ECLI:NL:RBOBR:2020:5564

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
29 oktober 2020
Publicatiedatum
11 november 2020
Zaaknummer
C/01/360125 / FA RK 20-3041
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing van adoptie van een meerderjarige met verschoonbare termijnoverschrijding en bijzondere omstandigheden

In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 29 oktober 2020 een beschikking gegeven in een adoptieprocedure. Verzoekers, een echtpaar, hebben verzocht om de adoptie van [naam], een meerderjarige, die sinds 2001 bij hen woont als pleegkind. De rechtbank heeft vastgesteld dat [naam] de biologische zoon is van [moeder], die geen rol meer speelt in zijn leven. De verzoekers hebben aangevoerd dat er sprake is van een hechte emotionele band en dat de adoptie in het belang van [naam] is. De rechtbank heeft de verschoonbare termijnoverschrijding erkend, aangezien verzoekers door persoonlijke omstandigheden, waaronder ernstige ziekte, niet eerder de adoptieprocedure hebben kunnen starten. De rechtbank heeft ook overwogen dat de weigering van de adoptie een ongeoorloofde inmenging in het gezinsleven zou zijn, zoals bedoeld in artikel 8 EVRM. Ondanks dat [naam] meerderjarig is, heeft de rechtbank geoordeeld dat de bijzondere omstandigheden in deze zaak rechtvaardigen dat het minderjarigheidsvereiste voor adoptie wordt gepasseerd. De rechtbank heeft uiteindelijk het verzoek tot adoptie toegewezen en bepaald dat [naam] de geslachtsnaam [nieuwe_naam] zal dragen.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK OOST-BRABANT

Familie- en Jeugdrecht
Zaaknummer : C/01/360125 / FA RK 20-3041
Uitspraak : 29 oktober 2020
Beschikking van de meervoudige kamer betreffende adoptie en geslachtsnaamswijziging in de zaak van
[verzoeker]
hierna te noemen: verzoeker,
en
[verzoekster],
hierna te noemen: verzoekster,
beiden wonende te [woonplaats] ,
advocaat mr. E.P.J. Appelman,
hierna te noemen: (de) verzoekers.
Het verzoekschrift strekt tot adoptie van de meerderjarige:
-
[naam], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum]
,
hierna te noemen: [naam] ,
wonende op een bij deze rechtbank bekend adres.
De rechtbank merkt als belanghebbende aan:
[moeder],
hierna te noemen: de moeder,
wonende op een bij deze rechtbank bekend adres.

1.De procedure

De rechtbank heeft kennisgenomen van de volgende processtukken:
- het verzoekschrift met bijlagen van verzoekers, ingekomen ter griffie van deze rechtbank op 2 juli 2020;
- de correspondentie, waaronder met name:
- de beschikking van de rechtbank Rotterdam van 15 september 2004;
- de verklaring van [naam] van 10 juni 2020;
- de verklaring van verzoekers van 10 juni 2020;
- de verklaring van [zus_1] van 10 juni 2020;
- de verklaring van [zus_2] van 11 juni 2020;
- de verklaring van [broer_1] van 11 juni 2020;
- de verklaring van [zus_3] van 12 juni 2020;
- een pleitnota van mr. Appelman, ter zitting overgelegd;
- een brief van moeder, ter zitting overgelegd.
De zaak is door de meervoudige kamer van deze rechtbank mondeling behandeld ter zitting van 14 oktober 2020. Verschenen zijn:
- [naam] ,
- verzoekers, bijgestaan door mr. Appelman,
- de moeder.

2.Het verzoek

Verzoekers verzoeken de rechtbank:
- de adoptie van [naam] door verzoekers uit te spreken;
- te verstaan dat de geslachtsnaam van de adoptiefzoon [naam] zal luiden: [nieuwe_naam] .

3.De feiten

Op grond van de stellingen en overgelegde stukken staat het volgende vast:
- [naam] is de biologische en juridische zoon van [moeder] ,
- de biologische vader van [naam] is bij [naam] niet bekend, hij heeft [naam] nooit erkend en [naam] heeft nimmer contact met hem gehad,
- in november 2000 is [naam] onder toezicht gesteld en uit huis geplaatst,
- [naam] woont sinds 2001 bij verzoekers,
- verzoekers zijn sindsdien de pleegouders van [naam] geweest,
- de moeder is bij beschikking van de rechtbank Rotterdam van 15 september 2004 ontheven uit het ouderlijk gezag over [naam] en de kinderrechter heeft het toenmalige Bureau Jeugdzorg belast met de voogdij,
- verzoekers zijn op [datum] te [plaats] een geregistreerd partnerschap aangegaan,
- bij beschikking van deze rechtbank van 9 februari 2010 is Bureau Jeugdzorg uit de voogdij ontslagen en is verzoekster tot voogd over [naam] benoemd,
- [in 2015] is [naam] meerderjarig geworden.

4.De standpunten ter zitting

4.1
Verzoekers hebben aangevoerd dat zij sinds medio 2001 de zorg voor [naam] als pleegouders op zich hebben genomen. Er is sprake van een hechte, emotionele gezinsband tussen verzoekers, hun drie dochters en zoon en [naam] die zij juridisch bevestigd willen zien. Ondanks dat [naam] inmiddels meerderjarig is, zijn verzoekers van mening dat er sprake is van een verschoonbare termijnoverschrijding en bijzondere omstandigheden, zodat aan het minderjarigheidsvereiste voor de adoptie als bedoeld in artikel 1:228, eerste lid, aanhef en onder a, van het Burgerlijk Wetboek (BW) voorbij moet worden gegaan. Verzoekers hebben verklaard dat gedurende de minderjarigheid van [naam] , adoptie nooit aan de orde is geweest, mede vanwege de onzekerheid over de duur van de pleegzorg. Bovendien hebben verzoekers nooit stil gestaan bij het juridische onderscheid tussen pleegzorg/voogdij en adoptie en de gevolgen daarvan. Zij hebben zich toen ter zake niet laten voorzien van juridisch advies.
Verzoekers zagen zich in 2014 en 2016 beiden geconfronteerd met een ernstige ziekte waardoor de daaropvolgende jaren in het teken stonden van allerhande medische behandelingen. Zij werden zich toen bewust van hun sterfelijkheid en in die periode is ook het besef ontstaan dat [naam] formeel geen deel uitmaakt van het gezin van verzoekers. Dat gevoel staat haaks op het sterke gevoel van verzoekers, hun kinderen en [naam] zelf. Nadat de gezondheidssituatie van verzoekers verbeterde en de gezinssituatie in rustiger vaarwater kwam, is de mogelijkheid van adoptie voor het eerst besproken. Met instemming van [naam] hebben verzoekers zich in 2019 tot een advocaat gewend om zich te laten informeren over de mogelijkheden van juridisch ouderschap. Pas op dat moment werden zij bekend met de voorwaarden voor adoptie, waaronder het vereiste van minderjarigheid van het te adopteren kind. Het opstarten van de procedure heeft vervolgens vertraging opgelopen, omdat [naam] niet over een geldig legitimatiebewijs beschikte en niet stond ingeschreven in de Basisregistratie personen.
Naast die verschoonbare termijnoverschrijding zijn er volgens verzoekers bijzondere omstandigheden op grond waarvan kan worden afgeweken van het minderjarigheidsvereiste voor adoptie als bedoeld in artikel 1:228, eerste lid, aanhef en onder a, van het BW. Verzoekers hebben lange tijd de zorg en opvoeding voor [naam] op zich genomen. Zij hebben zich gedurende deze periode feitelijk in alle opzichten gedragen als volwaardige familieleden met de daarbij behorende gezinsrollen. [naam] heeft nimmer contact gehad met zijn biologische vader en met zijn biologische moeder slechts sporadisch tijdens zijn jeugd. Afwijzing van de adoptie, enkel omdat [naam] meerderjarig is, zou een ongerechtvaardigde inmenging in het gezinsleven opleveren, omdat [naam] dan als enige in familierechtelijk opzicht niet tot het gezin behoort. Het onderscheid in de juridische status van [naam] en de andere kinderen van verzoekers, wordt door alle gezinsleden als onbillijk beschouwd.
Verzoekers verwijzen naar een uitspraak van de rechtbank Limburg van 29 maart 2019 (ECLI:NL:RBLIM:2019:3955) en van de rechtbank Den Haag van 7 oktober 2020 (ECLI:NL:RBDHA:2019:10455). Ter zitting is aanvullend nog verwezen naar de uitspraak van het gerechtshof Amsterdam van 7 januari 2020 (ECLI:NL:GHAMS:2020:67) en van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 3 juni 2020 (ECLI:NL:RBZWB:2020:2549), welke laatste twee zaken gelijkenissen vertonen met de onderhavige zaak, aldus verzoekers.
4.2
[naam] heeft ter zitting verklaard dat hij de emotionele band die hij met verzoekers en hun kinderen voelt, graag officieel wil laten bevestigen. Daarnaast is het voor hem belangrijk dat hij zijn verleden achter zich kan laten. Het is voor hem belastend dat hij nog altijd wordt geconfronteerd met vragen over zijn afwijkende achternaam. Hij voelt de behoefte om de relatie met zijn moeder definitief af te sluiten. In zijn vroege jeugd heeft hij zijn moeder nog slechts een enkele keer gezien. Dit voelde voor hem niet goed, waardoor hij toen hij vijf jaar oud was ervoor heeft gekozen dit fysieke contact te beëindigen. Nadien is er wel nog eens per post gecommuniceerd, maar ook dat contact heeft hij als belastend ervaren. Op enig moment heeft hij het contact daarom volledig beëindigd en heeft hij zijn moeder nooit meer gezien of gesproken. Zijn moeder heeft tijdens zijn meerderjarigheid nog eenmaal contact met hem opgenomen via social media. [naam] heeft haar toen bevraagd naar zijn biologische vader, waarna dit contact is uitgelopen op een scheldpartij vanuit zijn moeder. Hij heeft daarop besloten dat hij definitief niets meer met zijn moeder te maken wil hebben. Hij heeft met haar nooit een band gevoeld. Ook nu [naam] vóór en tijdens deze zitting weer geconfronteerd wordt met de fysieke aanwezigheid van zijn moeder, wordt hij sterk bevestigd in zijn wil nooit meer iets met haar te maken te willen hebben.
4.3
De moeder heeft ter zitting aangegeven dat zij niet instemt met de adoptie. Zij is het nog altijd niet eens met de uithuisplaatsing uit het verleden. Volgens haar is de zorg voor [naam] voor verzoekers een te zware belasting. Zij zou daarom graag zelf de zorg op zich nemen. Zij heeft daarnaast verklaard dat zij wel weet wie de vader is van [naam] , maar dat zij het niet nodig vindt om hem dat te vertellen. Dat hoofdstuk heeft ze voor zichzelf afgesloten.

5.De beoordeling

5.1
De rechtbank overweegt als volgt.
Op grond van artikel 1:227, eerste lid van het BW, geschiedt adoptie door een uitspraak van de rechtbank op verzoek van twee personen tezamen of op verzoek van één persoon alleen. Ingevolge het tweede lid van dit artikel kan een dergelijk verzoek door twee personen tezamen worden gedaan indien zij tenminste drie aangesloten jaren onmiddellijk voorafgaande aan de indiening van het verzoek met elkaar hebben samengeleefd.
Aan deze voorwaarde is voldaan en verzoekers kunnen daarom worden ontvangen in hun verzoek.
De rechtbank overweegt voorts dat het verzoek ingevolge artikel 1:227, derde lid, BW alleen kan worden toegewezen, indien de adoptie in het kennelijk belang van het kind is, op het tijdstip van het verzoek tot adoptie vaststaat en voor de toekomst redelijkerwijs te voorzien is dat het kind niets meer van zijn ouder in de hoedanigheid van ouder te verwachten heeft, en aan de voorwaarden genoemd in artikel 1:228 BW, wordt voldaan.
Op basis van hetgeen ter zitting is besproken, de aanhoudende wens van [naam] om juridisch gezien tot het gezin van verzoekers te mogen gaan behoren, de belastende uitlatingen van de moeder ter zitting richting [naam] en verzoekers en het ontbreken van een band tussen [naam] en de moeder, staat voor de rechtbank vast dat adoptie in het kennelijk belang van [naam] is. De moeder heeft verklaard dat zij niet instemt met de adoptie. Hoewel de moeder dit graag anders zou zien, is de band tussen [naam] en de moeder al lange tijd geleden verbroken. De moeder heeft na de uithuisplaatsing van [naam] nimmer meer een structurele rol als ouder gespeeld in zijn leven. Ook na het bereiken van de meerderjarigheid door [naam] is de band nimmer hersteld en zijn daar vanuit de moeder ook geen pogingen toe ondernomen. Voor de rechtbank staat daarom vast dat [naam] niets meer van zijn moeder in de hoedanigheid van ouder te verwachten heeft.
5.2
Op grond van artikel 1:228, eerste lid, BW dient vervolgens aan de volgende voorwaarden voor adoptie te worden voldaan:
a. dat het kind op de dag van het eerste verzoek minderjarig is, en dat het kind, indien het op de dag van het verzoek twaalf jaar of ouder is, ter gelegenheid van zijn verhoor niet van bezwaren tegen toewijzing van het verzoek heeft doen blijken;
b. het kind niet een kleinkind van een adoptant is;
c. dat de adoptant of ieder der adoptanten ten minste achttien jaren ouder is dan het kind;
d. dat geen der ouders het verzoek tegenspreekt;
e. dat de minderjarige moeder van het kind op de dag van het verzoek de leeftijd van zestien jaren heeft bereikt;
f. dat de adoptant of de adoptanten het kind gedurende tenminste een jaar heeft of hebben verzorgd en opgevoed;
g. dat de ouder of ouders niet of niet langer het gezag over het kind hebben.
De rechtbank stelt op basis van de stukken en de behandeling ter zitting vast dat aan de voorwaarden zoals vermeld in artikel 1:228, eerste lid, BW is voldaan, met uitzondering van de voorwaarden genoemd onder a en d.
Vaststaat immers dat [naam] op het moment van indiening van het verzoekschrift op 2 juli 2020 23 jaar oud en dus meerderjarig was, zodat niet is voldaan aan het minderjarigheidsvereiste, zoals vermeld onder a. Daarnaast is ter zitting gebleken dat de moeder zich verzet tegen de adoptie, zodat evenmin is voldaan aan de voorwaarde genoemd onder d.
Namens verzoekers is gesteld dat het feit dat [naam] meerderjarig is niet in de weg kan staan aan de adoptie. Daarvoor beroepen zij zich op een verschoonbare termijnoverschrijding en op het feit dat de weigering een adoptie toe te staan een ongeoorloofde inmenging in het gezins- of familieleven of privéleven van verzoekers en/of [naam] , zoals bedoeld in artikel 8 EVRM, oplevert.
Ten aanzien van de termijnoverschrijding overweegt de rechtbank dat verzoekers aannemelijk hebben gemaakt dat adoptie gedurende (een ruime periode van) de minderjarigheid van [naam] geen onderwerp was binnen het gezin. De wettelijke vertegenwoordiging van [naam] was voor verzoekers afdoende geregeld doordat de voogdij al lange tijd bij verzoekster berustte en gevoelsmatig bestond er tussen de kinderen geen onderscheid. Pas toen verzoekers geconfronteerd werden met hun ziekten en sterfelijkheid, is het besef ontstaan dat dit onderscheid juridisch wel relevant is en wat de gevolgen daarvan zijn op het moment dat verzoekers zouden overlijden. Hoewel de wens tot formalisering van de feitelijke relatie reeds in die periode, te weten aan het einde van de minderjarigheid van [naam] , is ontstaan, hebben verzoekers als gevolg van hun ziekteverloop daarop niet eerder stappen ondernomen. De rechtbank begrijpt en respecteert dat verzoekers gelet op de zware omstandigheden waarin zij verkeerden gedurende de minderjarigheid van [naam] en de eerste jaren na het bereiken van zijn meerderjarigheid, geen verzoek tot adoptie hebben ingediend. De rechtbank acht de door verzoekers aangevoerde omstandigheden zodanig ingrijpend, dat niet van hen kon worden gevergd dat zij het verzoek tot adoptie eerder zouden hebben ingediend. De rechtbank komt daarom tot het oordeel dat de termijnoverschrijding door verzoekers verschoonbaar is.
5.3
Voorts hebben verzoekers gesteld dat er bijzondere omstandigheden zijn, die ertoe moeten leiden dat de dwingendrechtelijke bepaling van artikel 1:228, eerste lid onder a, BW ter zijde wordt geschoven. Zij hebben daartoe aangevoerd dat er sprake is van een (zeer) lange termijn van verzorging en opvoeding van [naam] . Daarnaast voeren zij aan dat [naam] nooit contact heeft gehad met zijn biologische vader en slechts sporadisch met zijn moeder. Afwijzen van het verzoek zou dan ook een ongeoorloofde inmenging in het gezins- of familieleven of privéleven van verzoekers en/of [naam] , zoals bedoeld in artikel 8 EVRM, opleveren.
De rechtbank stelt voorop dat volgens vaste rechtspraak (bijvoorbeeld de uitspraak van het gerechtshof Amsterdam van 7 januari 2020, (ECLI:NL:GHAMS:2020:67) aan artikel 8, lid 1, EVRM geen ongeclausuleerd recht op adoptie kan worden ontleend. Dat adoptie slechts mogelijk is indien wordt voldaan aan de door de nationale wet daaraan gestelde eisen, levert dus op zichzelf bezien geen ongeoorloofde inbreuk op een door artikel 8, lid 1, EVRM beschermd recht op. Aan artikel 8 EVRM kan wel het recht op bescherming van het gezinsleven tussen (pleeg)ouders en een door hen in hun gezin opgenomen kind worden ontleend. Dat betekent dat een weigering een adoptie toe te staan onder bijzondere omstandigheden wel een inbreuk kan opleveren op de door artikel 8 EVRM gegarandeerde rechten. In dat geval moet sprake zijn van zeer bijzondere omstandigheden die een terzijdestelling van voormelde dwingendrechtelijke (nationale) bepaling rechtvaardigen.
De rechtbank overweegt dat verzoekers en [naam] voldoende hebben toegelicht dat het voor hen belangrijk is dat de feitelijke band die zij reeds jarenlang voelen, wordt bevestigd door een familierechtelijke betrekking. Deze wens is echter niet voldoende om de bepaling van artikel 1:228, eerste lid onder a, BW, welke bepaling van openbare orde is, terzijde te schuiven. Ook het feit dat er sprake is van een jarenlange verzorging door verzoekers en het ontbreken van contact tussen [naam] en zijn biologische ouders, acht de rechtbank niet dusdanig bijzonder dat dit een afwijking van de wettelijke bepaling rechtvaardigt. Hiervoor zijn bijkomende zwaarwegende omstandigheden noodzakelijk.
De rechtbank overweegt dat ter zitting is komen vast te staan dat [naam] niet alleen een aanhoudende wens heeft om de familiebanden met verzoekers en hun kinderen te juridiseren, maar dat hij daarnaast een niet aflatende behoefte heeft om de huidige familierechtelijke betrekking met zijn biologische moeder te verbreken, omdat hij die al als jong kind maar ook nu, als zeer claimend en belastend ervaart. Uit de behandeling ter zitting is gebleken dat het contact met zijn moeder gedurende zijn jeugd voor [naam] belastend is geweest. [naam] heeft zichzelf daartegen in bescherming genomen door het contact met de moeder te beëindigen. De moeder heeft die wens niet kunnen respecteren. Ter zitting is gebleken dat de moeder, hoewel geconfronteerd met deze uitdrukkelijke behoefte van [naam] , nog immer niet in staat is de belangen van [naam] in te schatten en te laten prevaleren boven haar eigen belangen. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat het in het belang van [naam] is dat de familierechtelijke betrekking tussen [naam] en de moeder ophoudt te bestaan en er nieuwe familierechtelijke betrekkingen worden gevestigd tussen [naam] , verzoekers en hun kinderen. Onder deze zeer bijzondere omstandigheden acht de rechtbank het buiten toepassing laten van de in artikel 1:228, eerste lid, aanhef en onder a, BW neergelegde voorwaarde van minderjarigheid gerechtvaardigd. Een weigering om de adoptie van [naam] door verzoekers toe te staan, zou naar het oordeel van de rechtbank een ongeoorloofde inmenging in het recht op familie- en gezinsleven van [naam] en verzoekers, als bedoeld in artikel 8, tweede lid, EVRM, opleveren. Hoewel adoptie in dit geval niet het karakter heeft van een kinderbeschermingsmaatregel, is de rechtbank gelet op het voorgaande van oordeel dat [naam] een zwaarwegend belang heeft bij het doorsnijden van de familierechtelijke betrekkingen met zijn biologische familie en het vestigen van een familierechtelijke betrekking met verzoekers. Adoptie is daarvoor, vanwege de vergaande gevolgen van deze maatregel, momenteel feitelijk de enige mogelijkheid waarin de wet voorziet.
5.4
Nu de rechtbank tot het oordeel komt dat in de onderhavige zaak het minderjarigheidsvereiste moet worden gepasseerd, dient de rechtbank vervolgens de voorwaarde dat geen der ouders het verzoek tegenspreekt, zoals opgenomen in artikel 1:228, eerste lid, aanhef en onder d, BW te beoordelen. De rechtbank is van oordeel dat aan de tegenspraak van de moeder voorbij dient te worden gegaan op de grond dat [naam] en de moeder niet of nauwelijks in gezinsverband hebben samengeleefd (artikel 1:228 tweede lid, aanhef en onder a BW). Vaststaat immers dat [naam] vanaf zijn geboorte slechts tot het einde van zijn derde levensjaar, samen met de moeder is geweest en dat [naam] daarna kortdurend in twee (crisis)pleeggezinnen heeft verbleven. Vanaf het moment dat [naam] vier jaar was (thans derhalve ruim 19 jaar) verblijft [naam] al in het gezin van verzoekers. De moeder heeft mogelijk wel de intentie gehad om een band op te bouwen met [naam] . In weerwil van het standpunt van de moeder, moet echter worden geconstateerd dat een dergelijke band feitelijk niet is ontstaan, hetgeen [naam] tegenover de rechtbank ook nadrukkelijk heeft aangegeven. Het voorgaande brengt met zich dat de tegenspraak van de moeder geen belemmering vormt om de adoptie van [naam] uit te spreken.
5.5
Gelet op al het voorgaande zal het verzoek tot adoptie worden toegewezen.
5.6
Verzoekers en [naam] hebben verder verklaard dat zij wensen dat [naam] de geslachtsnaam [nieuwe_naam] verkrijgt. Nu [naam] niet het eerste kind is van verzoekers, en de andere kinderen eveneens de geslachtsnaam [nieuwe_naam] dragen, wijst de rechtbank dit verzoek toe zodat [naam] de geslachtsnaam ‘ [nieuwe_naam] ’ zal dragen.
5.7
Gelet op het vorenstaande zal als volgt worden beslist.

6.De beslissing

De rechtbank:
spreekt uit de adoptie door verzoekers van [naam] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum]
verstaat dat hij de geslachtsnaam ‘ [nieuwe_naam] ’ zal dragen.
Deze beschikking is gegeven door mr. E.M.J. Raeijmaekers, voorzitter, rechter, tevens kinderrechter en mr. E.J.M. Walstock-Krens en mr. B, Serno, leden, tevens kinderrechters,
en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier op 29 oktober 2020.
Conc: RHe
Tegen deze beschikking kan, voor zover het een eindbeslissing betreft, -uitsluitend door tussenkomst van een advocaat- hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof 's-Hertogenbosch
a. door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak
b. door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking hun op
andere wijze bekend is geworden.