In deze zaak heeft de Hoge Raad op 28 juni 2013 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ). De zaak betreft een beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Leeuwarden, die op 18 september 2012 een beschikking had bevestigd over de waarde van een onroerende zaak en een daarop gebaseerde aanslag in de onroerendezaakbelastingen. De waarde van de onroerende zaak, gelegen aan de [a-straat 1] te [Q], was vastgesteld voor het kalenderjaar 2010. De gemeente Heerenveen had een aanslag opgelegd op basis van deze waarde, waartegen belanghebbende bezwaar had gemaakt. De heffingsambtenaar handhaafde de aanslag, waarna de Rechtbank te Leeuwarden het beroep ongegrond verklaarde. Belanghebbende ging in hoger beroep bij het Hof, dat de uitspraak van de Rechtbank bevestigde.
In cassatie heeft belanghebbende aangevoerd dat de regeling, die bepaalt dat de waarde van natuurterreinen buiten beschouwing wordt gelaten indien deze worden beheerd door rechtspersonen die zich richten op het behoud van natuurschoon, leidt tot discriminatie van natuurlijke personen. De Hoge Raad heeft deze klacht verworpen. De Hoge Raad oordeelde dat de beperking tot rechtspersonen een waarborg biedt dat de vrijstelling beperkt blijft tot echte natuurterreinen. De wetgever heeft hiermee zijn beoordelingsmarge niet overschreden en er is geen sprake van discriminatie.
De Hoge Raad concludeert dat de klachten van belanghebbende niet tot cassatie kunnen leiden. De Hoge Raad achtte geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak van de Hoge Raad is dat het beroep in cassatie ongegrond wordt verklaard.