ECLI:NL:RBOBR:2021:2328

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
20 mei 2021
Publicatiedatum
11 mei 2021
Zaaknummer
8001548, 8001528, 8001608
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis inzake luchtvaartcompensatie en tussenkomst van Airhelp

In deze zaak, die zich afspeelt in de Rechtbank Oost-Brabant, zijn drie passagiers (hierna 'de Passagiers') in geschil met Transavia Airlines C.V. over compensatie voor een geannuleerde vlucht (HV5106) van Valencia naar Eindhoven op 10 maart 2019. De Passagiers vorderen ieder € 250,00 op basis van Verordening 261/2004, terwijl Transavia zich beroept op buitengewone omstandigheden door slechte weersomstandigheden. De Passagiers hebben hun vordering overgedragen aan Airhelp, die als tussenkomende partij is toegelaten. De rechtbank oordeelt dat de Passagiers niet ontvankelijk zijn in hun vordering, omdat zij niet langer rechthebbende zijn. De rechtbank wijst de vordering van Airhelp tot compensatie toe, omdat Transavia niet voldoende heeft aangetoond dat er sprake was van buitengewone omstandigheden die de annulering rechtvaardigen. De rechtbank veroordeelt Transavia tot betaling van € 750,00 aan Airhelp, vermeerderd met wettelijke rente, en veroordeelt Transavia in de proceskosten. Het vonnis is uitgesproken op 20 mei 2021 door kantonrechter G.J. Roeterdink.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Civiel Recht
Zittingsplaats Eindhoven
Zaaknummers: 8001548 CV EXPL 19-8148; 8001528 CV EXPL 19-8145 en
8001608 CV EXPL 19-8154
Vonnis van 20 mei 2021
in de gevoegde zaken van:

1.[eiser sub 1] ,

wonende te [woonplaats] ,
eiser in de hoofdzaak met zaaknummer 8001548 CV EXPL / 19-8148,
gemachtigde: mr. D.E. Lof,

2.[eiser sub 2] ,

wonende te [woonplaats] ,
eiser in de hoofdzaak met zaaknummer 8001528 CV EXPL / 19-8145,
gemachtigde: mr. D.E. Lof,

3.[eiser sub 3] ,

wonende te [woonplaats] ,
eiser in de hoofdzaak met zaaknummer 8001608 CV EXPL / 19-8154,
gemachtigde: mr. D.E. Lof,
tegen:
de commanditaire vennootschap
Transavia Airlines C.V.,
gevestigd te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer,
gedaagde in alle drie voornoemde procedures,
gemachtigde: mr. M. Reevers.
en in de zaken van:
de rechtspersoon naar het recht van Hong Kong
Airhelp Limited,
gevestigd te Hong Kong,
eiseres in het incident tot tussenkomst,
gemachtigde: mr. D.E. Lof,
tegen:
de commanditaire vennootschap
Transavia Airlines C.V.,
gevestigd te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer,
gedaagde in alle drie voornoemde procedures,
verweerster in het incident tot tussenkomst,
gemachtigde: mr. M. Reevers.
Eisers sub 1 tot en met 3 zullen gezamenlijk genoemd worden "de Passagiers". Afzonderlijk zullen zij genoemd worden " [eiser sub 1] ", " [eiser sub 2] " en " [eiser sub 3] ". Eiseres in het incident tot tussenkomst zal "Airhelp" worden genoemd. Gedaagde in de drie hoofdzaken en verweerster in het incident zal worden aangeduid als "Transavia".

1.Het verloop van de gedingen

1.1.
Het verloop van de procedures blijkt uit de volgende stukken:
-- het tussenvonnis van 2 juli 2020, waarin de voeging is gelast van de in de kop van dit vonnis vermelde hoofdzaken, met de daarin genoemde stukken;
-- de conclusie van antwoord, met producties, ingekomen ter griffie op 26 augustus 2020;
-- de conclusie van repliek, met producties, ingekomen ter griffie op 17 september 2020;
-- de incidentele conclusie houdende een (voorwaardelijke) eis tot tussenkomst in de hoofdzaken, ingekomen ter griffie op 17 september 2020;
-- de incidentele conclusie van antwoord, ingekomen ter griffie op 21 oktober 2020;
-- de conclusie van dupliek, met producties, ingekomen op 25 januari 2021;
-- de akte aan de zijde van de Passagiers voor de zitting van 25 februari 2021.
1.2.
Tot slot is vonnis bepaald in het incident en de hoofdzaak.

2.Het geschil in het incident tot tussenkomst

2.1.
Voor het geval de Passagiers in de hoofdzaken niet ontvankelijk worden verklaard in hun vorderingen jegens Transavia vordert Airhelp op de voet van artikel 217 Rv in het geding te mogen tussenkomen, zodat zij alsnog zelf de vorderingen tot compensatie tegen Transavia kan instellen.
2.2.
Airhelp heeft het volgende aan haar vordering ten grondslag gelegd. Zij heeft voldoende belang om tussen te komen gelet op de korte verjaringstermijn van twee jaar en ter voorkoming van een tegenstrijdige uitspraak. Als de Passagiers in de hoofdzaken niet ontvankelijk worden verklaard zal zij immers, voor zover dat nog mogelijk is, alsnog zelf een afzonderlijke procedure moeten instellen. Van strijd met een goede procesorde is geen sprake.
2.3.
Transavia heeft zich, samengevat, als volgt verweerd.
In het processtuk waarbij de voorwaardelijke incidentele vordering tot tussenkomst wordt ingesteld, is de conclusie niet vanuit een bepaalde partij geformuleerd. Uit het feit dat deze incidentele eis gezamenlijk met de conclusie van repliek door de gemachtigde van de Passagiers is ingediend en in de begeleidende brief het stuk wordt aangeduid als ‘akte eiser’ volgt, dat dit processtuk is ingediend door de Passagiers. Zij kunnen een dergelijke vordering echter niet namens Airhelp instellen (vgl. ECLI:NL:RBNHO:2019:9121 en ECLI:NL:RBNHO:2020:2922). Primair moeten de Passagiers in de hoofdzaken daarom niet-ontvankelijk worden verklaard in hun vordering.
Subsidiair moet de vordering tot tussenkomst worden afgewezen vanwege het voorwaardelijke karakter. Omdat de hoofzaak nog loopt en ten aanzien van de niet-ontvankelijkheid in de hoofdzaak nog een beslissing moet worden genomen kan in dit stadium niet tot beoordeling van de incidentele vordering worden overgegaan. Verder wordt door het voorwaardelijk maken van de vordering tot tussenkomst aan de beoordeling in de hoofzaak, deze in feite in tijd verplaatst tot na het vonnis in de hoofzaak, hetgeen in strijd is met de termijn in artikel 218 Rv dan wel een goede procesorde, zodat de vordering ook om die reden moet worden afgewezen. Dat de rechtsfiguur tussenkomst zich niet leent voor een voorwaardelijke vordering volgt uit de uitspraken van de Rechtbank Rotterdam van 24 juli 2020, ECLI:NL:RBROT:2020:6471 en ECLI:NL:RBROT:2020:6480.
Meer subsidiair beroept Transavia zich op de nietigheid van de incidentele vordering omdat de vordering niet deugdelijk is onderbouwd.

3.De beoordeling in het incident

3.1.
Een partij kan in een aanhangig geding tussenkomst vorderen indien zij een eigen vordering wenst in te stellen tegen (een van) de procederende partijen en voldoende belang heeft zich met dat doel te mengen in het aanhangige geding in verband met de nadelige gevolgen die zij van de uitspraak in de hoofdzaak kan ondervinden. Dat belang kan er in bestaan dat in verband met de gevolgen die de uitspraak in de hoofdzaak kan hebben, benadeling of verlies van een recht van de tussenkomende partij dreigt, dan wel diens positie anderszins kan worden benadeeld. Aan de toewijsbaarheid van een vordering tot tussenkomst kunnen niettemin de eisen van een goede procesorde in de weg staan (vgl. Hoge Raad 28 maart 2014, ECLI:NL:HR:2014:768).
3.2.
Het standpunt van Transavia, dat de vordering tot tussenkomst is ingediend door de Passagiers en niet door Airhelp, wordt verworpen. In het schriftelijk stuk wordt de aanhef
"(voorwaardelijk) Incident tot tussenkomst in de hoofdzaak"meteen gevolgd door de woorden:
"AirHelp Limited ….., verzoekt, voor het geval de passagiers niet-ontvankelijk worden verklaard … alsnog zelf haar (dezelfde) vorderingen tot compensatie … te mogen instellen."Daarmee is duidelijk en ondubbelzinning kenbaar gemaakt, dat de incidentele conclusie is ingediend door Airhelp en niet door de Passagiers. Het stuk is ondertekend door mr. D.E. Lof in hoedanigheid van gemachtigde van Airhelp. Dat de Passagiers en Airhelp dezelfde gemachtigde hebben is niet van belang, evenmin als de omstandigheid dat de incidentele conclusie tot tussenkomst en de conclusie van repliek in de hoofdzaken met dezelfde begeleidende brief zijn ingediend. Anders dan Transavia heeft gesteld, is het incident dus niet ingesteld door de Passagiers maar door Airhelp.
3.3.
Ook het standpunt van Transavia, dat de incidentele conclusie te laat, althans in strijd met artikel 218 Rv. zou zijn ingediend, wordt verworpen. Weliswaar bepaalt genoemd artikel, dat de vordering wordt ingesteld vóór of op de roldatum waarop de laatste conclusie in het aanhangige geding wordt genomen, maar blijkens de parlementaire toelichting herleeft de mogelijkheid om voeging en tussenkomst te vorderen indien een tussenvonnis is gewezen en partijen daarna nog worden toegelaten tot nadere conclusies (MvT, 26 855, nr. 3, p. 128). In onderhavig geval heeft Airhelp haar incidentele conclusie ingediend op de rolzitting waarop door de Passagiers de conclusie van repliek in de hoofdzaak is genomen en hebben partijen in de hoofdzaak zich daarna nog kunnen uitlaten. Zelfs in hoger beroep zijn voeging en tussenkomst nog mogelijk. Bovendien is gesteld noch gebleken dat Transavia als gevolg van de tussenkomst in haar (processuele) belangen is geschaad.
3.4.
Transavia heeft verder aangevoerd dat het voorwaardelijke karakter van de incidentele vordering zich niet verhoudt met de figuur van de tussenkomst. Ook dit verweer wordt verworpen, in weerwil van de vonnissen van de Rechtbank Rotterdam waar Transavia naar verwijst. Indien een vordering slechts kan toekomen aan één van twee potentiële schuldeisers en de ene schuldeiser een gerechtelijke procedure aanspant om die vordering te innen, kan het verweer van de schuldenaar ertoe leiden, dat ook de andere schuldeiser er belang bij heeft zijn rechten veilig te stellen door in die gerechtelijke procedure voorwaardelijk tussen te komen voor het geval de vordering van de eerste schuldeiser wordt afgewezen of deze daarin niet ontvankelijk wordt verklaard. Het is dan in overeenstemming met de eisen van doelmatigheid, waaronder het voorkomen van tegenstrijdige beslissingen en de korte verjaringstermijn van twee jaar in artikel 8:1835 BW, om in een geval als het onderhavige (één en dezelfde, op Verordening 261/2004 gebaseerde, compensatievordering ter zake één bepaalde vlucht tegen één bepaalde luchtvervoerder) een voorwaardelijke tussenkomst toe te staan.
3.5.
Tot slot stelt Transavia, dat de tussenkomst moet worden afgewezen omdat de incidentele conclusie niet voldoet aan de eisen van artikel 219 Rv, meer in het bijzonder niet aan het vereiste dat de vordering en de gronden waarop deze berust moeten worden vermeld. Ook dit verweer wordt verworpen.
Ingevolge de uitspraak van de Hoge Raad van 28 maart 2014 (NJ 2015/206, randnummer 4.1.3) moet een partij die verlangt te worden toegelaten tot tussenkomst, daarbij kenbaar maken wat zij wenst te vorderen en van wie, nu een oordeel over de gerechtvaardigdheid van de verlangde tussenkomst alleen mogelijk is indien duidelijk is wat de tussenkomende partij wenst te bewerkstelligen.
In onderhavige zaak is volstrekt helder dat Airhelp wenst te bewerkstelligen dat, indien de vordering van de Passagiers jegens Transavia wordt afgewezen, deze vordering jegens haar alsnog wordt toegewezen, dat wil zeggen veroordeling van Transavia tot betaling aan haar van de compensatie als bedoeld in artikel 7 van de Verordening. Het standpunt van Transavia dat niet duidelijk zou zijn wat met de vordering tot tussenkomst zou zijn beoogd en dat deze vordering in strijd zou zijn met de eisen van een goede procesorde wordt dan ook verworpen.
3.6.
Omdat de verweren van Transavia zijn verworpen zal de gevorderde tussenkomst worden toegestaan. Als de in het ongelijk gestelde partij zal Transavia worden veroordeeld in de kosten van het incident.

4.De feiten in de hoofdzaken

4.1.
Tussen partijen staat, voor zover voor de beoordeling van belang, het volgende vast.
-De Passagiers hebben een vlucht geboekt voor 10 maart 2019 om 20:05 uur (lokale tijd) met vluchtnummer HV5106 van Valencia, Spanje, naar Eindhoven Airport. Het toestel zou om 22:35 uur (lokale tijd) landen in Eindhoven.
-Vlucht HV5106 is geannuleerd, waardoor de Passagiers met een vertraging van meer dan drie uur op de luchthaven in Eindhoven zijn aangekomen.

5.Het geschil in de hoofdzaken

5.1.
De Passagiers stellen het volgende. Aangezien vlucht HV5106 is geannuleerd, hebben zij op grond van Verordening 261/2004 (hierna de Verordening) en de rechtspraak van het Europese Hof van Justitie (hierna: HvJ EU) inzake onder meer
Sturgeonen
Nelsonrecht op financiële compensatie van € 250,00 per persoon. Van een buitengewone omstandigheid was geen sprake.
5.2.
Op grond van het voorgaande vorderen eisers ieder afzonderlijk betaling van een hoofdsom van € 250,00, vermeerderd met de wettelijke rente, de buitengerechtelijke incassokosten van € 37,50 en de proceskosten vermeerderd met de wettelijke rente.
5.3.
Transavia voert, samengevat, het volgende verweer.
Primair geldt, dat de Passagiers niet ontvankelijk moeten worden verklaard in hun vordering omdat zij hun vordering hebben overgedragen aan Airhelp; zij zijn dus niet langer rechthebbende op de vordering.
Subsidiair geldt, dat sprake is geweest van een buitengewone omstandigheid als bedoeld in artikel 5 lid 3 van de Verordening, met als gevolg dat Transavia niet verplicht is tot compensatie. Op de luchthaven van Eindhoven was sprake van aanhoudende slechte weersomstandigheden waardoor de vlucht niet tijdig kon vertrekken en moest worden uitgesteld tot de volgende ochtend. Voorafgaand aan vlucht HV5106 stond vlucht HV5105 van Eindhoven naar Valencia gepland. Deze vlucht zou uit Eindhoven vertrekken om 17:05 uur lokale tijd en landen in Valencia om 19:25 uur lokale tijd. Door de aanhoudende slechte weersomstandigheden en de aankondiging van sluiting van Eindhoven Airport kon deze vlucht niet op 10 maart 2019 vertrekken. Bovendien werd op 10 maart 2019 vanwege het slechte weer de grondafhandeling enige tijd stilgelegd op Eindhoven Airport. Pas op 11 maart 2019 waren de weersomstandigheden weer goed genoeg om te vliegen.
Transavia heeft de slechte weersomstandigheden uiteraard niet kunnen voorkomen. Ook voor het overige waren er geen redelijke maatregelen beschikbaar om de annulering te voorkomen. Haar toestel stond klaar voor vertrek, maar kon niet vertrekken vanwege de slechte weersomstandigheden, de aangekondigde sluiting van Eindhoven Airport en de gestaakte afhandeling. Het enige alternatief was om de vlucht uit te stellen tot de volgende ochtend.

6.De beoordeling in de hoofdzaken tussen de Passagiers en Transavia

6.1.
Ambtshalve wordt vooropgesteld dat de Nederlandse rechter bevoegd is kennis te nemen van het geschil. Meer specifiek is, gelet op het Rehder-arrest (ECLI:EU:C:2009:439, Hof van Justitie EG/EU, 09-07-2009, C-204/08), de kantonrechter te Eindhoven bevoegd, omdat de overeengekomen plaats van aankomst Eindhoven is.
6.2.
Allereerst moet worden beoordeeld of de Passagiers ontvankelijk zijn in hun vordering. Dat is niet het geval.
Door Transavia is aangevoerd en met producties onderbouwd (CvA, randnummers 2.2 t/m 2.6), dat de Passagiers ieder afzonderlijk een zogenoemd
Assignment Formhebben ondertekend waarin de Passagier zijn vordering in eigendom overdraagt aan Airhelp. Na een dergelijke overdracht is Airhelp rechthebbende op de vordering geworden zodat deze niet meer door de Passagier kan worden ingesteld.
De Passagiers hebben een en ander bij repliek niet voldoende gemotiveerd betwist. Zij hebben slechts verwezen naar een uitspraak van de Rechtbank Amsterdam van 29 juni 2018 (ECLI:NL:RBAMS:2018:4488). In die zaak was echter sprake van andere standpunten dan in de onderhavige zaak. Weliswaar trad de Passagier in die uitspraak, net als in deze zaak, zelf op als eisende partij, maar had die Passagier in de conclusie van repliek uitdrukkelijk verklaard dat a) het vorderingsrecht jegens de vervoerder
nietaan Airhelp was overgedragen of gecedeerd en dat b) het
Assignment Formslechts moest worden beschouwd als lastgevingsovereenkomst als bedoeld in artikel 7:414 lid 2 BW, inhoudende dat Airhelp alle handelingen in opdracht van de passagier verricht. Van verklaringen als onder a) en b) bedoeld is echter in onderhavige zaak geen sprake. Bij repliek hebben de Passagiers uitsluitend gesteld dat zij aanbieden te bewijzen "dat Airhelp akkoord is met het feit dat de passagiers de zaak op eigen naam aanbrengen", maar een dergelijke akkoordverklaring kan er niet aan afdoen, dat als gevolg van de overdracht Airhelp en niet de Passagiers als rechthebbende op de vordering moet worden aangemerkt. Evenmin kan daaraan afdoen dat Airhelp ermee instemt (Repliek, randnr. 1) dat Transavia bevrijdend kan betalen aan de Passagiers.
De slotsom is dus, dat de Passagiers niet langer rechthebbende op de vordering zijn en daarom niet ontvankelijk moeten worden verklaard.
6.3.
Als de in het ongelijk gestelde partij zullen de Passagiers in de proceskosten worden veroordeeld. Omdat het gaat om drie vrijwel gelijke en gevoegde zaken, zal het gemachtigdensalaris worden gehalveerd.

7.De beoordeling in de hoofdzaken tussen Airhelp en Transavia

7.1.
Hierboven is beslist, dat Airhelp kan worden toegelaten als tussenkomende partij.
Over de gevolgen van het toestaan van de tussenkomst bevat de wet geen bepalingen; er is niet in geregeld hoe het geding verder gevoerd moet worden. Hierboven is echter al beslist dat de Passagiers niet ontvankelijk zijn in hun vordering en dat Airhelp rechthebbende is op de vordering. Er hoeft dus nog uitsluitend te worden beslist in het geding tussen Airhelp en Transavia. Het inhoudelijke debat over het materiële geschilpunt (bestaat er recht op compensatie?) is volledig afgerond omdat alle conclusies zijn gewisseld en daarna nog een akte is genomen. Gelet daarop en op het feit dat Airhelp en de Passagiers dezelfde gemachtigde hebben, bestaat er geen reden tot een nadere conclusie- of aktewisseling en kan meteen over het inhoudelijke geschil worden beslist.
7.2.
Beoordeeld moet worden of Transavia terecht een beroep doet op artikel 5 lid 3 van de Verordening. Vooropgesteld wordt dat Airhelp in het onderhavige geval, op grond van artikel 5 lid 1 sub c van de Verordening, in beginsel recht heeft op de in artikel 7 van de Verordening genoemde compensatie van (in dit geval) € 250,00 per passagier.
7.3.
De luchtvervoerder is niet verplicht de compensatie te betalen als sprake is van buitengewone omstandigheden in de zin van artikel 5 lid 3 van de Verordening.
7.4.1.
Uit het door Transavia overgelegde weerrapport (productie 5) blijkt, dat er op 10 maart 2019 op Eindhoven Airport van 16:50 uur UTC tot 18:55 uur UTC sprake was van buien en zware wind en dat van 18:55 uur UTC (= 19:55 uur lokale tijd) tot en met 22:25 uur UTC (= 23:25 uur lokale tijd) sprake was van zware onweersbuien en regen (
"ThunderStorm and RAin") en hevige wind. Uit een e-mail van 10 maart 2019 om 15:33 uur van grondafhandelingsbedrijf Viggo (productie 7 bij antwoord) blijkt, dat de grondafhandeling vanaf dat tijdstip wordt stilgelegd tot (naar verwachting) 18:00 uur UTC (= 19:00 uur lokale tijd) vanwege zware wind.
7.4.2.
Met dit alles heeft Transavia niet voldoende aangetoond, dat sprake is geweest van een buitengewone omstandigheid die de uitvoering heeft verhinderd van de vlucht waarover het in deze procedure gaat: vlucht HV5106 van Valencia naar Eindhoven.
Over de weersomstandigheden in Valencia en over de beschikbaarheid van een (alternatief) toestel omstreeks het voorziene vertrektijdstip (20:05 lokale tijd) of over enig andere in Valencia aanwezige buitengewone omstandigheid is door Transavia niets gesteld.
Het moge zo zijn, dat ten tijde van het geplande vertrektijdstip van de voorgaande vlucht HV5105 (17:05 uur lokale tijd) op Eindhoven Airport sprake is geweest van slechte weersomstandigheden en van een tijdelijke stillegging van de grondafhandeling, maar daarmee is geen verklaring gegeven voor het feit dat andere vluchten (HV5085, W6 4326, HV6685, HV6651, FR3067, W6 2274 en FR7412) wèl van Eindhoven Airport hebben kunnen vertrekken in de periode van 16:15 uur tot 18:15 uur (lokale tijd). Dat blijkt immers uit het in zoverre niet weersproken overzicht dat is overgelegd als bijlage 2 bij repliek. Transavia heeft tegen dat overzicht slechts ingebracht dat de situatie van vlucht HV5105 "niet zonder meer vergeleken" kan worden met die andere vluchten en dat iedere gezagvoerder een eigen afweging maakt, maar zij heeft onvoldoende uitgelegd waarin dan het verschil zit met die andere vluchten. Het overzicht toont aan, dat zowel vóór als ná 17:05 uur vluchten vanaf Eindhoven Airport (soms met enige vertraging) zijn vertrokken. De verklaring die Transavia geeft voor het niet kunnen vertrekken van vlucht HV5105 is daarmee niet voldoende, laat staan dat die verklaring voldoende zou zijn voor het niet uitvoeren van vlucht HV5106.
7.4.3.
De slotsom is, dat Transavia zich niet kan beroepen op buitengewone omstandigheden als bedoeld in artikel 5 lid 3 van de Verordening. De vordering van Airhelp tot betaling van een compensatie van € 250,00 per passagier zal daarom worden toegewezen.
7.5.
De gevorderde rente is eveneens toewijsbaar. Anders dan Transavia kennelijk meent, is gelet op artikel 6:83 aanhef en sub b BW de vordering tot vergoeding van forfaitair berekende schade terstond opeisbaar en treedt het verzuim zonder ingebrekestelling in op het moment waarop de schade geacht wordt te zijn geleden.
7.6.
De gevorderde buitengerechtelijke incassokosten worden afgewezen, omdat onvoldoende is gebleken dat de verrichte buitengerechtelijke incassowerkzaamheden meer hebben omvat dan de verzending van een enkele (eventueel herhaalde) aanmaning, het enkel doen van een schikkingsvoorstel, het inwinnen van eenvoudige inlichtingen of het op gebruikelijke wijze samenstellen van het dossier.
7.7.
Als de in het ongelijk gestelde partij zal Transavia worden veroordeeld in de proceskosten. Omdat het om drie nagenoeg gelijke en gevoegde zaken gaat, zal het totale gemachtigdensalaris worden gehalveerd. De gevorderde rente over de proceskosten zal worden toegewezen vanaf 14 dagen na betekening van het vonnis.

8.De beslissing

in het incident tot tussenkomst:
laat Airhelp toe als tussenkomende partij in alle drie hoofdzaken;
veroordeelt Transavia in de kosten van het incident, aan de zijde van Airhelp gevallen en tot vandaag vastgesteld op € 112,50 wegens gemachtigdensalaris;
in de hoofdzaken tussen de Passagiers en Transavia:
verklaart de Passagiers niet ontvankelijk in hun vorderingen;
verdeelt de proceskosten in het incident tot voeging, zodanig dat ieder van partijen de eigen kosten draagt;
veroordeelt de Passagiers in de kosten van het geding, voor zover aan de zijde van Transavia gevallen en tot vandaag vastgesteld op € 225,00 wegens gemachtigden-salaris;
verklaart dit vonnis wat betreft de veroordeling tot betaling uitvoerbaar bij voorraad;
in de hoofdzaken tussen Airhelp en Transavia:
veroordeelt Transavia tot betaling van € 750,00 aan Airhelp, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 10 maart 2019 tot de dag van betaling;
veroordeelt Transavia in de kosten van het geding, voor zover aan de kant van Airhelp gevallen en tot vandaag vastgesteld op € 225,00 wegens gemachtigden-salaris, vermeerderd met de wettelijke rente hierover vanaf de 15e dag nadat Transavia schriftelijk tot betaling van deze kosten is aangemaand tot de dag der voldoening;
verklaart dit vonnis wat betreft voormelde veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af hetgeen meer of anders is gevorderd.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.J. Roeterdink, kantonrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting op donderdag 20 mei 2021.