In deze zaak heeft eiseres een naheffingsaanslag parkeerbelasting ontvangen van de heffingsambtenaar van de gemeente Eindhoven op 18 juni 2015. De aanslag bedroeg € 62,20, bestaande uit € 3,20 parkeerbelasting en € 59 kosten naheffing. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen deze aanslag, maar dit bezwaar werd door verweerder gehandhaafd. De rechtbank heeft in eerdere uitspraken de aanslag vernietigd en de zaak teruggewezen naar verweerder, die de aanslag opnieuw handhaafde. Eiseres heeft vervolgens verzocht om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn, aangezien de procedure in drie instanties heeft plaatsgevonden.
De rechtbank heeft op 15 maart 2021 uitspraak gedaan in deze zaak. De rechtbank oordeelde dat de redelijke termijn niet was overschreden, ondanks dat er meer dan vijf jaar en acht maanden waren verstreken sinds de oplegging van de naheffingsaanslag. De rechtbank concludeerde dat de procedure in de verschillende instanties binnen de redelijke termijn was afgehandeld. Eiseres had aangevoerd dat zij op tijd bij haar auto was, maar de rechtbank oordeelde dat de bewijslast bij verweerder lag en dat de verklaringen van de verbalisanten voldoende waren om de naheffingsaanslag te rechtvaardigen.
De rechtbank heeft het verzoek om immateriële schadevergoeding en de wettelijke rente afgewezen, en het beroep van eiseres ongegrond verklaard. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun recht om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch.