of heeft uitgetrokken en/of
- die [slachtoffer 11] aan haar hoofd en/of haren naar beneden heeft getrokken en/of
- het gezicht van die [slachtoffer 11] tegen zijn penis heeft geduwd en/of is blijven duwen en/of
- die [slachtoffer 11] dreigend de woorden heeft toegevoegd dat ze hem moest pijpen en/of
- de kaak en/of nek van die [slachtoffer 11] heeft vastgepakt en/of
- voorbij is gegaan aan het verbale en/of non-verbale verzet van die [slachtoffer 11] .
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaardingen geldig zijn. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in de vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.
Aan deze voorwaarden is voldaan. De rechtbank kan de zaak tegen de verdachte daarom inhoudelijk beoordelen.

Het bewijs en de bewezenverklaring.

De rechtbank zal eerst bespreken of bewezen is dat de tenlastegelegde feiten door de verdachte zijn begaan en, zo ja, welke strafbare feiten de bewezenverklaarde feiten volgens de wet opleveren. Indien wordt beslist dat de feiten bewezen en strafbaar zijn, dan zal de rechtbank oordelen over de strafbaarheid van de verdachte en over de eventuele oplegging van een straf en/of maatregel.
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie verzoekt de rechtbank om verdachte vrij te spreken van hetgeen onder feit 1 parketnummer 01.234835.19 is ten laste gelegd. Aangeefster was onder invloed van verdovende middelen en lijkt psychisch niet orde te zijn geweest, wellicht heeft zij haar verblijf in de woning van verdachte die nacht als gedwongener ervaren dan in werkelijkheid het geval was.
De officier van justitie acht de overige feiten wettig en overtuigend bewezen. Er zijn aangiftes die worden ondersteund door andere (objectieve) bewijsmiddelen, één en ander zoals verwoord in zijn schriftelijk requisitoir.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman refereert zich aan het oordeel van de rechtbank ten aanzien van feit 3 (diefstal telefoon) in de zaak met parketnummer 01.234835.19.
De raadsman bepleit vrijspraak van de overige ten laste gelegde feiten wegens gebrek aan wettig en overtuigend bewijs. De aangiftes, respectievelijk de verdachte belastende verklaringen, zijn niet geloofwaardig en vinden geen steun in ander wettig bewijs op grond waarvan onomstotelijk zou kunnen worden vastgesteld dat verdachte voor die feiten verantwoordelijk was.
Het oordeel van de rechtbank.
Voor de leesbaarheid van het vonnis zal de rechtbank alle feiten per parketnummer bespreken.
Ten aanzien van parketnummer 01.234835.19 [1]
feit 1
Aan verdachte is, kortgezegd, ten laste gelegd de vrijheidsberoving van [slachtoffer 1] .
Uit de door aangeefster [slachtoffer 1] bij de politie afgelegde verklaringen komt – kort weergegeven – het volgende naar voren. Op 26 september 2019 lag [slachtoffer 1] in een park in Nijmegen slapen. Er kwam een man naar haar toe die zei dat ze met hem mee naar huis kon gaan om daar te slapen. [slachtoffer 1] ging met de man mee naar zijn huis. [slachtoffer 1] heeft verklaard dat de man wilde dat zij zich zou wassen terwijl hij toekeek. [slachtoffer 1] zei tegen de man dat ze geen seks met hem wilde. Daarna belde de man een vriend en die zei tegen haar dat ze haar spullen moest pakken en weg moest gaan omdat de man gevaarlijk was. Toen zij de woning wilde verlaten, zat de voordeur op slot, waardoor zij er niet uit kon.
’s-Nachts heeft [slachtoffer 1] geprobeerd om een raam kapot te maken teneinde te kunnen ontsnappen. Ook dat lukte niet.
De rechtbank stelt vast dat uit het dossier volgt dat aangeefster ten tijde van het ten laste gelegde onder invloed van verdovende middelen verkeerde en dat zij psychisch niet in orde leek. De rechtbank sluit niet uit dat aangeefster haar verblijf in de woning bij verdachte vanaf enig moment als een vrijheidsberoving heeft ervaren, maar de rechtbank kan op basis van hetgeen zich overigens in het dossier bevindt niet zonder twijfel vaststellen dat dit ook werkelijk het geval was
Met de officier van justitie en de raadsman is de rechtbank van oordeel dat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen hetgeen aan verdachte onder feit 1 is ten laste gelegd, zodat verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Feit 2
Aan verdachte is, kortgezegd, ten laste gelegd de mishandeling van [slachtoffer 1] .
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij op 26 september 2019 [slachtoffer 1] , aangeefster, mee naar huis zijn huis in Cuijk heeft genomen. [2]
Aangeefster werd, volgens haar verklaring, in dat huis door verdachte met zijn tot vuist gebalde rechterhand geslagen. Hij raakte aangeefster op haar voorhoofd. Ze voelde dat ze meerdere klappen op haar hoofd kreeg. Aangeefster voelde pijn en heeft letsel overgehouden aan de klappen, te weten een bloedende wond op haar voorhoofd en rode plekken op haar achterhoofd. [3]
Getuige [getuige] zag (de rechtbank begrijpt: op 27 september 2019) een verwarde vrouw komen aanlopen. Ze had een wond op haar voorhoofd. [getuige] zag ook dat haar oog blauw was alsmede één kant van haar gezicht. Toen kwam de man aangelopen die haar een slaapplek had aangeboden. [getuige] kon merken dat zij bang was voor de man en zag dat de man naar haar toe wilde en dat zij bij hem weg wilde. Ze wilde een afstand tussen hem en haar behouden. Ze vroeg de getuige om de politie te bellen. [4]
Dat aangeefster bang was voor verdachte en bij hem weg wilde, vindt naar het oordeel van de rechtbank bevestiging in het feit dat in de woning van verdachte achtergelaten spullen, te weten kleding, het rijbewijs van aangeefster alsmede haar paspoort, ID en dagboek werden aangetroffen. Verder trof de politie in de woning van verdachte een dekbed en kussensloop bedekt met bloedsporen aan. [5]
Verdachte verklaart wisselend over hetgeen zou zijn voorgevallen.
Tijdens het 112 gesprek op 27 september 2019 zei verdachte dat aangeefster zelf haar hoofd tegen de muur had geslagen. Op 1 oktober 2019 heeft verdachte bij de politie verklaard dat hij gehoord had dat aangeefster van de trap viel en zijn zoon, [persoon 1] , heeft op 25 oktober 2019 verklaard dat zijn vader hem had verteld dat hij de vrouw in een reflex op haar hoofd had geslagen waardoor zij aan de zijkant van haar hoofd bloedde. Ter terechtzitting ontkent verdachte dat hij aangeefster heeft geslagen.
Uit de letselrapportage van de GGD volgt dat aangeefster een (donker verkleurde) bloeduitstorting rond het rechteroog alsook in mindere mate rond het linkeroog had. Verder was er een bloeding ter hoogte van het oogwit van het rechteroog en waren er bloeduitstortingen ter hoogte van de wang en kaakrand rechts. De verwondingen lagen niet in één vlak en moeten bijgevolg zijn veroorzaakt door een meervoudige krachtsinwerking van stompe aard. Gezien de bloeding ter hoogte van het oogwit rechts (scleraal hematoom) moet er tevens een directe krachtsinwerking op het rechteroog zijn geweest. De lokalisatie van de aangezichtsletsels past onvoldoende bij het scenario met het hoofd tegen de muur slaan, waarbij hoofdzakelijk letsel te verwachten zijn ter hoogte van het voorhoofd en niet ter hoogte van de ogen, wang en kaakrand. Het letselbilan is eerder suggestief voor stompe geweldpleging door derden. [6]
De rechtbank neemt bovenstaande waarnemingen en deskundig inzicht tot uitgangspunt bij de beoordeling van de aannemelijkheid van de oorzaak van het letsel van aangeefster.
Het letsel dat bij aangeefster is geconstateerd, past bij haar verklaring, te weten veroorzaakt door meerdere klappen/vuistslagen tegen haar hoofd. Dit in tegenstelling tot veronderstelde oorzaken volgend uit de wisselende verklaringen die verdachte heeft afgelegd; die passen namelijk geen van allen bij hetgeen in het rapport van de GGD-arts wordt gesteld.
Anders dan de raadsman, maar met de officier van justitie ziet de rechtbank geen aanleiding om de verklaring van aangeefster in twijfel te trekken nu deze in belangrijke mate steun vindt in andere (objectieve) bewijsmiddelen.
De rechtbank is van oordeel dat, gelet op alle bewijsmiddelen in onderling verband en samenhang bezien, wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte op 26 en/of 27 september 2019 te Cuijk [slachtoffer 1] heeft mishandeld.
feit 3
Aan verdachte is, kortgezegd, ten laste gelegd het stelen van een telefoon.
Op grond van de aangifte van [slachtoffer 2] [7] en de bekennende verklaring [8] die verdachte ter terechtzitting van 1 september 2020 heeft afgelegd, acht de rechtbank hierna hetgeen onder het kopje ‘
de bewezenverklaring’is verwoord, wettig en overtuigend bewezen.
Gelet op het bepaalde in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering zijn de hiervoor genoemde bewijsmiddelen niet uitgewerkt.
Ten aanzien van parketnummer 01.108882.20 [9]
Feit 1
Aan verdachte is, kortgezegd, ten laste gelegd het meermalen mishandelen van [slachtoffer 3] .
Op 14 januari 2019 omstreeks 14.44 uur kregen verbalisanten het verzoek om naar [adres 2] te Berghem, gemeente Oss te gaan. Ter plaatse gekomen troffen ze aangeefster [slachtoffer 3] aan. Zij verklaarde dat ze sinds twee maanden een relatie met verdachte had. De verbalisanten constateerden dat aangeefster een blauwe plek om haar linkeroog had, een blauwe plek op haar onderarm, meerdere blauwe plekken op haar rechteronderbeen en een blauwe plek op haar rechterbovenbeen. [10]
Aangeefster heeft verklaard dat zij in de periode gelegen tussen 1 januari 2019 tot en met 14 januari 2019 te Berghem meerdere malen door verdachte in haar woning te Berghem is mishandeld. Verdachte heeft het hoofd van aangeefster met kracht tegen een muur geslagen, tegen haar hoofd geslagen en haar op de grond gegooid, geschopt en geslagen. De mishandelingen deden veel pijn en ten gevolge daarvan heeft aangeefster last van haar kaak en blauwe plekken overgehouden. [11]
[getuige 2] , een oud-collega van aangeefster, merkte begin januari 2019 dat aangeefster onrustig was. Ook zag zij dat aangeefster meerdere blauwe plekken in haar gezicht had, te weten bij haar bovenlip en boven haar wenkbrauwen. [12]
Ter terechtzitting heeft verdachte verklaard dat hij met aangeefster heeft geworsteld en haar een beetje heeft geschopt. [13]
De rechtbank stelt vast dat het dat letsel bij aangeefster is geconstateerd door de verbalisanten en eerder door getuige [getuige 2] , past bij de verklaring aangeefster. Ook neemt de rechtbank daarbij bovenstaande verklaring van verdachte in ogenschouw. Anders dan de raadsman maar met de officier van justitie ziet de rechtbank geen aanleiding om de verklaring van aangeefster in twijfel te trekken nu deze in belangrijke mate steun vindt in andere bewijsmiddelen.
De rechtbank is van oordeel dat, alle bewijsmiddelen in onderling verband en samenhang bezien, wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte in de periode gelegen tussen 1 januari 2019 en 14 januari 2019 te Berghem meermalen [slachtoffer 3] heeft mishandeld.
Feit 2
Aan verdachte is, kortgezegd, ten laste gelegd het medeplegen van een inbraak.
De rechtbank stelt voorop dat betrokkenheid aan een strafbaar feit als medeplegen kan worden bewezenverklaard indien is komen vast te staan dat bij het begaan daarvan sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking.
Ook indien het tenlastegelegde medeplegen in de kern niet bestaat uit een gezamenlijke uitvoering tijdens het begaan van het strafbare feit, maar uit gedragingen die doorgaans met medeplichtigheid in verband plegen te worden gebracht (zoals het verstrekken van inlichtingen, op de uitkijk staan, helpen bij de vlucht), kan sprake zijn van de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking. De materiële en/of intellectuele bijdrage van de verdachte aan het strafbare feit zal dan van voldoende gewicht moeten zijn.
Bij de beoordeling of daaraan is voldaan, kan rekening worden gehouden met onder meer de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering of de afhandeling van het delict en het belang van de rol van de verdachte, diens aanwezigheid op belangrijke momenten en het zich niet terugtrekken op een daartoe geëigend tijdstip.
De bijdrage van de medepleger kan in uitzonderlijke gevallen in hoofdzaak vóór of ná het strafbare feit zijn geleverd. Een geringe rol of het ontbreken van enige rol in de uitvoering van het delict zal in dergelijke gevallen moeten worden gecompenseerd, bijvoorbeeld door een grote(re) rol in de voorbereiding.
Uit het dossier en het onderzoek ter terechtzitting leidt de rechtbank met betrekking tot de betrokkenheid van verdachte bij het tenlastegelegde het volgende af.
Verdachte is op 14 januari 2019 samen met [slachtoffer 3] , [persoon 2] en [persoon 3] in een auto naar een woning gelegen aan de [adres 3] in Gemert gereden. Verdachte had GHB gebruikt en lag ‘
out’ in de auto. Dit wordt bevestigd door [slachtoffer 3] .
[persoon 3] heeft verklaard dat hij een ruit van de woning ingooide, dat ze met zijn vieren naar binnen zijn gegaan en dat een ieder de woning heeft doorzocht en goederen heeft meegenomen. Vervolgens zijn ze weggereden.
[slachtoffer 3] heeft verklaard dat zij samen met [persoon 2] en [persoon 3] bij de woning naar binnen is gegaan. [persoon 2] heeft toen spullen hebben meegenomen waarvan een deel later is aangetroffen in haar woning. Verdachte kwam op een later tijdstip de woning binnengelopen. [slachtoffer 3] heeft niet verklaard dat verdachte op enige wijze heeft deelgenomen aan de woninginbraak of dat hij iets zou hebben meegenomen.
Verdachte heeft verklaard dat hij niet wist dat er zou worden ingebroken, hij niet in de woning is geweest, hij nadien pas in Oss wakker werd en niet in de buit heeft gedeeld.
De rechtbank stelt vast dat de rol die [persoon 3] verdachte toebedeeld niet wordt ondersteund door enig ander bewijsmiddel. Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de voor medeplegen vereiste voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en de medeverdachten niet is komen vast te staan. Er is geen sprake van een gezamenlijke uitvoering van de inbraak en de wegneming en de bijdrage van verdachte - bestaande uit zijn aanwezigheid ter plaatse- aan het tenlastegelegde is naar het oordeel van de rechtbank van onvoldoende gewicht. Daarom zal verdachte worden vrijgesproken van het tenlastegelegde medeplegen.
Feit 3
Op 14 januari 2019 zag [slachtoffer 10] dat de bandenspanning van de linker achterband van zijn BMW 525D te laag was. Die BMW stond geparkeerd in een parkeervak nabij zijn woning aan het [adres 4] te Berghem, gemeente Oss. Een medewerker van [bedrijf 1] zei tegen [slachtoffer 10] het erop leek dat de band met een scherp voorwerp was lek gestoken. [14] [slachtoffer 3] heeft gezien dat verdachte op 14 januari 2019 de autoband van een BMW die op de hoek stond geparkeerd met een mes uit haar messenblok, lek stak. [15]
De rechtbank ziet, anders dan de raadsman, geen reden te twijfelen aan de juistheid van de verklaring van [slachtoffer 3] . Voor de overtuiging van de rechtbank speelt voorts een rol dat verdachte over deze verdenking wisselend heeft verklaard en bij de politie heeft gezegd dat hij, indien het feit bewezen kan worden, hij de schade wel wil betalen. [16]
Op grond van het vorenstaande, in onderling verband en samenhang bezien, acht de rechtbank de ten laste gelegde beschadiging van de auto wettig en overtuigend bewezen.
Ten aanzien van parketnummer 01.297231.20 [17]
Aan verdachte is, kortgezegd, ten laste gelegd de verkrachting van [slachtoffer 11] .
Aangeefster [slachtoffer 11] heeft, onder meer, het volgende verklaard. Op 10 oktober 2018 ontmoette [slachtoffer 11] verdachte in het [locatie] te Oss. Hij wilde een rondje met haar gaan lopen. Verdachte zei tegen [slachtoffer 11] : ‘
Kom hier lopen’ en pakte haar bij haar middel en schouder vast. [slachtoffer 11] moest verdachte bij zijn middel en zijn hand vastpakken. Verdachte zei dat hij een plek wist waar ze rustig konden zitten en praten. Vervolgens zijn ze een parkeerplaats opgelopen en nabij daar aanwezige bosjes gaan zitten. Toen ze op de grond zaten, heeft verdachte [slachtoffer 11] haar op de mond gekust en in haar nek gezoend en trok verdachte [slachtoffer 11] aan haar schouders naar achter en deed hij haar broek naar beneden. [slachtoffer 11] duwde verdachte van zich af en zei dat ze niet wilde, maar hij draaide met haar mee zodat hij op haar kwam te liggen.
Nadat [slachtoffer 11] verdachte van zich had afgeduwd, stond ze op en deed ze haar broek omhoog. De broek van verdachte was nog omlaag, hij pakte haar nek vast en trok haar hoofd aan haar haren omlaag en zei dat [slachtoffer 11] hem moest pijpen. Opdat ze haar mond open zou doen, pakte hij haar bij haar kaken. Op een gegeven moment duwde verdachte zijn penis in de mond van [slachtoffer 11] . Zij trok haar hoofd weg en hij duwde haar hoofd vervolgens weer naar zijn penis. Zijn penis ging dus steeds in en uit haar mond. Op een gegeven moment zei verdachte:
‘Kom we gaan lopen, die kant op’.Toen zijn ze naar een bankje in de buurt van het oude zwembad gelopen.
Op de grond bij het bankje bleef verdachte met zijn penis maar doorduwen; daarom deed het zo’n pijn. Uiteindelijk lukte het verdachte om met zijn penis in haar vagina te gaan. Verdachte haalde zijn penis eruit net voordat hij klaarkwam. Daarna zijn ze weer richting het [locatie] gelopen. [slachtoffer 11] heeft meerdere keren gezegd dat ze niet wilde en dat hij het niet moest doen. Ze duwde hem ook de hele tijd weg. [18]
Op 5 oktober 2019 is [persoon 4] werkzaam bij de crisisafdeling van het [locatie] gehoord. [19] Van zijn gesprek op 10 oktober 2018 om 23.45 uur met [slachtoffer 11] heeft [persoon 4] een verslag gemaakt. Daaruit volgt dat [slachtoffer 11] huilde en op hysterische en geladen wijze zei dat ze verkracht was. [slachtoffer 11] zei dat de verkrachting die dag had plaatsgevonden. [20]
Verdachte heeft op 8 oktober 2019 in zijn verhoor bij de politie verklaard dat hij nooit seks heeft gehad met [slachtoffer 11] en ook nooit in de buurt bij haar is klaar gekomen. [21]
Op 12 oktober 2018 heeft bij aangeefster medisch forensisch onderzoek plaatsgevonden, waarbij bij aangeefster een zogenaamde zedenkit is afgenomen. De genomen bemonsteringen (o.a. ZAAC9811NL#01 (begin vagina + inwendig nat) en ZAAC9811NL#02 (diep vaginaal nat) zijn aan het NFI gezonden voor onderzoek, waarvan de uitkomsten evenwel pas veel later, namelijk begin 2020, beschikbaar kwamen.
In het rapport van het NFI d.d. 14 april 2020 aangaande het verrichte onderzoek staat vermeld: het Y-chromosomale DNA-profiel van verdachte [verdachte] komt overeen met deze afgeleide Y-chromosomale DNA-profielen. Dit betekent dat een deel van het mannelijk DNA in deze bemonsteringen afkomstig kan zijn van verdachte [verdachte] . Het is zeer veel waarschijnlijker dat een deel van het mannelijk DNA in de bemonsteringen ZAAC9811NL#01 en #02 afkomstig zijn van verdachte [verdachte] of van een in de mannelijke lijn aan de verdachte verwante man dan dat deze afkomstig zou zijn van een willekeurig gekozen man die niet in de mannelijke lijn verwant is aan verdachte [verdachte] . [22]
Ter terechtzitting van 1 september 2021 heeft verdachte verklaard (wel) op de bewuste datum seks te hebben gehad met aangeefster. Ze hadden crack gebruikt en waren geil geworden, toen hebben ze seks gehad op de door aangeefster aangeduide wijze en plek. [23] Het was dus wel juist wat aangeefster vertelde, maar het was geheel vrijwillig en met wederzijdse instemming gebeurd.
De rechtbank staat daarmede, voor het beantwoorden van de vraag of er sprake was van dwang, voor de vraag gesteld of zij meer geloof dient te hechten aan de verklaring van aangeefster, dan wel aan de ter zitting afgelegde verklaring van verdachte.
De rechtbank heeft verdachte ter zitting er mee geconfronteerd dat in zijn verklaring bij de politie d.d. 8 oktober 2019 staat opgenomen:
“V:
dus even voor de duidelijkheid [verdachte] , heb jij ooit seks gehad met [slachtoffer 11]?
A:
Nee
V:
ben je ooit klaargekomen in de buurt van [slachtoffer 11]?
A:
Nee
Ter zitting heeft verdachte aangegeven dat het verschil in de strekking van zijn verklaring bij de politie en zijn verklaring nu ter zitting zit in het feit dat de verhorende verbalisanten destijds zijn woorden verkeerd hadden opgeschreven. De raadsman van verdachte heeft er op gewezen dat verdachte bij dat verhoor weliswaar door een advocaat werd bijgestaan, maar niet door hemzelf, als voorkeursadvocaat van verdachte.
Anders dan de raadsman, maar met de officier van justitie ziet de rechtbank geen aanleiding om de verklaring van aangeefster in twijfel te trekken, nu deze in belangrijke mate steun vinden in andere (objectieve) bewijsmiddelen.
Uit het dossier volgt dat verdachte, zoals hij nu heeft erkend, seks heeft gehad met [slachtoffer 11] en dat zij kort na het gebeuren aan de crisismanager van het [locatie] heeft aangegeven te zijn verkracht. Van een eerdere liefdesverhouding tussen verdachte en aangeefster is niet gebleken. Het leeftijdsverschil tussen verdachte en aangeefster is ongeveer 20 jaar. De rechtbank stelt vast dat verdachte zijn verklaring omtrent het al dan niet seks hebben gehad met [slachtoffer 11] (pas) heeft aangepast nadat het resultaat van het NFI bekend is geworden. Daar kon hij, gelet op het onderzoeksresultaat, ook niet meer onderuit. Dat de verbalisanten bij dat (aan die uitslag voorafgaande) verhoor iets anders zouden hebben gerelateerd dan dat hij zou hebben verklaard, acht de rechtbank ongeloofwaardig, alleen al omdat verdachte bij dat verhoor werd bijgestaan door een advocaat. De rechtbank trekt, op grond van al het voorgaande, daarom de conclusie dat de nadere verklaring van verdachte omtrent de vrijwilligheid en wederzijdse toestemming van aangeefster ongeloofwaardig is en verwerpt daarmee zijn hierop gebaseerde verweer.
De rechtbank is van oordeel dat, gelet op alle bewijsmiddelen in onderling verband en samenhang bezien, wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte op 10 oktober 2018 [slachtoffer 11] heeft verkracht.

De bewezenverklaring.

Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hierboven uitgewerkte bewijsmiddelen, telkens per feit in onderling verband en samenhang bezien, komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte
ten aanzien van parketnummer 01.234835.19:
2.
op 26 en/of 27 september 2019 te Cuijk, [slachtoffer 1] heeft mishandeld door die [slachtoffer 1] (met kracht) met gebalde vuist tegen het gezicht en/of hoofd te slaan/stompen;
3.
op 21 september 2019 te Boxmeer, een mobiele telefoon (merk IPhone, type S7), die aan een ander toebehoorde, te weten aan [slachtoffer 2] , heeft weggenomen met het oogmerk om die zich wederrechtelijk toe te eigenen;
ten aanzien van parketnummer 01.108882.20:
1.
in de periode van 1 januari 2019 tot en met 14 januari 2019 te Berghem, gemeente Oss
[slachtoffer 3] heeft mishandeld door haar meermalen met kracht tegen het lichaam te slaan en/of te schoppen;
3.
op 14 januari 2019 te Berghem, gemeente Oss opzettelijk en wederrechtelijk een auto, die aan [slachtoffer 10] toebehoorde, heeft beschadigd;
ten aanzien van parketnummer 01.297231.20:
op 10 oktober 2018 te Oss, door geweld en/of andere feitelijkheden [slachtoffer 11] heeft gedwongen tot het ondergaan van handelingen die mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer 11] , immers heeft verdachte:
- die [slachtoffer 11] op haar mond en in haar nek gekust en
- zich door die [slachtoffer 11] laten pijpen en
- zijn penis in de vagina van die [slachtoffer 11] geduwd en/of gebracht en/of gehouden en/of

bewogen,

en bestaande dat geweld of die andere feitelijkheden hierin dat verdachte:
- die [slachtoffer 11] dwingend heeft vastgepakt en
- die [slachtoffer 11] de woorden heeft toegevoegd dat ze mee moest lopen en hem vast moest

pakken en

- die [slachtoffer 11] aan haar schouders naar achter (op de grond) heeft getrokken en
- op die [slachtoffer 11] is gaan liggen en
- de broek van die [slachtoffer 11] heeft geprobeerd uit te trekken en/of heeft uitgetrokken en
- die [slachtoffer 11] aan haar hoofd en haren naar beneden heeft getrokken en
- het gezicht van die [slachtoffer 11] tegen zijn penis heeft geduwd en/of is blijven duwen en
- die [slachtoffer 11] de woorden heeft toegevoegd dat ze hem moest pijpen en
- de kaak en nek van die [slachtoffer 11] heeft vastgepakt en
- voorbij is gegaan aan het verbale en non-verbale verzet van die [slachtoffer 11] .
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
De bewijsmiddelen worden slechts gebezigd met betrekking tot het feit waarop zij in het bijzonder betrekking hebben.

De strafbaarheid van het feit.

Het bewezen verklaarde levert op de in de uitspraak vermelde strafbare feiten. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

De strafbaarheid van verdachte.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

Oplegging van straf en maatregel.

De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft gevorderd dat aan verdachte ter zake parketnummer 01-234835-19 feit 2 en feit 3, parketnummer 01-108882-20 feit 1, feit 2 en feit 3 en parketnummer 01-297231-20 wordt opgelegd een:
- gevangenisstraf voor de duur van 3 jaren met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht waarvan 1 jaar voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren met de bijzondere voorwaarden zoals vermeld in het reclasseringsrapport d.d. 23 augustus 2021 waarbij de behandelverplichting en het aansluitende verblijf in een beschermde woonvorm worden opgenomen als twee afzonderlijke voorwaarden.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
Het standpunt van de verdediging.
Indien de rechtbank komt tot een bewezenverklaring, refereert de raadsman zich aan het oordeel van de rechtbank voor wat betreft de door de reclassering genoemde voorwaarden.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd, heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van de door verdachte gepleegde strafbare feiten betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich in de periode gelegen tussen 10 oktober 2018 tot en met 27 september 2019 schuldig gemaakt aan een vijftal strafbare feiten. Meest in het oog springend zijn de verkrachting van de destijds 19-jarige [slachtoffer 11] en de grove mishandelingen gepleegd tegen [slachtoffer 3] , zijn ex-partner en [slachtoffer 1] .
Verdachte heeft door zijn gedragingen welbewust een grote inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van de slachtoffers [slachtoffer 11] , [slachtoffer 3] en [slachtoffer 1] en hun lichamelijke integriteit aangetast. Uit de ter terechtzitting voorgedragen slachtofferverklaring van [slachtoffer 3] blijkt dat het door verdachte toegepaste geweld een grote indruk op haar heeft gemaakt.
Het gewelddadig karakter van de door verdachte gepleegde strafbare feiten laat zien dat verdachte er niet voor terugschrikt om geweld tegen vrouwen te gebruiken, daarbij gebruik makend van zijn lichamelijk overwicht.
Verdachte verkeerde -naar eigen zeggen-tijdens het plegen van de feiten onder invloed van verdovende middelen waarvan hij de negatieve werking op zijn gedrag kende of moest begrijpen.
Daarnaast heeft verdachte ook nog een autoband lek gestoken en een iPhone gestolen die hij vervolgens -naar eigen zeggen- heeft weggegooid.
Al met al komt het beeld naar voren van een man die er niet voor terugdeinst om anderen fysiek of materieel schade toe te brengen.
Kijkend naar de persoon van verdachte, houdt de rechtbank rekening met de omstandigheid dat uit het uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 21 mei 2021 volgt dat verdachte eerder voor strafbare feiten werd veroordeeld.
Uit een omtrent de geestvermogens van verdachte uitgebracht rapport door [naam psycholoog] GZ-psycholoog van 16 augustus 2021 blijkt – onder meer - dat:
Betrokkene lijdt aan een verstandelijke ontwikkelingsstoornis (matig van ernst) en aan stoornissen in het gebruik van verschillende middelen. Hiervan was ook sprake ten tijde van de tenlastegelegde feiten. De verstandelijke ontwikkelingsstoornis beïnvloedde zijn gedragskeuzes en gedragingen ten tijde van het ten laste gelegde.
Door zijn verstandelijke ontwikkelingsstoornis, die matig van ernst is, is betrokkene maar zeer beperkt in staat terug te kijken en op zijn gedrag te reflecteren en wordt betrokkene ernstig belemmerd in zijn functioneren en in het maken van keuzes. Zijn inzicht in (sociale) situaties is zeer beperkt, zijn sociale-, probleemoplossende- en copingsvaardigheden schieten tekort. Dit geldt temeer als betrokkene onder invloed van middelen is en in instabiele en stressvolle omstandigheden verkeert. Hij beschikt, door de verstandelijke ontwikkelingsstoornis, niet over de vaardigheden om hiermee om te gaan.
Indien de feiten bewezen worden verklaard, is echter geen scenario denkbaar waarin de stoornissen van betrokkene zijn wilsvrijheid niet sterk hebben bepaald, temeer daar alle ten laste gelegde feiten plaatsvonden in een periode waarin betrokkene onder invloed van middelen was en geen stabiliteit op de verschillende leefgebieden had.
Door zijn verstandelijke ontwikkelingsstoornis overziet betrokkene (sociale) situaties niet goed, beschikt hij over onvoldoende sociale- en probleemoplossende vaardigheden en is hij niet in staat zijn leven te structureren. Hierdoor komt betrokkene in problematische situaties terecht, waarin vervolgens risico op delictgedrag ontstaat.Aan de hand van de SAPROF werd bekeken welke beschermende factoren
betrokkene heeft. Betrokkene heeft empathie, hij tracht zich in anderen te verplaatsen, maar overziet, door zijn verstandelijke beperking, sociale situaties niet altijd goed. De andere factoren uit het instrument zijn niet op betrokkene van toepassing.Betrokkene is niet in staat om plannen te maken voor de toekomst. Hij heeft geen sociaal netwerk, behalve zijn kinderen, heeft geen huisvesting, geen dagbesteding. Indien betrokkene uit de gestructureerde situatie komt waarin hij nu verblijft, zal hij veel stress ervaren.Alles overziend wordt het risico dat betrokkene opnieuw tot delictgedrag zal komen vooral gevormd door de verstandelijke ontwikkelingsstoornis, matig van ernst, waardoor hij situaties niet goed interpreteert en overziet en beperkte probleemoplossende vaardigheden heeft. Betrokkene heeft verder al jaren geen stabiele leefomgeving en heeft zijn financiën niet op orde. Er is getracht betrokkene hulp te bieden, deze hulp sloot echter niet aan bij zijn intellectuele niveau. Indien de omstandigheden waarin betrokkene leeft niet veranderen en hij geen probleemoplossende vaardigheden aanleert, wordt het recidiverisico als matig ingeschat.Betrokkene is door zijn verstandelijke ontwikkelingsstoornis, matig van ernst, niet in staat zelf structuur in zijn leven aan te brengen. Daarnaast zal hij moeten leren accepteren dat hij een beperking heeft en leren omgaan met zijn verstandelijke ontwikkelingsstoornis en sociale en probleemoplossende vaardigheden moeten aanleren. In de behandeling zalaandacht moeten zijn voor het contact met zijn kinderen. Betrokkene zal een intensief traject binnen een instelling voor mensen met een verstandelijke beperking nodig hebben. Dit traject zal klinisch moeten beginnen, zodat betrokkene daar, binnen een gestructureerde omgeving, kan beginnen met het aanleren van nieuwe vaardigheden. Om te voorkomen dat betrokkene impulsief besluit weg te gaan, is een gemiddeld beveiligingsniveau geïndiceerd. Deze klinische fase zal moeten worden gevolgd door opname in een beschermde woonvorm als ‘Dichterbij’.Om betrokkene te kunnen begeleiden en motiveren en toezicht te houden op het verloop van het traject, adviseert rapporteur hem een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen waarbij het behandeltraject als bijzondere voorwaarde wordt opgelegd. De reclassering zou toezicht op het behandeltraject moeten houden.
Op grond van de bevindingen van de deskundige oordeelt de rechtbank dat de door verdachte gepleegde strafbare feiten in verminderde mate aan hem kunnen worden toegerekend.
Naar aanleiding van het psychologisch rapport is op 23 augustus 2021 een reclasseringsadvies uitgebracht. De reclassering adviseert oplegging van een (deels) voorwaardelijke straf met als bijzondere voorwaarden:
  • meldplicht bij de reclassering;
  • opname in een zorginstelling, aansluitend begeleid wonen;
  • meewerken aan middelencontrole.
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij bereid is om mee te werken aan de bijzondere voorwaarden zoals voorgesteld door de reclassering in voornoemd rapport.
De rechtbank is van oordeel dat in verband met een juiste normhandhaving niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of geringere straf dan een gevangenisstraf.
De rechtbank zal deze gevangenisstraf voor een gedeelte voorwaardelijk opleggen om verdachte ervan te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen. Aan deze voorwaardelijke straf zullen na te noemen bijzondere voorwaarden worden gekoppeld.
De rechtbank zal een lichtere straf opleggen dan de door de officier van justitie gevorderde straf, nu de rechtbank verdachte niet alleen vrijspreekt van de vrijheidsberoving maar ook van de diefstal in vereniging en van oordeel is dat de straf die de rechtbank zal opleggen de ernst van het bewezen verklaarde voldoende tot uitdrukking brengt.
Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.

De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2] .

Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie verzoekt de rechtbank om de vordering van benadeelde partij [slachtoffer 2] integraal toe te wijzen met daarbij toepassing van artikel 36f Wetboek van Strafrecht, vermeerderd met de wettelijke rente.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman stelt dat van deze vordering niet eenvoudig is vast te stellen of en in hoeverre deze kosten zijn gemaakt in directe relatie tot het bewezenverklaarde feit en verzoekt de rechtbank om de benadeelde partij [slachtoffer 2] niet-ontvankelijk te verklaren.
Het oordeel van de rechtbank.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van verdachtes bewezen verklaarde handelen rechtstreeks materiële schade heeft geleden doordat zijn iPhone 7 is gestolen. Verdachte is hiervoor naar burgerlijk recht aansprakelijk. Bij de vordering is een afschrift van [bedrijf 2] gevoegd waaruit volgt dat de dagwaarde van de iPhone € 350,00 bedroeg. De rechtbank acht derhalve toewijsbaar een bedrag van € 350,00, als rechtstreeks door het bewezen verklaarde feit toegebrachte schade. Het bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 21 september 2019 tot aan de dag der algehele voldoening.
De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren het overige. Van dit gedeelte van de vordering is niet eenvoudig vast te stellen of en in hoeverre deze kosten zijn gemaakt in directe relatie tot het bewezen verklaarde feit, onder meer aangezien de bewijstukken thans ontbreken. Nader onderzoek naar de juistheid en omvang van de vordering zou een uitgebreide nadere behandeling vereisen. De rechtbank is van oordeel dat de behandeling van (dit deel van) de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert.
De benadeelde partij kan deze onderdelen van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op nihil.
Verder wordt verdachte veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
Schadevergoedingsmaatregel.
De rechtbank zal voor het toegewezen bedrag tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen, nu de rechtbank het wenselijk acht dat de Staat schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 21 september 2019 tot de dag der algehele voldoening.

De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 3] .

Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie verzoekt de rechtbank om de vordering van benadeelde partij [slachtoffer 3] integraal toe te wijzen met daarbij toepassing van artikel 36f Wetboek van Strafrecht, vermeerderd met de wettelijke rente.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman acht de vordering niet toewijsbaar, gelet op de bepleite vrijspraak. Voorts heeft de benadeelde partij schade aangericht bij verdachte, te weten een gebroken voet/vinger, welke schade voor verrekening in aanmerking komt.
Het oordeel van de rechtbank.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van verdachtes bewezen verklaarde handelen rechtstreeks immateriële schade heeft geleden in de vorm van psychisch letsel. Verdachte is hiervoor naar burgerlijk recht aansprakelijk. Verdachte heeft ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke en geestelijke integriteit van [slachtoffer 3] en haar daarmee in haar persoon aangetast. De immateriële schade is daarom naar het oordeel van de rechtbank toewijsbaar. De rechtbank komt toekenning van het gevorderde bedrag van € 1.100,00 niet ongegrond of onredelijk voor. De schade is gemotiveerd gesteld en de verdediging heeft de hoogte van dit bedrag ook niet betwist. Het beroep op verrekening wordt door de rechtbank verworpen. Afgezien van de vraag of een zodanig verweer in een strafzaak al op zou gaan, ontbreekt iedere relevante informatie over de hoogte van en causaliteit omtrent die gestelde schade.
De rechtbank zal de vordering voor zover deze ziet op de overige gemaakte reis- en parkeerkosten afwijzen. Het gaat daarbij om een bedrag van € 71,30. De reiskosten naar de advocaat en politie zijn geen rechtstreekse materiële schade ten gevolge van het strafbare feit (volgt uit ECLI:NL:HR:2003:AF0690 en ECLI:NL:HR:2018:2338). Ook komen deze reis- en parkeerkosten niet voor vergoeding in aanmerking in de vorm van proceskosten. De Hoge Raad heeft geoordeeld dat een redelijke wetsuitleg van artikel 532 van het Wetboek van Strafvordering met zich brengt dat bij de begroting van de daar bedoelde kosten dezelfde maatstaf wordt gehanteerd als in civiele procedures (o.a. ECLI:NL:HR:2019:793). In civiele procedures wordt de maatstaf voor de toekenning van proceskosten ontleend aan de artikelen 237 en volgende van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna Rv). De civiele proceskostenregeling bevat een (in beginsel) limitatieve en exclusieve regeling voor de proceskostenvergoeding (ECLI:NL:HR:2015:1600). Op grond van artikel 238, eerste en tweede lid, en artikel 239 Rv, in onderlinge samenhang bezien, komen alleen voor vergoeding in aanmerking reis-, verlet en verblijfkosten voor het bijwonen van de zitting van de partij die aanspraak heeft op proceskostenvergoeding indien in persoon mag worden geprocedeerd en ook daadwerkelijk in persoon is geprocedeerd. Voor andere reis-, verblijfs- of verletkosten (zoals reiskosten naar de advocaat en politie) kent de proceskostenregeling geen vergoeding.
De benadeelde partij heeft in deze zaak niet persoon geprocedeerd, dus ook de reiskosten naar de zitting komen niet voor vergoeding in aanmerking. Ook het gegeven dat de benadeelde partij spreekgerechtigd slachtoffer was maakt het oordeel van de rechtbank niet anders. Het is aan de wetgever om desgewenst een wettelijke regeling te maken, waarin wordt voorzien in vergoeding van deze kosten van procesdeelnemers als slachtoffers, zoals bestaat voor getuigen ten laste van ’s Rijks kas (zoals eveneens geoordeeld door het Gerechtshof Arnhem-Leeuwaarden ECLI:NL:GHARL:2020:10689).
Conclusie
De rechtbank zal gezien het voorgaande de vordering tot een bedrag van € 1.100,00 toewijzen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 14 januari 2019 tot aan de dag der algehele voldoening. Het deel van de vordering dat ziet op de overige reiskosten, groot € 71,30, zal de rechtbank afwijzen.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten van de benadeelde partij ter zake van rechtsbijstand tot op heden begroot op nihil. Verder wordt verdachte veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
Schadevergoedingsmaatregel.
De rechtbank zal voor het toegewezen bedrag tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen, nu de rechtbank het wenselijk acht dat de Staat schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 14 januari 2019 tot de dag der algehele voldoening.

De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 10] .

Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie verzoekt de rechtbank om de vordering van benadeelde partij [slachtoffer 10] toe te wijzen tot een bedrag van € 380,00 (bestaande uit € 330,00 aan materiële schade en € 50,00 aan immateriële schade) met daarbij toepassing van artikel 36f Wetboek van Strafrecht, vermeerderd met de wettelijke rente en ter zake het overige deel de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman verzoekt de rechtbank om de vordering van benadeelde partij [slachtoffer 10] niet-ontvankelijk te verklaren gelet op de bepleite vrijspraak.
Het oordeel van de rechtbank.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van verdachtes bewezen verklaarde handelen rechtstreeks materiële schade heeft geleden doordat een autoband is lek gestoken. Verdachte is hiervoor naar burgerlijk recht aansprakelijk. De rechtbank acht toewijsbaar een bedrag van € 330,00, als rechtstreeks door het bewezen verklaarde feit toegebrachte schade. Het bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 14 januari 2019 tot aan de dag der algehele voldoening.
De rechtbank zal de het onderdeel van de vordering dat ziet op de immateriële schade afwijzen, omdat daarvoor de wettelijke grondslag ontbreekt.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op nihil.
Verder wordt verdachte veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
Schadevergoedingsmaatregel.
De rechtbank zal voor het toegewezen bedrag tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen, nu de rechtbank het wenselijk acht dat de Staat schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 14 januari 2019 tot de dag der algehele voldoening.

De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 11] .

Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie verzoekt de rechtbank om de vordering van benadeelde partij [slachtoffer 11] integraal toe te wijzen met daarbij toepassing van artikel 36f Wetboek van Strafrecht, vermeerderd met de wettelijke rente.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman acht de vordering niet toewijsbaar, gelet op de bepleite vrijspraak.
Het oordeel van de rechtbank.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van verdachtes bewezen verklaarde handelen rechtstreeks immateriële schade heeft geleden in de vorm van psychisch letsel. Verdachte is hiervoor naar burgerlijk recht aansprakelijk. Verdachte heeft ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke en geestelijke integriteit van [slachtoffer 11] en haar daarmee in haar persoon aangetast. De immateriële schade is daarom naar het oordeel van de rechtbank toewijsbaar. De rechtbank komt toekenning van het gevorderde bedrag van € 2.500,00 niet ongegrond of onredelijk voor. De schade is gemotiveerd gesteld en de verdediging heeft dit ook niet betwist.
De rechtbank zal de vordering voor zover deze ziet op de overige gemaakte reis- en parkeerkosten afwijzen, het gaat daarbij om een bedrag van € 52,62. Zoals hiervoor is overwogen ten aanzien van de vordering van [slachtoffer 3] zijn deze reis- en parkeerkosten geen rechtstreekse schade ten gevolge van het strafbaar feit en komen deze reis- en parkeerkosten eveneens niet voor vergoeding aan aanmerking als zijnde proceskosten.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten van de benadeelde partij ter zake van rechtsbijstand tot op heden begroot op nihil. Verder wordt verdachte veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
Schadevergoedingsmaatregel.
De rechtbank zal voor het toegewezen bedrag tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen, nu de rechtbank het wenselijk acht dat de Staat schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 10 oktober 2018 tot de dag der algehele voldoening.

Toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op de artikelen:
14a, 14b, 14c, 36f, 57, 60a, 63, 242, 300, 310, 350 Wetboek van Strafrecht.

DE UITSPRAAK

De rechtbank:
verklaart niet bewezen hetgeen verdachte onder parketnummer 01-234835-19 feit 1 en parketnummer 01-108882-20 feit 2 is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven;
verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op de misdrijven:
ten aanzien van 01-234835-19
feit 2:
mishandeling;
feit 3:
diefstal.
ten aanzien van 01-108882-20
feit 1:
mishandeling, meermalen gepleegd;
feit 3:
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, beschadigen;
ten aanzien van 01-297231-20

verkrachting.

De rechtbank verklaart verdachte hiervoor strafbaar en legt op de volgende straf en maatregelen.
Ten aanzien van 01-234835-19 feit 2, feit 3, 01-108882-20 feit 1, feit 3, 01-297231-20:
een
gevangenisstrafvoor de duur van
30 maandenmet aftrek overeenkomstig artikel 27 Wetboek van Strafrecht waarvan
10 maandenvoorwaardelijk en een proeftijd van
3jaren.
Met als algemene voorwaarde dat de veroordeelde:
- zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig zal maken aan een strafbaar feit;
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen
van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de
Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid,
van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij
de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit nodig acht, daaronder begrepen.
Met als bijzondere voorwaarden dat veroordeelde:
- zich binnen drie dagen na het ingaan van de proeftijd meldt bij Novadic-Kentron
Verslavingszorg op het telefoonnummer [telefoonnummer] Veroordeelde blijft zich melden op
afspraken met de reclassering zo vaak en zo lang de reclassering dat nodig vindt;
- gedurende de proeftijd meewerkt aan controle van het gebruik van alcohol/drugs om het
middelengebruik te beheersen. De reclassering kan urineonderzoek en ademonderzoek
(blaastest) gebruiken voor de controle. De reclassering bepaalt hoe vaak veroordeelde
wordt gecontroleerd;
- zich (klinisch) laat opnemen in een forensische kliniek zoals Stevig of een soortgelijke
zorginstelling, te bepalen door de justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing
conform het advies van het NIFP. Veroordeelde werkt mee om de opname zo snel
mogelijk te doen starten. De opname duurt een jaar of zoveel korter als de reclassering
nodig vindt;
- aansluitend aan de opname in de forensische kliniek of soortgelijke zorginstelling,
gedurende de proeftijd, zal verblijven in een instelling voor begeleid wonen of
maatschappelijke opvang en dat veroordeelde meewerkt aan de indicatiestelling en
plaatsing en zich zal houden aan het (dag-) programma dat deze instelling in overleg met
de reclassering heeft opgesteld.
Geeft aan voornoemde reclasseringsinstelling de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Ten aanzien van 01-234835-19 feit 3:
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2] :
Wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij gedeeltelijk toe en veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij, [slachtoffer 2] van een bedrag van € 350,00, bestaande uit materiële schade.
De materiële schade te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 21 september 2019 tot aan de dag der algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de proceskosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken.
Bepaalt dat de benadeelde partij in de vordering voor zover deze ziet op het overige niet ontvankelijk is en de vordering in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Schadevergoedingsmaatregel.
Legt aan de verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van [slachtoffer 2] , van een bedrag van € 350,00, bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast van maximaal 7 dagen. De toepassing van deze gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op. Voormeld bedrag bestaat uit materiële schade.
De materiële schade te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 21 september 2019 tot aan de dag der algehele voldoening.
Verdachte is van zijn schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde bevrijd voor zover hij heeft voldaan aan een van de hem opgelegde verplichtingen tot vergoeding van deze schade.
Ten aanzien van 01-108882-20 feit 1:
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 3] :
Wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij gedeeltelijk toe en veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij, [slachtoffer 3] , van een bedrag van € 1.100,00, bestaande uit immateriële schade. De immateriële schade te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 14 januari 2019 tot aan de dag der algehele voldoening.
Wijst de vordering voor zover deze ziet op parkeer- en reiskosten af.
Veroordeelt verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil en in de proceskosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken.
Schadevergoedingsmaatregel.
Legt aan de verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van [slachtoffer 3] , van een bedrag van € 1.100,00, bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast van maximaal 21 dagen. De toepassing van deze gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op. Voormeld bedrag bestaat uit immateriële schade.
De immateriële schade te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 14 januari 2019 tot aan de dag der algehele voldoening.
Verdachte is van zijn schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde bevrijd voor zover hij heeft voldaan aan een van de hem opgelegde verplichtingen tot vergoeding van deze schade.
Ten aanzien van 01-108882-20 feit 3:
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 10] :
Wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij gedeeltelijk toe en veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij, [slachtoffer 10] , van een bedrag van € 330,00, bestaande uit materiële schade. De materiële schade te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 14 januari 2019 tot aan de dag der algehele voldoening.
Wijst de vordering voor zover deze ziet op de immateriële schade af.
Veroordeelt verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil en in de proceskosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken.
Schadevergoedingsmaatregel.
Legt aan de verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van [slachtoffer 10] , van een bedrag van € 330,00, bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast van maximaal 6 dagen. De toepassing van deze gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op. Voormeld bedrag bestaat uit immateriële schade.
De immateriële schade te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 14 januari 2019 tot aan de dag der algehele voldoening.
Verdachte is van zijn schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde bevrijd voor zover hij heeft voldaan aan een van de hem opgelegde verplichtingen tot vergoeding van deze schade.
Ten aanzien van 01-297231-20 feit 1:
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 11] :
Wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij gedeeltelijk toe en veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij, [slachtoffer 11] , van een bedrag van € 2.500,00, bestaande uit immateriële schade. De immateriële schade te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 10 oktober 2018 tot aan de dag der algehele voldoening.
Wijst de vordering voor zover deze ziet op parkeer- en reiskosten af.
Veroordeelt verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil en in de proceskosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken.
Schadevergoedingsmaatregel
Legt aan de verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van [slachtoffer 11] , van een bedrag van € 2.500,00, bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast van maximaal 35 dagen. De toepassing van deze gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op. Voormeld bedrag bestaat uit immateriële schade.
De immateriële schade te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 10 oktober 2018 tot aan de dag der algehele voldoening.
Verdachte is van zijn schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde bevrijd voor zover hij heeft voldaan aan een van de hem opgelegde verplichtingen tot vergoeding van deze schade.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. C.A. Mandemakers, voorzitter,
mr. I.L.A. Boer en mr. E.C.L. Pechaczek, leden,
in tegenwoordigheid van J. Kapteijns, griffier,
en is uitgesproken op 15 september 2021.
Mr. E.C.L. Pechaczek is buiten staat dit vonnis (mede) te ondertekenen.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door [verbalisant 1] van de districtsrecherche ’s-Hertogenbosch,
2.Verklaring verdachte [verdachte] afgelegd ter terechtzitting d.d. 1 september 2021
3.Proces-verbaal verhoor [slachtoffer 1] d.d. 28 september 2019 p. 120, 121
4.Proces-verbaal verhoor getuige [getuige] d.d. 1 oktober 2019 p. 127 t/m 129
5.Proces-verbaal doorzoeking ter inbeslagneming d.d. 1 oktober 2019 p. 28, 29
6.Een gerechtelijk stuk, te weten een GGD letselrapportage d.d. 29 oktober 2019 opgemaakt door [persoon 5] , forensisch arts p. 1,
7.Proces-verbaal van aangifte [slachtoffer 2] d.d. 22 september 2019
8.Verklaring verdachte [verdachte] afgelegd ter terechtzitting d.d. 1 september 2021
9.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door [verbalisant 2] van de politie Eenheid Oost-Brabant,
10.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 14 januari 2019 p. 78, 79
11.Proces-verbaal van aangifte [slachtoffer 3] d.d. 18 januari 2019 p. 63 t/m 65
12.Proces-verbaal van aangifte [getuige 2] d.d. 20 februari 2019 p. 86, 87
13.Verklaring verdachte [verdachte] afgelegd ter terechtzitting d.d. 1 september 2021
14.Proces-verbaal van aangifte [slachtoffer 10] d.d. 14 januari 2019 p. 139
15.Proces-verbaal van aangifte [slachtoffer 3] d.d. 18 januari 2019 p. 66
16.Proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 25 april 2019 p. 34
17.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door [verbalisant 3] van de politie Eenheid Oost-Brabant
18.Proces-verbaal van aangifte [slachtoffer 11] d.d. 25 oktober 2018 p. 50, 51, 55, 56, 57, 58
19.Proces-verbaal verhoor getuige [persoon 4] d.d. 5 oktober 2019 p. 85, 86
20.Een schrijven opgemaakt door [persoon 4] d.d. 10 oktober 2018 p. 90, 91
21.Verklaring verdachte [verdachte] d.d. 8 oktober 2019 p. 40
22.Rapport Y-chromosomaal DNA onderzoek door het NFI d.d. 14 april 2020 p. 98, 99
23.Verklaring verdachte, afgelegd ter terechtzitting d.d. 1 september 2021