ECLI:NL:RBNHO:2020:2922

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
8 april 2020
Publicatiedatum
16 april 2020
Zaaknummer
7737338 \ CV EXPL 19-5704
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot compensatie van passagier wegens vertraging van vlucht en rechtsgeldige cessie van vorderingsrecht

In deze zaak heeft de passagier, woonachtig in Finland, een vordering ingesteld tegen de luchtvaartmaatschappij Finnair wegens compensatie voor vertraging van haar vlucht op 25 april 2017. De passagier had een vervoersovereenkomst met Finnair voor een vlucht van Amsterdam-Schiphol naar Tampere via Helsinki, maar door een vertraging van de eerste vlucht miste zij haar aansluitende vlucht en arriveerde zij met meer dan vier uur vertraging op haar eindbestemming. De passagier schakelde Airhelp in om compensatie te vorderen, maar Finnair weigerde te betalen. De passagier vorderde een schadevergoeding van € 400,00, plus rente en kosten, op basis van de Europese Verordening (EG) nr. 261/2004.

Finnair betwistte de vordering en voerde aan dat de passagier haar vorderingsrecht had overgedragen aan Airhelp door middel van een akte van cessie. De kantonrechter oordeelde dat de passagier niet-ontvankelijk was in haar vordering, omdat zij niet meer beschikte over het vorderingsrecht. De rechter stelde vast dat de passagier het cessieformulier had ondertekend, waardoor de vordering aan Airhelp was overgedragen. De kantonrechter verklaarde de passagier niet-ontvankelijk in haar vordering en ook in haar voorwaardelijke incidentele vordering tot voeging van Airhelp, omdat niet was gebleken dat Airhelp zich in de procedure wilde mengen. De proceskosten werden toegewezen aan Finnair, aangezien de passagier ongelijk kreeg.

Dit vonnis is uitgesproken door de kantonrechter W. Aardenburg op 8 april 2020 in Haarlem, waarbij de passagier in de proceskosten werd veroordeeld.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 7737338 \ CV EXPL 19-5704
Uitspraakdatum: 8 april 2020
Vonnis in de zaak van:
[de passagier]
wonende te [woonplaats] (Finland)
eiseres
hierna te noemen de passagier
gemachtigde mr. H. Yildiz (Weiss Legal)
tegen
De buitenlandse vennootschap
Finnair OYj
gevestigd te Helsinki (Finland)
gedaagde
hierna te noemen Finnair
gemachtigde mr. W.O. Russell

1.Het procesverloop

1.1.
De passagier heeft bij dagvaarding van 22 maart 2019 een vordering tegen Finnair ingesteld. Finnair heeft schriftelijk geantwoord.
1.2.
De passagier heeft hierop schriftelijk gereageerd, waarna Finnair een schriftelijke reactie heeft gegeven.

2.De feiten

2.1.
De passagier heeft met Finnair een vervoersovereenkomst gesloten op grond waarvan Finnair de passagier diende te vervoeren van Amsterdam-Schiphol Airport via Helsinki-Vantaa Airport naar Tampere-Pirkkala Airport (Finland) op 25 april 2017.
2.2.
De vlucht van Amsterdam naar Helsinki is met vertraging uitgevoerd waardoor de passagier haar aansluitende vlucht heeft gemist. De passagier is omgeboekt en met een vertraging van meer dan vier uur aangekomen op haar eindbestemming.
2.3.
De passagier heeft de rechtspersoon naar het recht van Hong Kong Airhelp Ltd. ingeschakeld om compensatie van Finnair te vorderen in verband met voornoemde vertraging.
2.4.
Finnair heeft geweigerd tot betaling over te gaan.

3.De vordering

3.1.
De passagier vordert dat Finnair bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis veroordeeld zal worden tot betaling van:
- € 400,00, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 25 april 2017 tot aan de dag der algehele voldoening;
- € 60,00 aan buitengerechtelijke incassokosten;
- de proceskosten.
3.2.
De passagier heeft aan de vordering ten grondslag gelegd de Verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van de verordening (EEG) nr. 295/91 (hierna: de Verordening) en de daarop betrekking hebbende rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: het Hof). De passagier stelt dat Finnair vanwege de vertraging van de vlucht gehouden is de passagier te compenseren conform artikel 7 van de Verordening tot een bedrag van € 400,00.

4.Het verweer

4.1.
Finnair betwist de vordering. Op haar verweer wordt - voor zover relevant - bij de beoordeling van het geschil ingegaan.

5.De beoordeling

5.1.
De kantonrechter stelt ambtshalve vast dat de Nederlandse rechter in deze zaak bevoegd is om van de vordering kennis te nemen.
5.2.
Finnair voert aan dat zij van Airhelp een akte van cessie gedateerd 28 april 2017 heeft ontvangen. Op grond van de akte heeft de passagier haar vorderingsrecht overgedragen aan Airhelp. De passagier is dan ook niet-ontvankelijk in haar vordering aangezien zij niet meer beschikt over het vorderingsrecht.
5.3.
Door de passagier is niet weersproken dat zij het assignmentformulier dat door Airhelp wordt gebruikt en door Finnair als productie 5 bij conclusie in het geding is gebracht heeft ondertekend, zodat dit vast staat. In vergelijkbare zaken heeft de kantonrechter eerder, onder meer op 25 september 2019 (ECLI:NL:2019:8072), geoordeeld dat het assignmentformulier zoals door Airhelp wordt gebruikt, kwalificeert als een akte van cessie waarmee de vordering van de passagier in eigendom wordt overgedragen aan Airhelp. Door het tekenen van het formulier is de passagier niet langer zelf bevoegd om over het gepretendeerde vorderingsrecht te beschikken. De conclusie is dat het verweer van Finnair slaagt. De passagier zal niet-ontvankelijk worden verklaard in haar vordering. De overige verweren behoeven derhalve geen bespreking.
incidentele vordering tot voeging/tussenkomst
5.4.
De passagier heeft verzocht om Airhelp te laten interveniëren in deze procedure door middel van voeging, althans door middel van tussenkomst aan de zijde van de passagier. De passagier heeft deze incidentele vordering nadrukkelijk voorwaardelijk geformuleerd, namelijk onder de voorwaarde dat de kantonrechter van oordeel is dat rechtsgeldige cessie heeft plaatsgevonden. Nu de kantonrechter als zodanig heeft beslist, zijn de voorwaarden waaronder de incidentele vordering is ingesteld vervuld en zal de kantonrechter tot beoordeling van de subsidiaire incidentele vordering overgaan.
5.5.
Uit artikel 217 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering volgt dat ieder die een belang heeft bij een tussen andere partijen aanhangig geding, kan vorderen zich daarin te mogen voegen of daarin te mogen tussenkomen. Het artikel biedt derden de mogelijkheid om zich te mengen in een procedure tussen anderen. De kantonrechter overweegt dat het incident is ingesteld door de passagier. Niet gebleken is dat Airhelp zich in de procedure heeft willen voegen dan wel heeft willen tussenkomen. De passagier zal dan ook niet-ontvankelijk worden verklaard in haar voorwaardelijke incidentele vordering.
5.6.
De proceskosten in zowel de hoofdzaak als het voorwaardelijke incident komen voor rekening van de passagier, omdat deze ongelijk krijgt.

6.De beslissing

De kantonrechter:
In het voorwaardelijke incident aan de zijde van de passagiers
6.1.
verklaart de passagier niet-ontvankelijk in haar voorwaardelijke incidentele vordering;
6.2.
veroordeelt de passagier in de proceskosten van het voorwaardelijke incident aan de zijde van Finnair tot op heden begroot op nihil;
in de hoofdzaak
6.1.
verklaart de passagier niet-ontvankelijk in haar vordering;
6.2.
veroordeelt de passagier tot betaling van de proceskosten, die tot en met vandaag voor Finnair worden vastgesteld op een bedrag van € 144,00 aan salaris van de gemachtigde van Finnair.
Dit vonnis is gewezen door mr. W. Aardenburg, kantonrechter en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van bovengenoemde datum in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter