ECLI:NL:RBROT:2020:6480

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
24 juli 2020
Publicatiedatum
21 juli 2020
Zaaknummer
8085326 CV EXPL 19-43430
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis inzake luchtvaartcompensatie en verzoek tot tussenkomst

In deze zaak, die voor de Rechtbank Rotterdam is behandeld, hebben de Passagiers (eisers) een vordering ingesteld tegen TUI Airlines Nederland B.V. (gedaagde) met betrekking tot compensatie voor een verstoorde vlucht. De eisers zijn vertegenwoordigd door mr. D.E. Lof, terwijl de gedaagde wordt bijgestaan door mr. M. Lustenhouwer. De procedure omvatte een verzoek van AirHelp Limited om tussen te komen in de zaak, voor het geval de Passagiers niet-ontvankelijk zouden worden verklaard in hun vordering. De kantonrechter heeft het verzoek tot tussenkomst afgewezen, omdat het verzoek voorwaardelijk was en niet voldeed aan de vereisten voor tussenkomst zoals vastgelegd in de wet. De kantonrechter heeft overwogen dat de Passagiers sub 1 en 3 hun vordering op de Vervoerder aan AirHelp hebben gecedeerd en dat er geen duidelijke overeenkomst van lastgeving was. De kantonrechter heeft de Passagiers veroordeeld in de proceskosten, aangezien zij als de in het ongelijk gestelde partij werden beschouwd. De uitspraak is gedaan op 24 juli 2020.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Zaaknummer: 8085326 CV EXPL 19-43430
Uitspraak: 24 juli 2020
vonnis van de kantonrechter, zitting houdende te Rotterdam,
in de zaak van

1..[eiser 1] ,

2.
[eiser 2] ,en
3.
[eiser 3],
allen wonende te [woonplaats eisers] ,
eisers bij exploot van 15 augustus 2019,
gemachtigde: mr. D.E. Lof te Nieuw-Vennep,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
TUI AIRLINES NEDERLAND B.V.,
gevestigd te Rijswijk,
gedaagde,
gemachtigde: mr. M. Lustenhouwer te Rotterdam.
Partijen worden hierna ‘de Passagiers’ respectievelijk ‘de Vervoerder’ genoemd.

1..Het (verdere) verloop van de procedure

1.1
Het (verdere) procesverloop blijkt uit de volgende processtukken:
  • het vonnis van 3 april 2020 en de daaraan ten grondslag liggende processtukken;
  • de akte van de Passagiers, met producties;
  • het ter rolzitting van 30 april 2020 door mr. D.E. Lof voornoemd namens AirHelp Limited (hierna: ‘AirHelp’), gevestigd te Hong Kong, opgeworpen (voorwaardelijk) incident tot tussenkomst;
  • de antwoordakte van de Vervoerder;
  • de conclusie van antwoord in het incident van de Vervoerder.
1.2
De datum van de uitspraak van dit vonnis is door de kantonrechter op heden bepaald.

2..Het incidentele verzoek van AirHelp

2.1
AirHelp heeft verzocht voorwaardelijk, namelijk voor het geval de Passagiers niet-ontvankelijk worden verklaard in hun vordering tegen de Vervoerder, alsnog zelf haar vordering tot compensatie tegen de Vervoerder te mogen instellen.
2.2
Ter toelichting daarop heeft AirHelp aangevoerd dat zij voldoende belang heeft om te mogen tussenkomen. De maatstaf daarvoor is immers dat de tussenkomende partij voldoende belang heeft om zich met een vordering te mengen in het aanhangige geding in verband met de nadelige gevolgen die zij van een uitspraak in de hoofdzaak kan ondervinden. Mede gelet op de korte verjaringstermijn van twee jaar (artikel 8:1835 BW) en ter voorkoming van een tegenstrijdige uitspraak indien zij de vordering in een afzonderlijke procedure zou moeten instellen, heeft AirHelp een gerechtvaardigd belang bij tussenkomst in de beide hoofdzaken.
2.3
De Vervoerder heeft zich gemotiveerd verzet tegen het verzoek. Op hetgeen zij naar voren heeft gebracht, wordt hierna, voor zover voor de beslissing van belang, teruggekomen.

3..De (verdere) beoordeling

in het incident
3.1
Vooropgesteld wordt dat op grond van artikel 217 Rv eenieder die belang heeft bij een tussen andere partijen aanhangig geding, kan vorderen daarin te mogen tussenkomen, dat wil zeggen dat een derde dan een eigen vordering instelt die zich richt tegen beide (alle) partijen in de hoofdzaak. Daarbij geldt naar vaste jurisprudentie als uitgangspunt dat een partij kan vorderen te mogen tussenkomen indien zij een eigen vordering wil instellen en daarmee voldoende belang heeft zich te mengen in de hoofdzaak in verband met de nadelige gevolgen die zij van de uitspraak in de hoofdzaak kan ondervinden (ECLI:NL:HR:2014:768).
3.2
Op de voet van artikel 218 Rv dient de vordering tot tussenkomst te worden ingesteld bij incidentele conclusie voor of op de roldatum waarop de laatste conclusie in het geding wordt genomen. Is de zaak afgeconcludeerd en is deze inmiddels in staat van wijzen gebracht, dan is de partij die wenst tussen te komen te laat. Indien echter een tussenvonnis wordt gewezen en dan wordt voortgeconcludeerd, dan ontstaat een nieuwe gelegenheid voor het instellen van een vordering tot tussenkomst (
Parl. Gesch. Herz. Rv, p. 385-386). Van laatstbedoelde situatie was hier sprake. De Vervoerder kan dan ook niet gevolgd worden in haar standpunt dat de vordering tot tussenkomst te laat is ingesteld omdat de zaak ten tijde van dat instellen reeds voor eindvonnis zou hebben gestaan.
3.3
Evenwel wordt het incidentele verzoek afgewezen. Het verzoek strekt er, blijkens de daarbij gegeven toelichting, immers niet toe een eigen vordering in te stellen die zich richt tegen de Passagiers en de Vervoerder in de hoofdzaak maar is slechts voorwaardelijk gedaan, namelijk voor het geval de Passagiers in de hoofdzaak niet-ontvankelijk worden verklaard, om zo (het alsdan moeten voeren van) een afzonderlijke procedure te voorkomen. Voor een dergelijk voorwaardelijk verzoek is de figuur van tussenkomst naar het oordeel van de kantonrechter geschikt noch bedoeld. Het verzoek van AirHelp wordt dan ook geweigerd.
3.4
Op de voet van artikel 237 Rv wordt AirHelp verwezen in de kosten van het incident.
in de hoofdzaak
ten aanzien van de Passagier sub 2
3.5
Onder 3.2 van het vonnis van 3 april 2020 werd reeds overwogen dat de Passagier sub 2 niet-ontvankelijk zal worden verklaard in het door haar jegens de Vervoerder gevorderde. Dit zal hierna in het dictum tot uitdrukking worden gebracht.
ten aanzien van de Passagiers sub 1 en 3
3.6
Ten aanzien van de Passagiers sub 1 en 3 heeft de kantonrechter onder 3.6 van genoemd vonnis overwogen dat zij hun (eerst bij repliek naar voren gebrachte) standpunt aldus begrijpt dat zij hun vordering op de Vervoerder aan AirHelp hebben gecedeerd en zij (daarna) met haar een overeenkomst van lastgeving zijn overeengekomen, op grond waarvan zij in eigen naam maar voor rekening van AirHelp jegens de Vervoerder mogen procederen, waartoe zij hun gemachtigde hebben ingeschakeld.
3.7
Gelet op het gemotiveerde verweer van de Vervoerder ter zake heeft de kantonrechter vervolgens aanleiding gezien om, alvorens verder te beslissen, gebruik te maken van haar bevoegdheid om onder toepassing van artikel 22 Rv van de Passagiers sub 1 en 3 (zelf) een concrete toelichting (van de gang van zaken) te verlangen, zoveel mogelijk onderbouwd met ondersteunende bescheiden waaronder in ieder geval de akte van cessie, met betrekking tot hun standpunten:
dat zij hun vordering op de Vervoerder aan AirHelp hebben gecedeerd,
dat zij vervolgens met AirHelp een overeenkomst (van lastgeving) hebben gesloten op grond waarvan zij met betrekking tot die vordering in eigen naam maar voor rekening van AirHelp jegens de Vervoerder mogen procederen, en
dat zij daartoe hun gemachtigde een toereikende procesvolmacht hebben verstrekt.
3.8
Vervolgens heeft de kantonrechter een tweetal gelijkluidende aktes ‘uitlating passagiers’ ontvangen, die onderling slechts afwijken in die zin dat bovenaan de naam van de betrokken passagier is vermeld en onderaan diens naam en kennelijk diens (gedrukte) handtekening. Deze akte bevat (telkens) de volgende inhoud:
“Hierbij verklaart de passagier (…) als volgt.
Het is juist dat passagier zich heeft gewend tot Airhelp teneinde compensatie te krijgen vanwege de ernstig verstoorde vlucht van Tui Airlines.
De passagier heeft Airhelp zoveel mogelijk gegevens verstrekt, waaronder de boekingsgegevens, ten behoeve van het succesvol verkrijgen van de wettelijke compensatie. Airhelp heeft de passagier steeds op de hoogte gehouden van de voortgang in de procedure.
Cessie
De passagier heeft tevens een Assignment Form ondertekend zodat Airhelp de bevoegdheid kreeg om namens de passagier de luchtvaartmaatschappij te verzoeken over te gaan tot betaling. De passagier heeft met de ondertekening van het Assignment Form daarmee geen afstand willen doen van alle rechten op de compensatie. Uit het Assignment Form volgt dat niet, althans zo heeft dat passagier dat niet opgevat.
Lastgeving
De passagier heeft met AirHelp afgesproken, dan wel heeft dit zo bedoeld en begrepen, dat het voor de claim efficiënter is om de zaak op naam van de passagier, maar voor rekening en risico van Airhelp te procederen (lastgeving). De passagier is daarmee van meet af aan mee akkoord. De lastgevingsovereenkomst is niet schriftelijk vastgelegd omdat dit ook geen vereiste is.
Volmacht
Airhelp heeft mr. D.E. Lof ingeschakeld om de zaak in Nederland tot een goed einde te brengen. De passagier is daarvan op de hoogte gesteld door AirHelp. Reeds bij de ondertekening van het Assignment Form heeft de passagier akkoord gegeven dat AirHelp een gemachtigde zou inschakelen indien daartoe de noodzaak bestond. De passagier verklaart hierbij dat mr. D.E. Lof van meet af aan gevolmachtigd is om in de onderhavige procedure de belangen te behartigen van de passagier, op voorwaarde dat de kosten en het risico voor rekening blijven van AirHelp.
(…)”.
3.9
Aan deze verklaringen is steeds het op naam van de desbetreffende passagier gestelde “Assignment Form/Volmacht”, voorzien van een handtekening, gehecht. Dit document bevat de volgende inhoud:
“De klant draagt hierbij de volledige eigendom en juridische titel van zijn/haar claim over aan AirHelp, (…).
(…)
De klant begrijpt dat dit betekent dat hij/zij geen direct contact of betalingen van de uitvoerende luchtvaartmaatschappij kan accepteren.
Indien de overdracht op grond van deze volmacht om welke reden dan ook ongeldig wordt verklaard, zal deze volmacht worden beschouwd als een machtiging van de klant naar AirHelp, op grond waarvan AirHelp exclusieve bevoegdheid wordt verleend, met volledig recht van substitutie, om:
(…)
  • elke vorm van onderhandelen te initiëren, uit te voeren en te ondernemen evenals juridische – gerechtelijke en buitengerechtelijke – passende maatregelen die nodig zijn om de claim van de klant te innen bij de uitvoerende luchtvaarmaatschappij.
  • (…)
(…)”.
3.1
De kantonrechter overweegt allereerst dat zij zich toch bepaald niet aan de indruk kan onttrekken dat hoewel bij het vonnis van 3 april 2020 nu juist was verzocht om een concrete toelichting (van de gang van zaken) van de Passagiers sub 1 en 3 (zelf), hier sprake is van een vooraf (door hun gemachtigde) voor hen opgestelde en gelijkluidende verklaring, die slechts van een handtekening werd voorzien. Voorts is de kantonrechter opgevallen dat die op de akte geplaatste (gedrukte) handtekening voor beide passagiers bepaald afwijkt van de handtekening die op het bij de akte overgelegde ‘Assignment Form’ werd geplaatst. Aanvullende bescheiden, zoals een kopie van het paspoort van de betrokken passagier of correspondentie tussen de Passagiers sub 1 en 3 en hun gemachtigde en/of AirHelp, waaruit blijkt dat zij het Assignment Form en de thans bij akte gegeven verklaring hebben ondertekend en dat zij weten van, en instemmen met, het feit dat deze procedure op hun naam wordt gevoerd, zijn niet in het geding gebracht.
3.11
Bepaald bevreemdend is ook dat beide passagiers in die akte (gelijkluidend) hebben verklaard dat -samengevat- zij met het ondertekenen van het Assignment Form geen afstand hebben willen doen van hun recht op compensatie maar dat zij dat formulier hebben ondertekend om AirHelp de bevoegdheid te geven namens hen de Vervoerder te verzoeken tot betaling over te gaan. Volgens de tekst van dat formulier (zie 3.9) is immers sprake van een cessie (artikel 3:94 BW), in die zin dat het vorderingsrecht is overgegaan op AirHelp, en (dus) niet van lastgeving als bedoeld in artikel 7:414 BW, in welke situatie de Passagiers sub 1 en 3 (wel) eigenaar van het vorderingsrecht op de Vervoerder zouden zijn gebleven. Uit de door hen bij akte gegeven verklaring blijkt ook niet dat zij daarna nog een overeenkomst van lastgeving met AirHelp hebben gesloten. Volgens hun verklaring in de op hun naam gestelde akte waren zij er, voorts, weliswaar ‘van meet af aan’ mee akkoord dat, op basis van een niet schriftelijk vastgelegde overeenkomst van lastgeving, er op hun naam maar voor rekening en risico van AirHelp zou worden geprocedeerd, maar daarmee wordt eraan voorbij gezien dat er (zie hiervoor) volgens het Assignment Form ‘van meet af aan’ geen sprake van lastgeving was maar van cessie.
3.12
Dat alles betekent dat nu voor de kantonrechter niet duidelijk is geworden dat de Passagiers sub 1 en 3 met betrekking tot de door hen gestelde vordering jegens de Vervoerder (nog) vorderingsgerechtigd zijn, hun vordering reeds hierop strandt. Aan een inhoudelijke beoordeling wordt dan ook niet toegekomen.
ten aanzien van de proceskosten
3.13
De Passagiers worden, als de in het ongelijk gestelde partij, veroordeeld in de kosten van de procedure.
3.14
De door de Vervoerder apart gevorderde nakosten worden eveneens toegewezen, als hierna vermeld, nu de proceskostenveroordeling hiervoor reeds een executoriale titel geeft en de kantonrechter van oordeel is dat de nakosten zich reeds vooraf laten begroten.

4..De beslissing

De kantonrechter:
in het incident
- weigert het door AirHelp gedaan verzoek tot tussenkomst;
- veroordeelt AirHelp in de kosten van de procedure, tot aan deze uitspraak aan de zijde van de Vervoerder vastgesteld op € 120,- aan gemachtigdensalaris;
in de hoofdzaak
- verklaart de Passagier sub 2 niet-ontvankelijk in het door hem jegens de Vervoerder gevorderde;
- wijst het door de Passagiers sub 1 en 3 jegens de Vervoerder gevorderde af;
- veroordeelt de Passagiers in de kosten van de procedure, tot aan deze uitspraak aan de zijde van de Vervoerder vastgesteld op € 300,- aan salaris voor haar gemachtigde, en indien de Passagiers niet binnen veertien dagen na de datum van dit vonnis vrijwillig aan dit vonnis hebben voldaan, begroot op € 60,- aan nasalaris. Indien daarna betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, dient het bedrag aan nasalaris nog te worden verhoogd met de kosten van betekening;
- verklaart dit vonnis voor wat betreft deze proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.H. Kemp-Randewijk en uitgesproken ter openbare terechtzitting.
654