Overwegingen
1. Eiseres is eigenaar en gebruiker van de onroerende zaak, een waterproductiebedrijf van drinkwater. De onroerende zaak omvat vier reinwaterkelders, een spoelwatergebouw met bezinktank 1 en 2, een pompgebouw met 10kV-station, een brandstofopslag, een facilitair gebouw, een spoelwater techniekgebouw, een spoelwater slibindikker, een schakelgebouw, een pompgebouw (kelder) en 11 maal een filtergebouw. De gebouwen zijn van verschillende bouwjaren, gerealiseerd tussen 1982 en 2004. De onroerende zaak is gelegen op de percelen, kadastraal bekend als gemeente Nuland sectie [letter] perceelnummers [nummers] . De totale perceeloppervlakte bedraagt 622.080 m², waarvan 13.642 m² is gewaardeerd als grond bij niet-woning, 38.718 m² als extra grond (overige bedrijfsgrond) en 569.729 m² als extra grond (natuur).
2. Ter zitting hebben partijen aan de rechtbank medegedeeld dat zij het over de objectkenmerken en over de waardering van de onroerende zaak eens zijn geworden, maar dat hen nog wel verdeeld houdt of eiseres een beroep kan doen op waarderingsuitzonderingen (door partijen ook wel aangeduid als vrijstellingen) van natuurterreinen en (afval)waterzuiveringsinstallaties zoals neergelegd in de Uitvoeringsregeling uitgezonderde objecten Wet WOZ. Eiseres is primair van mening dat zij voor deze waarderingsuitzonderingen in aanmerking komt. Mocht de rechtbank tot het oordeel komen dat dit niet het geval is, dan zijn partijen het erover eens dat de WOZ-waarde van de onroerende zaak voor het kalenderjaar 2017 € 8.100.000 bedraagt. Voorts zijn partijen het erover eens dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht zal vergoeden, maar dat voor het overige geen proceskostenvergoeding aan de orde is, omdat partijen zelf hun proceskosten dragen.
3. De rechtbank stelt vast dat tussen partijen enkel nog in geschil is of eiseres in aanmerking komt voor de waarderingsuitzondering van natuurterreinen en van zuiveringsinstallaties. Zij zal zich in de hiernavolgende beoordeling van het geschil dan ook daartoe beperken.
Waarderingsuitzondering natuurterreinen
4. Op grond van artikel 2, eerste lid, onder c., van de Uitvoeringsregeling uitgezonderde objecten Wet WOZ wordt bij de bepaling van de WOZ-waarde de waarde van een natuurterrein buiten aanmerking gelaten als het om een terrein gaat dat wordt beheerd door een rechtspersoon met volledige rechtsbevoegdheid die zich uitsluitend of nagenoeg uitsluitend het behoud van natuurschoon ten doel stelt.
5. Eiseres stelt zich – kort gezegd – op het standpunt dat de waarde van het perceel, voor zover dat buiten het afgesloten terrein is gelegen, buiten beschouwing dient te worden gelaten, omdat het perceel in gebruik is als natuurterrein. Dit deel van het terrein is niet omheind en voor iedereen toegankelijk. Eiseres heeft daarop wandelroutes aangelegd. Verder worden er natuurwerkdagen georganiseerd en heeft eiseres wandelgidsen en publicaties over natuur en ecologie uitgebracht. Eiseres vindt dat sprake is van discriminatie doordat onderscheid gemaakt wordt tussen het beheer van rechtspersonen die zich (nagenoeg) uitsluitend het behoud van natuurschoon ten doel stellen en rechtspersonen die naast het beheer van natuurterreinen ook andere doelstellingen nastreven.
6. Verweerder stelt zich op het standpunt dat eiseres geen rechtspersoon is, zoals genoemd in de Uitvoeringsregeling, die het behoud van natuurschoon voor 90% of meer als doelstelling heeft, zodat eiseres niet in aanmerking komt voor voormelde waarderingsuitzondering.
7. De rechtbank overweegt dat uit het uittreksel van de Kamer van Koophandel en de akte van statutenwijziging van eiseres volgt dat eiseres ten doel heeft: a) de uitvoering van de wettelijke taak op het gebied van openbare drinkwatervoorziening; b) de uitoefening van een bedrijf op het gebied van de watervoorziening en c) het verrichten van alle werkzaamheden die verband houden met de waterketen in de ruimste zin van het woord.
Eiseres heeft dus als hoofddoel het produceren van drinkwater en niet het behoud van natuurschoon, zodat niet kan worden gezegd dat zij zich uitsluitend of nagenoeg uitsluitend het behoud van natuurschoon ten doel stelt zoals bedoeld in artikel 2, eerste lid, onder c., van de Uitvoeringsregeling uitgezonderde objecten Wet WOZ. De rechtbank is daarom van oordeel dat verweerder terecht heeft beslist dat de waarde van het tot de onroerende zaak behorende perceel, voor zover dat buiten het afgesloten terrein is gelegen, bij de bepaling van de WOZ-waarde niet buiten aanmerking wordt gelaten.
8. Ten aanzien van de stelling van eiseres dat sprake is van discriminatie doordat onderscheid gemaakt wordt tussen het beheer van rechtspersonen die zich (nagenoeg) uitsluitend het behoud van natuurschoon ten doel stellen en rechtspersonen die naast het beheer van natuurterreinen ook andere doelstellingen nastreven, overweegt de rechtbank het volgende. Zoals uit het arrest van de Hoge Raad van 28 juni 2013 (ECLI:NL:HR:2013:66), waarin de uitspraak van het gerechtshof Leeuwarden van 18 september 2012 (ECLI:NL:GHLEE:2012:BX7847) wordt bekrachtigd, voortvloeit, is het expliciet de bedoeling van de wetgever geweest de waarderingsuitzondering te beperken tot echte natuurterreinen. Deze doelstelling wordt in de ogen van de wetgever in het bijzonder gewaarborgd als het beheer plaatsvindt door specifieke instellingen. In de zaak die aan voormeld arrest ten grondslag lag, betrof het een particulier die vond dat hij ook voor de vrijstelling in aanmerking kwam. Het gerechtshof heeft geoordeeld dat in de Uitvoeringsregeling uitgezonderde objecten Wet WOZ weliswaar onderscheid wordt gemaakt tussen particulieren en rechtspersonen die natuurterreinen beheren, maar dat voor dat onderscheid een redelijke en objectieve rechtvaardiging bestaat. Het gerechtshof concludeert dat de wetgever de grenzen van de hem toekomende beoordelingsvrijheid niet heeft overschreden. De rechtbank is van oordeel dat dit ook opgaat voor het uit artikel 2, eerste lid, onder c., van de Uitvoeringsregeling uitgezonderde objecten Wet WOZ voortvloeiende onderscheid tussen rechtspersonen die uitsluitend natuurterreinen beheren en rechtspersonen die naast het beheer van natuurterreinen ook andere activiteiten verrichten, zodat ook hier geen sprake is van strijd met het verbod op discriminatie. Ook deze beroepsgrond faalt. Waarderingsuitzondering (afval)waterzuiveringsinstallaties.
9. Op grond van artikel 2, eerste lid, onder h., van de Uitvoeringsregeling uitgezonderde objecten Wet WOZ wordt bij de bepaling van de WOZ-waarde de waarde van werken die zijn bestemd voor de zuivering van riool- en ander afvalwater en die worden beheerd door organen, instellingen of diensten van publiekrechtelijke rechtspersonen, buiten aanmerking gelaten.
10. Eiseres voert – kort gezegd – aan dat bij toepassing van deze waarderingsuitzondering gekeken moet worden of sprake is van een publieke taak waaraan met het werk uitvoering wordt gegeven. In dit verband wijst eiseres op het arrest van de Hoge Raad van 30 september 2016 (ECLI:NL:HR:2016:2196). Eiseres voert een overheidstaak uit, namelijk de zorg voor veilig drinkwater. Daarbij maakt eiseres gebruik van grondwater. Dit opgepompte grondwater is te kwalificeren als ‘schoon’ afvalwater, zo blijkt uit de website van Rijkswaterstaat. Drinkwater verandert in afvalwater, omdat men bij dagelijkse activiteiten allerlei verontreinigingen aan het water toevoegt. Eiseres stelt dat sprake is van discriminatie door onderscheid te maken tussen zuiveringsinstallaties en waterproductiebedrijven die ook afvalwater zuiveren. In het waterproductiebedrijf van eisers ondergaat het grondwater een bewerking, waaronder zuivering, waarbij het water geschikt wordt gemaakt voor drinkwater. 11. Verweerder wijst erop dat bij toepassing van deze waarderingsuitzondering sprake moet zijn van zuivering van riool- of afvalwater. De belangrijkste taak van eiseres is de zorg voor schoon drinkwater en niet het zuiveren van riool- of afvalwater. Het grondwater vormt voor eiseres een grondstof en geen eindproduct. Reeds daarom komt eiseres niet voor deze waarderingsuitzondering in aanmerking.
12. De rechtbank kan verweerder hierin volgen en overweegt daartoe het volgende. De wetgever heeft in artikel 2, eerste lid, onder h., van de Uitvoeringsregeling uitgezonderde objecten Wet WOZ ondubbelzinnig het oog op werken die zijn bestemd voor de zuivering van riool- en ander afvalwater. De publieke taak van eiseres bestaat niet uit het zuiveren van riool- en afvalwater, maar uit het zorgen voor de drinkwatervoorziening. Dat grondwater wordt gekwalificeerd als ‘schoon’ afvalwater doet hieraan niet af. Dat betekent dat het werk dat eiseres beheert in de zin van de betreffende waarderingsuitzondering geenwerk is dat riool- en afvalwater zuivert. Nu in het licht van de betreffende regeling geen sprake is van gelijke gevallen, komt de rechtbank niet toe aan een oordeel over de vraag of sprake is van discriminatie. Ook deze beroepsgrond faalt.
13. Het beroep is gegrond. Partijen zijn het ter zitting eens geworden over de WOZ-waarde van de onroerende zaak, zodat de rechtbank zich daarbij zal aansluiten. De rechtbank vernietigt de bestreden uitspraak en voorziet zelf in de zaak door de WOZ-waarde van de onroerende zaak per 1 januari 2016, voor het kalenderjaar 2017 vast te stellen op € 8.100.000 conform het door partijen daarover ter zitting bereikte compromis.
14. Zoals hierboven reeds is vermeld, zijn partijen het er voorts over eens dat verweerder aan eiseres het griffierecht vergoedt, maar dat voor een (verdere) proceskostenvergoeding geen aanleiding bestaat, omdat partijen ieder de eigen proceskosten dragen.