ECLI:NL:RBOBR:2021:1129

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
15 maart 2021
Publicatiedatum
16 maart 2021
Zaaknummer
20/2984
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Naheffingsaanslag parkeerbelasting en verzoek om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn

In deze zaak heeft eiseres een naheffingsaanslag parkeerbelasting ontvangen van de heffingsambtenaar van de gemeente Eindhoven op 18 juni 2015. De aanslag bedroeg € 62,20, bestaande uit € 3,20 parkeerbelasting en € 59 kosten naheffing. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen deze aanslag, maar dit bezwaar werd door verweerder gehandhaafd. De rechtbank heeft in eerdere uitspraken de aanslag vernietigd en de zaak teruggewezen naar verweerder, die de aanslag opnieuw handhaafde. Eiseres heeft vervolgens verzocht om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn, aangezien de procedure in drie instanties heeft plaatsgevonden.

De rechtbank heeft op 15 maart 2021 uitspraak gedaan in deze zaak. De rechtbank oordeelde dat de redelijke termijn niet was overschreden, ondanks dat er meer dan vijf jaar en acht maanden waren verstreken sinds de oplegging van de naheffingsaanslag. De rechtbank concludeerde dat de procedure in de verschillende instanties binnen de redelijke termijn was afgehandeld. Eiseres had aangevoerd dat zij op tijd bij haar auto was, maar de rechtbank oordeelde dat de bewijslast bij verweerder lag en dat de verklaringen van de verbalisanten voldoende waren om de naheffingsaanslag te rechtvaardigen.

De rechtbank heeft het verzoek om immateriële schadevergoeding en de wettelijke rente afgewezen, en het beroep van eiseres ongegrond verklaard. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun recht om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: SHE 20/2984

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 15 maart 2021 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. J. van Gemert),
en

de heffingsambtenaar van de gemeente Eindhoven, verweerder

(gemachtigde: mr. L.J. Boone).

Procesverloop

Verweerder heeft aan eiseres op 18 juni 2015, een naheffingsaanslag parkeerbelasting opgelegd ter hoogte van € 62,20, bestaande uit € 3,20 parkeerbelasting en € 59 kosten naheffing.
Bij uitspraak op bezwaar van 4 april 2016 heeft verweerder de aanslag gehandhaafd.
Bij uitspraak van 23 september 2016 (SHE 16/1196) heeft deze rechtbank het beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en verweerder opgedragen een nieuw besluit te nemen.
Bij uitspraak op bezwaar van 3 februari 2017 heeft verweerder de aanslag gehandhaafd.
Bij uitspraak van 30 oktober 2017 (SHE 17/840) heeft deze rechtbank het beroep nietontvankelijk verklaard.
Bij uitspraak van 6 september 2018 (SHE 17/00747) heeft het gerechtshof 'sHertogenbosch het hoger beroep gegrond verklaard, het incidenteel hoger beroep ongegrond verklaard, de uitspraak van de rechtbank vernietigd en het geding teruggewezen naar de rechtbank.
Bij uitspraak van 15 maart 2019 (18/03846) heeft de Hoge Raad het beroep in cassatie gegrond verklaard en de uitspraak van het gerechtshof vernietigd, voor zover het betreft de beslissing omtrent de vergoeding van de voor het gerechtshof gemaakte proceskosten.
Eiseres heeft verzocht om schadevergoeding in verband met overschrijding van de redelijke termijn.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 januari 2021. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Feiten
De rechtbank gaat uit van de volgende feiten. Aan eiseres is een naheffingsaanslag parkeerbelasting opgelegd naar aanleiding van de constatering dat op 18 juni 2015 het voertuig van eiseres met kenteken [nummer] op de Keizersgracht te Eindhoven was geparkeerd zonder geldig parkeerbewijs. Tussen partijen is niet in geschil dat op de Keizersgracht te Eindhoven betaald parkeren geldt en dat eiseres in verband met het parkeren aldaar parkeerbelasting verschuldigd was.
Geschil en beoordeling
1. In geschil is of de naheffingsaanslag terecht aan eiseres is opgelegd. Vaststaat dat op die dag de parkeerbelasting was voldaan tot en met 11.51 uur. De naheffingsaanslag is opgelegd om 11.56 uur. Partijen verschillen van mening over het tijdstip waarop eiseres bij haar auto aan kwam. Eiseres stelt dat zij om uiterlijk 11.51 uur aan kwam. Verweerder bestrijdt dat en stelt dat eiseres toen nog niet en ook om 11.53 uur niet bij haar auto was.
Standpunt eiseres
2. Eiseres heeft aangevoerd dat zij op tijd terug was bij haar auto. Op het moment van instappen zag zij dat de toezichthouder aan het praten was met de bestuurder van de auto die naast haar was geparkeerd. Zij is vervolgens weggereden. Tijdens het wegrijden is een foto gemaakt en is de naheffingsaanslag uitgereikt. Zij stelt dat niet aannemelijk is gemaakt dat zij niet tijdig bij haar auto terug was. Zij stelt dat de parkeercontroleur verschillende verklaringen heeft afgelegd die feitelijk onjuist zijn. Het is niet juist dat verbalisanten de gegevens van het parkeerkaartje niet konden noteren. Ook is het niet zo dat de controleurs vanwege het wegrijden niet in staat waren om de naheffingsaanslag op de auto aan te brengen en er een duplicaat is nagezonden. Eiseres kreeg immers de naheffingsaanslag in haar handen gedrukt tijdens het wegrijden. Dit doet volgens haar afbreuk aan de betrouwbaarheid van de verklaringen van de betrokkenen. Uit het brondocument blijkt niet dat verweerder de auto al om 11.53 uur had gecontroleerd en dat eiseres niet bij haar auto aanwezig was. Wel blijkt daaruit dat eiseres aanwezig was en is ingestapt. Uit dit document blijkt niet dat de apparatuur de juiste tijd aangaf. Evenmin zijn er foto's van datum en tijdstip voorzien. Ten onrechte is niet ingegaan op de nauwkeurigheid van de apparatuur. De marge is zo klein dat afwijkingen een beslissend verschil kunnen maken. Eiseres was vóór het opleggen van de aanslag bij haar auto. Niet uitgesloten kan worden dat zij tijdig terug was.
Beoordeling
3. De bewijslast dat de naheffingsaanslag parkeerbelasting terecht is opgelegd, rust op verweerder. De op ambtseed of -belofte afgelegde verklaring van een parkeercontroleur dat geen geldig betaalbewijs van de verschuldigde parkeerbelasting in de auto is waargenomen, kan in het algemeen toereikend worden geacht, maar geldt niet als onweerlegbaar bewijs. De belastingplichtige heeft de mogelijkheid tegenbewijs te leveren, waarbij de vrije bewijsleer geldt. Dit houdt in dat partijen vrij zijn in de keuze van de bewijsmiddelen en de rechter vrij is in de waardering daarvan.
4. De rechtbank stelt vast dat aan de oplegging van de naheffingsaanslag ten grondslag is gelegd dat de parkeertijd was verstreken. In wat eiseres heeft aangevoerd, ziet de rechtbank geen reden om daaraan te twijfelen. Daartoe overweegt de rechtbank dat eiseres stelt dat tijdens het wegrijden een foto is gemaakt, maar in het dossier zijn foto’s opgenomen van een stilstaande auto (zonder eiseres). Anders dan eiseres acht de rechtbank de verklaring van de verbalisanten dat zij de gegevens niet op het kaartje konden noteren niet onjuist. Daartoe overweegt de rechtbank dat het dossier een kopie van de originele handhavingsbon bevat waarop de begintijd, de eindtijd, het betaalde bedrag en het kaartnummer niet zijn ingevuld. In het dossier zit tevens een uitdraai uit Sphynxx, waarop deze informatie evenmin is ingevuld. Bij de opmerkingen is vermeld “betrokkene ter plaatsen stapt in en rijd aan verbalisant kan geen gegevens van kaartje noteren”. Dat verbalisanten deze informatie achteraf hadden kunnen invullen op basis van de foto van het parkeerkaartje, maakt niet dat deze verklaring onjuist is. Nu eiseres erkent dat zij de naheffingsaanslag in haar handen gedrukt kreeg tijdens het wegrijden, is ook de verklaring van de verbalisanten dat de naheffingsaanslag niet op de auto aangebracht kon worden niet onjuist. Het dossier bevat ook een aan eiseres verzonden duplicaat naheffingsaanslag. Voor wat betreft de vraag of de apparatuur waarmee de handhavingsbon is gegenereerd de juiste tijd aangaf, heeft verweerder toegelicht dat de voor vastlegging van de handhavingsbon gebruikte handheld een geïntegreerde camera heeft. Foto’s kunnen alleen worden opgeslagen tegelijk met het uitdraaien van de handhavingsbon, zodat de bon en de foto's onlosmakelijk met elkaar verbonden zijn. De bon vermeldt wel een tijdstip. Verweerder heeft tevens toegelicht dat de tijdregistratie van de handhelds dagelijks wordt gesynchroniseerd. Daartoe heeft verweerder vermeld dat de accu van de handhelds door plaatsing op de cradle wordt opgeladen en dat dan tevens synchronisatie plaatsvindt met het Sphynxx-systeem dat op de server draait. Elke keer dat de handhelds op de cradle staan wordt de tijd zo nodig gecorrigeerd. Daardoor komt de tijd exact, op de seconde nauwkeurig, overeen met alle netwerkcomputers waarop parkeerrechten worden opgeslagen. De rechtbank acht deze toelichting van verweerder overtuigend. Wat eiseres daartegen heeft aangevoerd slaagt niet.
5. Voor zover eiseres aanvoert dat zij slechts haar boodschappen heeft ingeladen, overweegt de rechtbank dat onder het onmiddellijk laden en lossen zoals bedoeld in artikel 225 van de Gemeentewet dient te worden verstaan het onmiddellijk nadat het voertuig tot stilstand is gebracht bij voortduring inladen of uitladen van goederen van enige omvang of enig gewicht, gedurende de tijd die daarvoor nodig is (vergelijk het arrest van de Hoge Raad van 12 mei 1999, ECLI:NL:HR:AA:2760 en het arrest van de Hoge Raad van 7 maart 2014 ECLI:NL:HR:2014:445). Naar het oordeel van de rechtbank voldoet het inladen van de boodschappen door eiseres, zoals zij heeft gesteld, niet aan de voormelde omschrijving, reeds omdat dit niet plaatsvond onmiddellijk nadat het voertuig tot stilstand was gebracht.
6. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder de naheffingsaanslag parkeerbelasting van 18 juni 2015 bij de uitspraak op bezwaar van 3 februari 2017 terecht heeft gehandhaafd.
7. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Verzoek om schadevergoeding

8. Bij op 10 september 2020 gedateerde brief heeft eiseres de rechtbank erop gewezen dat het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch op 6 september 2018 uitspraak heeft gedaan en de zaak heeft teruggewezen naar de rechtbank. Zij stelt dat de redelijke termijn is overschreden en verzoekt om immateriële schadevergoeding en de rente daarover.
9. Gelet op de vaste jurisprudentie van de Hoge Raad (zie bijvoorbeeld het arrest van 19 februari 2016, ECLI:NL:HR:2016:252) heeft, behoudens bijzondere omstandigheden, voor de berechting van de zaak in eerste aanleg als uitgangspunt te gelden dat deze niet binnen een redelijke termijn is geschied indien de rechtbank niet binnen twee jaar nadat die termijn is aangevangen uitspraak doet. In deze termijn is derhalve de bezwaarfase inbegrepen. Voor de berechting in hoger beroep heeft te gelden dat het gerechtshof uitspraak doet binnen twee jaar nadat hoger beroep is ingesteld. Voor de berechting van de zaak in cassatie heeft als uitgangspunt te gelden dat de Hoge Raad uitspraak doet binnen twee jaar nadat beroep in cassatie is ingesteld. Indien de redelijke termijn is overschreden, dient als uitgangspunt voor de schadevergoeding een tarief te worden gehanteerd van € 500 per halfjaar dat die termijn is overschreden, waarbij het totaal van de overschrijding naar boven wordt afgerond.
10. In het geval van eiseres is sprake geweest van een procedure bij deze drie instanties. Voor de beantwoording van de vraag of in dit geval de redelijke termijn is overschreden verwijst de rechtbank naar de overwegingen in de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 19 december 2019 (ECLI:NL:RBZWB:2019:5771), rechtsoverweging 5.1 en verder.
11. De rechtbank stelt vast dat het bezwaarschrift van eiseres op 1 juli 2015 door verweerder is ontvangen. Op het moment dat de rechtbank uitspraak doet in deze beroepsprocedure, 15 maart 2021, zijn ruim vijf jaar en acht maanden verstreken. De redelijke termijn dient met inachtneming van de redelijke termijn voor de procedures bij het gerechtshof en de Hoge Raad vastgesteld te worden op zes jaar. Dat betekent dat de redelijke termijn op het moment van de onderhavige uitspraak niet is overschreden. Gelet hierop wordt het verzoek om immateriële schadevergoeding in verband met overschrijding van de redelijke termijn evenals het verzoek om vergoeding van de wettelijke rente daarover, afgewezen.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om immateriële schadevergoeding af;
- wijst het verzoek om veroordeling tot vergoeding van wettelijke rente af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.F.E. van Olden-Smit, rechter, in aanwezigheid van
mr. A. Bijleveld, griffier. De uitspraak is in het openbaar geschied op 15 maart 2021.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch.