In deze zaak heeft de passagier, woonachtig in Finland, een vordering ingesteld tegen de luchtvaartmaatschappij Finnair wegens compensatie voor vertraging van haar vlucht op 25 april 2017. De passagier had een vervoersovereenkomst met Finnair voor een vlucht van Amsterdam-Schiphol naar Tampere via Helsinki, maar door een vertraging van de eerste vlucht miste zij haar aansluitende vlucht en arriveerde zij met meer dan vier uur vertraging op haar eindbestemming. De passagier schakelde Airhelp in om compensatie te vorderen, maar Finnair weigerde te betalen. De passagier vorderde een schadevergoeding van € 400,00, plus rente en kosten, op basis van de Europese Verordening (EG) nr. 261/2004.
Finnair betwistte de vordering en voerde aan dat de passagier haar vorderingsrecht had overgedragen aan Airhelp door middel van een akte van cessie. De kantonrechter oordeelde dat de passagier niet-ontvankelijk was in haar vordering, omdat zij niet meer beschikte over het vorderingsrecht. De rechter stelde vast dat de passagier het cessieformulier had ondertekend, waardoor de vordering aan Airhelp was overgedragen. De kantonrechter verklaarde de passagier niet-ontvankelijk in haar vordering en ook in haar voorwaardelijke incidentele vordering tot voeging van Airhelp, omdat niet was gebleken dat Airhelp zich in de procedure wilde mengen. De proceskosten werden toegewezen aan Finnair, aangezien de passagier ongelijk kreeg.
Dit vonnis is uitgesproken door de kantonrechter W. Aardenburg op 8 april 2020 in Haarlem, waarbij de passagier in de proceskosten werd veroordeeld.