2.10.9.De wijze van verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap
Woning op het adres [adres 1] te [plaats 1] en de bijbehorende hypothecaire geldleningen
Door de man is onweersproken gesteld dat de voormalige echtelijke woning inmiddels is verkocht, dat de bijbehorende hypothecaire geldleningen zijn afgelost en de overwaarde tussen partijen is verdeeld. Een beslissing van de rechtbank is daarom niet (langer) nodig, zodat de rechtbank het verzoek op dit punt zal afwijzen.
Het appartement te [plaats 2] aan de [adres 3] en de bijbehorende hypothecaire geldlening
en de woning op het adres [adres 2] te [plaats 1] en de bijbehorende hypothecaire geldlening
Uit de overgelegde stukken en het verhandelde ter zitting begrijpt de rechtbank dat het appartement en de woning inmiddels zijn verkocht en geleverd. De rechtbank houdt er voor dat de hypothecaire geldleningen met de verkoopopbrengst zijn afgelost en dat een eventuele overwaarde tussen partijen bij helfte is of zal worden verdeeld. Een beslissing van de rechtbank is daarom niet (langer) nodig, zodat de rechtbank de verzoeken ten aanzien van deze onroerende zaken zal afwijzen.
Woning op het adres [adres 4] te [plaats 1]
Vast staat dat partijen voor 2/3 eigenaar zijn van de woning en de heer [Z] (de vader van de vrouw) voor 1/3. Partijen zijn overeengekomen dat de helft van het 2/3 aandeel in de woning dat aan de man toekomt tegen een waarde van € 44.000,00 aan de heer [Z] wordt toegedeeld. De heer [Z] zal daarom aan de man een bedrag van € 44.000,00 voldoen. De andere helft van het 2/3 aandeel in de woning wordt toegedeeld aan de vrouw. Partijen zijn daarbij overeengekomen dat uit deze verdeling partijen over en weer geen bedragen aan elkaar verschuldigd zijn. De afspraken zijn vastgelegd in een deelconvenant. Gelet op de gemaakte afspraken is een beslissing van de rechtbank niet (langer) nodig, zodat de rechtbank het verzoek op dit punt zal afwijzen.
Stuk grond in Turkije
Vast staat dat de man een perceel grond in Turkije in eigendom heeft en dat dit vermogensbestanddeel behoort tot de huwelijksgoederengemeenschap. De grootte van het perceel en de waarde van het perceel grond is tussen partijen in geschil.
Aanvankelijk heeft de vrouw gesteld dat bij de verdeling van dit stuk grond aan haar de helft van de waarde van de grond toekomt en, althans zo begrijpt de rechtbank haar stelling, het perceel grond aldus aan de man toegedeeld dient te worden. Later verzoekt de vrouw het perceel grond onverdeeld te laten. De man heeft bij wijze van zelfstandig verzoek verzocht om toedeling van het stuk grond aan hem tegen een nog te taxeren waarde. Ondanks verzoek van de vrouw daarom, heeft hij evenwel geen relevante stukken in het geding gebracht. Door de man is enkel een in de Turkse taal opgesteld document overgelegd (productie 17). De rechtbank kan uit dit document geen relevante informatie afleiden met betrekking tot de grootte dan wel de waarde van het perceel.
Partijen hebben nagelaten de rechtbank van voldoende bruikbare informatie te voorzien en aldus hebben zij de rechtbank niet in staat gesteld op dit punt een beslissing te nemen. Dit betekent dat de rechtbank de ter zake gedane verzoeken zal afwijzen.
Inboedel
Uit het verhandelde tijdens de mondelinge behandeling begrijpt de rechtbank dat de inboedelgoederen inmiddels tussen partijen zijn verdeeld, zodat een beslissing van de rechtbank niet (langer) nodig is en de rechtbank het verzoek op dit punt zal afwijzen.
De auto van het merk BMW 3 met kenteken [nummer]
De man stelt dat de auto inmiddels is verkocht voor een bedrag van € 9.136,00 aan ‘Wij kopen auto’s’. Aan de vrouw komt toe de helft van dit bedrag, te weten € 4.568,00. Als productie 50 overlegt de man een koopovereenkomst alsmede het bewijs van de betaling. Hoewel de koerslijst van de ANWB (productie 51) een waarde van € 10.350,00 noemt, merkt de man op dat dit slechts een richtlijn is. De man heeft deze auto in de zomer verkocht met winterbanden. Er zijn hierbij twee sleutels afgegeven, waarvan 1 sleutel defect was. Daarnaast is er geen onderhoudsboekje bij de verkoop overhandigd, omdat partijen de auto nimmer hebben laten onderhouden. De man is daarom van mening dat hij met de verkoop het maximale eruit heeft gehaald.
De vrouw voert verweer. De man heeft zonder toestemming van de vrouw de auto verkocht. De man heeft de auto aldus onrechtmatig vervreemd. Daarbij is de auto verkocht voor een veel te laag bedrag. De vrouw verwijst hiervoor naar een factuur van de aanschaf (productie 38) waaruit een aankoopbedrag blijkt van € 17.300,00. De auto had verkocht kunnen worden voor een bedrag van € 14.950,00. De vrouw baseert zich hierbij op informatie van haar vader die 20 jaar autohandelaar is geweest en op de ANWB koerslijst (productie 38). De vrouw stelt zich daarom op het standpunt dat de man aan de vrouw verschuldigd is een bedrag van
€ 7.475,00.
De rechtbank overweegt als volgt.
Dat sprake is van onrechtmatige vervreemding heeft de vrouw onvoldoende onderbouwd, zodat de rechtbank dit verweer zal passeren. Resteert de bespreking van de verdeling van de verkoopopbrengst van de auto. De rechtbank is van oordeel dat de man voldoende heeft onderbouwd dat de verkoopopbrengst van de auto strookt met de waarde van de auto op het moment van verkoop. De vrouw heeft dit standpunt onvoldoende gemotiveerd betwist met haar mededeling dat haar vader als deskundige een andere mening is toegedaan. De rechtbank heeft hierbij met name in aanmerking genomen dat de omstandigheden die door de man zijn aangevoerd als reden waarom de auto een lagere waarde vertegenwoordigde op het moment van verkoop door de vrouw niet zijn betwist. Daar komt bij dat ook de vrouw in de stukken heeft aangevoerd dat de auto schade heeft oplopen. De waarde van de auto kan dan ook niet conform de koerslijst van de ANWB worden vastgesteld. De rechtbank zal daarom de man volgen in zijn standpunt. Dit betekent dat de man gehouden is de helft van de verkoopopbrengst van € 9.136,00 aan de vrouw te voldoen, te weten een bedrag van
€ 4.568,00.
Bankrekeningen
De vrouw verzoekt te bepalen dat de gelden op de rekeningen van partijen toekomen aan degene op wiens naam de rekening staat.
De man voert verweer. Hij is niet op de hoogte van welke rekeningen op naam van de vrouw staan. Recent is hij bekend geworden met een bankrekening op naam van de vrouw bij SNS bank [rekeningnummer] ). Eerst moet er duidelijkheid zijn welke rekeningen in de gemeenschap vallen. De man stelt zich op het standpunt dat de saldi van de bankrekeningen op de peildatum bij helfte verdeeld dienen te worden.
De rechtbank overweegt als volgt.
De rechtbank is niet volledig geïnformeerd over de aanwezige bankrekeningen op de peildatum en de bijbehorende saldi. De rechtbank kan daarom enkel een wijze van verdeling gelasten inhoudende dat ieder van partijen de saldi op de bankrekeningen die op zijn/haar naam zijn gesteld per peildatum, 24 december 2019, bij helfte dient te delen met de ander.
Bruidsschat
De man heeft het verzoek ter zake de bruidsschat tijdens de mondelinge behandeling ingetrokken, zodat dit verzoek niet langer ter beoordeling aan de rechtbank voorligt. De rechtbank zal daarom dit (zelfstandige) verzoek van de man afwijzen.
Schulden aan DUO
De vrouw verzoekt de rechtbank te bepalen dat partijen ieder haar/zijn eigen studieschuld voor diens eigen rekening komt, zonder enige verrekening.
De man voert verweer en verzoekt de rechtbank te bepalen dat partijen ieder voor de helft draagplichtig zijn voor de helft van de studieschulden van partijen. De man voert hiervoor aan dat ieder van partijen een studieschuld heeft bij DUO en dat deze schulden behoren tot de huwelijksgoederengemeenschap. De man stemt daarom niet in met het verzoek van de vrouw te bepalen dat ieder zijn/haar eigen studieschuld voor zijn/haar rekening neemt.
De vrouw voert verweer tegen dit zelfstandige verzoek van de man.
De rechtbank overweegt als volgt.
De vrouw verzoekt af te wijken van de regel met betrekking tot de draagplicht van schulden ten aanzien van de studieschulden van partijen. Ingevolge artikel 1:100 BW hebben echtgenoten, zoals de vrouw terecht aanvoert, een gelijk aandeel in de ontbonden huwelijksgoederengemeenschap, zodat de ontbonden gemeenschap bij helfte dient te worden verdeeld. Een afwijking van deze regel is niet geheel uitgesloten. Zij kan evenwel slechts worden aangenomen in zeer uitzonderlijke omstandigheden, die meebrengen dat het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn dat de ene echtgenoot zich jegens de andere beroept op een verdeling bij helfte van de ontbonden gemeenschap (vgl. HR 30 maart 2012, ECLI:NL:HR:2012:BV1749 en HR 20 september 2013, ECLI:NL:HR:2013:CA3748). De rechtbank ziet in hetgeen de vrouw aanvoert geen aanleiding om van art. 1:100 lid 1 BW af te wijken. De rechtbank is van oordeel dat de omstandigheid dat de man voorhuwelijkse schulden had, in beginsel niet een zodanig uitzonderlijke omstandigheid is dat afgeweken moet worden van een verdeling van de draagplicht bij helfte. Hetzelfde geldt voor de stelling van de vrouw dat zij ten tijde van het aangaan van het huwelijk niet op de hoogte was van deze schuld, dat de afschrijvingen voor de DUO-schuld voor het huwelijk plaatsvonden via de rekening van de moeder van de man en dat de schuld aan de man te wijten zou zijn omdat hij op een laat moment zou hebben besloten te stoppen met zijn opleiding. Voor zover de vrouw met dit laatste heeft willen betogen dat de schuld aan de man is verknocht omdat het aan hemzelf te wijten is dat hij zijn studie niet heeft afgemaakt, faalt dit betoog eveneens. Of een schuld, wegens het hoogstpersoonlijk karakter daarvan, in afwijking van de hoofdregel van artikel 1:94 lid 2 BW verknocht is en dus op de voet van artikel 1:94 lid 3 BW niet in de gemeenschap valt, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waaronder met name de aard van die schuld, zoals deze mede door de maatschappelijke opvattingen wordt bepaald (vgl. HR 15 februari 2008, LJN BC0377, NJ 2008/275). Daarvan zal slechts in bijzondere omstandigheden sprake zijn. De enkele stelling dat het aan de man zelf te wijten is dat hij zijn studie niet heeft afgemaakt, wat daarvan ook zij, is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende om de studieschuld als verknocht aan te merken.
Dit betekent dat de rechtbank van oordeel is dat beide studieschulden bij DUO gemeenschapsschulden betreffen die door partijen ieder voor de helft gedragen dienen te worden zodat het verzoek van de vrouw zal worden afgewezen.