ECLI:NL:GHAMS:2020:67

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
7 januari 2020
Publicatiedatum
15 januari 2020
Zaaknummer
200.259.869/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Adoptie van meerderjarige onder bijzondere omstandigheden

In deze zaak gaat het om de adoptie van een meerderjarig kind, [adoptiefkind], door verzoekers, [verzoeker sub 1] en [verzoekster sub 2]. Het hof heeft de wettelijke voorwaarde van minderjarigheid buiten toepassing gelaten, omdat er bijzondere omstandigheden waren die dit rechtvaardigden. De verzoekers hebben in hoger beroep beroep aangetekend tegen een eerdere beschikking van de rechtbank Noord-Holland, die hun verzoek tot adoptie had afgewezen. De rechtbank oordeelde dat [adoptiefkind] ten tijde van de indiening van het verzoek al meerderjarig was, en dat dit in strijd was met artikel 1:228, lid 1, aanhef en onder a, van het Burgerlijk Wetboek.

De verzoekers hebben aangevoerd dat zij gegronde redenen hadden om het verzoek tot adoptie niet eerder in te dienen, waaronder de angst voor de toestemming van de biologische ouders en de bijzondere omstandigheden rondom de opvoeding van [adoptiefkind]. Het hof heeft vastgesteld dat [adoptiefkind] al sinds haar jonge leeftijd bij verzoekers woont en dat de biologische ouders nauwelijks betrokken zijn geweest bij haar opvoeding. De biologische moeder is onder curatele gesteld en de biologische vader heeft geen rol van betekenis gespeeld.

Het hof heeft geoordeeld dat de afwijzing van het verzoek tot adoptie een ongeoorloofde inbreuk op het recht op gezins- en familieleven oplevert, zoals beschermd door artikel 8 van het EVRM. Het hof heeft de bestreden beschikking vernietigd en het verzoek tot adoptie van [adoptiefkind] door verzoekers toegewezen, waarbij het hof de bijzondere omstandigheden die zich hebben voorgedaan in de periode van 2008 tot 2018 heeft meegewogen. De instemmingsverklaringen van de biologische ouders zijn ook in overweging genomen, en het hof heeft geconcludeerd dat aan alle voorwaarden voor adoptie is voldaan.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
zaaknummer: 200.259.869/01
zaak- / rekestnummer rechtbank: C/15/277402 / FA RK 18-4401
beschikking van de meervoudige kamer van 7 januari 2020 inzake

1.[verzoeker sub 1] ,

2. [verzoekster sub 2] ,

beiden wonende te [woonplaats] ,
verzoekers in hoger beroep,
hierna gezamenlijk te noemen: verzoekers,
advocaat: mr. E.P.J. Appelman te Alkmaar.
Als belanghebbenden zijn aangemerkt:
- [adoptiefkind] (hierna te noemen: [adoptiefkind] );
- [de biologische moeder] (hierna te noemen: de biologische moeder), in rechte vertegenwoordigd door haar curator [X] (hierna ook te noemen: de curator van de biologische moeder);
- [de biologische vader] (hierna de noemen: de biologische vader), voor zover nodig in rechte vertegenwoordigd door Stichting Humanitas Inkomensbeheer Purmerend (hierna ook te noemen: de bewindvoerder van de biologische vader).

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Noord-Holland, locatie Alkmaar (hierna te noemen: de rechtbank) van 27 februari 2019, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Verzoekers zijn op 23 mei 2019 in hoger beroep gekomen van bovengenoemde beschikking van de rechtbank van 27 februari 2019.
2.2
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
- een journaalbericht van de zijde van verzoekers van 12 juli 2019 met bijlagen, ingekomen op 16 juli 2019;
- een emailbericht van de zijde van de bewindvoerder van de biologische vader van 17 juli 2019, ingekomen op diezelfde datum;
- een journaalbericht van de zijde van verzoekers van 31 oktober 2019 met bijlagen, ingekomen op 5 november 2019.
2.3
De mondelinge behandeling heeft op 11 november 2019 plaatsgevonden. Verschenen zijn:
- verzoekers, bijgestaan door mr. E.P.J. Appelman;
- [adoptiefkind] .
De advocaat van verzoekers heeft ter zitting een pleitnotitie overgelegd.
De biologische vader, de biologische moeder en de curator van de biologische moeder zijn, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.
De bewindvoerder van de biologische vader is met bericht van verhindering niet verschenen.

3.De feiten

3.1
Verzoekers zijn [in] 1980 met elkaar gehuwd in de gemeente [1] .
3.2
[adoptiefkind] is [in] 1994 in de gemeente [2] geboren uit de relatie van de biologische moeder en de biologische vader (hierna gezamenlijk te noemen: de biologische ouders). De biologische vader heeft [adoptiefkind] bij de aangifte van haar geboorte erkend, waardoor [adoptiefkind] op dat moment de geslachtsnaam [geslachtsnaam van de biologische vader] heeft verkregen.
3.3
[adoptiefkind] verblijft volgens een op haar betrekking hebbend uittreksel uit de Basisregistratie Personen van de gemeente Alkmaar sinds 9 september 1994 in het gezin van verzoekers.
3.4
Bij Koninklijk Bestluit van 28 mei 2010 (nr. 10.001441) is de geslachtsnaam van [adoptiefkind] gewijzigd in [geslachtsnaam van verzoeker sub 1] .
3.5
Bij beschikking van de kantonrechter in de rechtbank Amsterdam (hierna: de kantonrechter) van 24 februari 2012 is de biologische moeder wegens een geestelijke stoornis onder curatele gesteld, waarbij de heer [X] tot curator is benoemd.
3.6
Bij beschikking van de kantonrechter van 26 augustus 2016 is over de (toekomstige) goederen van de biologische vader, wegens diens lichamelijke of geestelijke toestand, een bewind ingesteld, waarbij Stichting Humanitas Inkomensbeheer te Purmerend tot bewindvoerder is benoemd.
3.7
Verzoekers hebben in het verleden twee kinderen geadopteerd, te weten [pleegkind A] en [pleegkind B] . In augustus 2015 heeft de rechtbank de adoptie van [pleegkind B] op haar verzoek ontbonden. Daarnaast hebben verzoekers nog een pleegkind, [pleegkind C] .

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking is het inleidend verzoek van verzoekers om de adoptie uit te spreken van [adoptiefkind] door verzoekers, afgewezen, omdat – kort gezegd – [adoptiefkind] ten tijde van de indiening van het verzoek tot adoptie reeds meerderjarig was.
4.2
Verzoekers verzoeken, met vernietiging van de bestreden beschikking, hun verzoek tot adoptie van [adoptiefkind] (alsnog) toe te wijzen.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Verzoekers vinden dat de rechtbank hun verzoek tot adoptie van [adoptiefkind] ten onrechte heeft afgewezen. Zij hebben gegronde redenen waarom zij het verzoek tot adoptie van [adoptiefkind] niet eerder, tijdens de minderjarigheid van [adoptiefkind] , hebben ingediend. De rechtbank heeft dan ook ten onrechte overwogen dat het bepaalde in artikel 1:228, lid 1, aanhef en onder a, van het Burgerlijk Wetboek (BW) aan toewijzing van het verzoek in de weg staat, en dat de door verzoekers aangevoerde feiten, omstandigheden en gebeurtenissen onvoldoende zijn om tot het oordeel te komen dat sprake is van een verschoonbare termijnoverschrijding voor de indiening van het verzoek. Volgens verzoekers levert de afwijzing van het verzoek tot adoptie een ongeoorloofde inbreuk op het recht op gezins- en familieleven op, als bedoeld in artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM). Verzoekers stellen in dit verband dat sprake is van zeer bijzondere – en hierna nader te bespreken – omstandigheden die terzijdestelling van een dwingendrechtelijke nationale wettelijke bepaling rechtvaardigen. De bestreden beschikking dient daarom te worden vernietigd en hun verzoek tot adoptie van [adoptiefkind] dient alsnog te worden toegewezen, aldus verzoekers.
5.2
[adoptiefkind] heeft ter zitting in hoger beroep verklaard dat zij vanaf zeer jonge leeftijd bij verzoekers woont en sindsdien samen met hen een gezin vormt. De wens om door verzoekers te worden geadopteerd is bij [adoptiefkind] langzaam gegroeid. De andere pleegkinderen van verzoekers zijn op enig moment ook door hen geadopteerd. Het voelt daarom oneerlijk dat dit in het geval van [adoptiefkind] niet meer mogelijk zou zijn. Zij wil graag dat verzoekers haar juridisch ouders worden, zodat de juridische situatie in overeenstemming wordt gebracht met de situatie zoals zij en verzoekers die voelen, aldus [adoptiefkind] .
5.3
Het hof overweegt als volgt.
Ingevolge het bepaalde in artikel 1:228 lid 1, aanhef en onder a, BW is een voorwaarde voor adoptie, voor zover hier van belang, dat het kind op de dag van het eerste verzoek minderjarig is. Vaststaat dat [adoptiefkind] ten tijde van de indiening van het inleidend verzoekschrift op 30 juli 2018 vierentwintig jaar oud en dus meerderjarig was, zodat niet is voldaan aan deze voorwaarde. Aan de overige wettelijke voorwaarden voor adoptie is wel voldaan.
5.4
Vervolgens ligt aan het hof ter beoordeling voor of een weigering om adoptie toe te staan in dit geval een ongeoorloofde inmenging in het gezins- of familieleven of privéleven van verzoekers en/of [adoptiefkind] oplevert, als bedoeld in artikel 8, leden 1 en 2, EVRM, en of om die reden toepassing van artikel 1:228 lid 1, aanhef en onder a, BW achterwege dient te blijven.
Hoewel adoptie door de wetgever primair werd gezien als een maatregel van kinderbescherming, gaat adoptie in haar effecten verder dan voor het doel van kinderbescherming vereist is. Bovendien grijpt zij in in het afstammingsrecht, in het bijzonder waar zij familierechtelijke betrekkingen tot stand brengt tussen de adoptiefouders en hun bloed- en aanverwanten enerzijds, en het adoptiefkind en zijn eventuele toekomstige echtgenoot en nakomelingen anderzijds, welke betrekkingen ook na het meerderjarig worden van het kind blijven bestaan en nog kunnen ontstaan. Daarnaast worden de familierechtelijke banden met de bestaande familieleden beëindigd. Betrokkenen kunnen bij het ontstaan van de hiervoor bedoelde familierechtelijke betrekkingen ook tijdens die meerderjarigheid nog belang hebben, ook al kan de adoptie wegens de bereikte meerderjarigheid niet meer het karakter van een maatregel van kinderbescherming hebben. De wet voorziet niet in een (andere) manier waarop die familiebanden na de bereikte meerderjarigheid nog zouden kunnen ontstaan.
Het hof stelt voorop dat aan artikel 8 lid 1 EVRM geen ongeclausuleerd recht op adoptie kan worden ontleend. Dat adoptie slechts mogelijk is indien wordt voldaan aan de door de nationale wet daaraan gestelde eisen, levert dus op zichzelf bezien geen ongeoorloofde inbreuk op een door artikel 8 lid 1 EVRM beschermd recht op. Aan artikel 8 lid 1 EVRM kan wel het recht op bescherming van het gezinsleven tussen (pleeg)ouders en een door hen in hun gezin opgenomen kind worden ontleend, doch niet het recht om dat kind te adopteren zonder dat wordt voldaan aan de door de wet in de artikelen 1:227 en 1:228 BW aan adoptie gestelde vereisten en voorwaarden (vgl. HR 30 juni 2000, NJ 2001, 103). Die voorwaarden zijn bovendien van openbare orde. Buiten toepassing laten van zo’n voorwaarde kan daarom slechts plaatsvinden indien bijzondere omstandigheden daartoe nopen.
5.5
Uit de stukken en het verhandelde ter zitting in hoger beroep is gebleken dat [adoptiefkind] al sinds zij een paar maanden oud was bij verzoekers verblijft en dat zij sindsdien met hen samen in gezinsverband leeft. De biologische ouders hebben vrijwel geen rol van betekenis gespeeld bij de verzorging en opvoeding van [adoptiefkind] . De biologische moeder lijdt aan schizofrenie en verblijft (permanent) in een psychiatrische instelling. [adoptiefkind] heeft tot ongeveer haar dertiende levensjaar met haar contact gehad. Nadien is dit contact gestopt. Vanwege bij haar aanwezige angststoornis(sen) heeft [adoptiefkind] eveneens sinds haar tienerjaren ook met de biologische vader geen contact meer. Ter zitting in hoger beroep heeft [adoptiefkind] verteld dat verzoekers als haar ouders voelen en verzoekers hebben dat beaamd. Voor het hof staat daarmee vast dat verzoekers gedurende bijna haar gehele leven de rol van ouders voor [adoptiefkind] hebben vervuld en thans nog steeds vervullen.
5.6
Verzoekers voeren, zoals gezegd, aan dat sprake is van bijzondere omstandigheden waardoor zij pas een zestal jaren nadat [adoptiefkind] meerderjarig was geworden, een verzoek tot adoptie van [adoptiefkind] hebben ingediend. Verzoekers hebben zowel in hun beroepschrift als ter zitting in hoger beroep allereerst aangevoerd dat zij vreesden dat de biologische ouders geen toestemming zouden verlenen voor de adoptie van [adoptiefkind] . Verzoekers gingen ervan uit dat dit probleem zich niet meer zou voordoen op het moment dat [adoptiefkind] de meerderjarige leeftijd had bereikt, omdat zij dan zelf zou mogen beslissen om al dan niet te worden geadopteerd. [adoptiefkind] heeft ter zitting in hoger beroep bevestigd dat ook zij in de veronderstelling was dat zij op het moment dat zij meerderjarig was zelf mocht beslissen of zij wilde worden geadopteerd en dat zij vanaf dat moment geen toestemming meer behoefde van de biologische ouders.
Nadat [adoptiefkind] [in] 2012 achttien jaar is geworden, hebben verzoekers nog zes jaren, te weten tot 30 juli 2018, gewacht met indiening van het verzoek tot adoptie van [adoptiefkind] . Volgens verzoekers was de reden hiervoor dat zich sinds de vroege jeugd van [adoptiefkind] , maar met name vanaf 2008, zeer bijzondere omstandigheden hebben voorgedaan waardoor zij het verzoek tot adoptie van [adoptiefkind] pas in juli 2018 hebben kunnen indienen. [adoptiefkind] is in 2008 slachtoffer geworden van (seksueel) misbruik. Aanvankelijk durfde [adoptiefkind] hierover niet met verzoekers te spreken. Verzoekers zagen dat het in deze periode niet goed ging met [adoptiefkind] , onder andere omdat zij gedragsproblemen vertoonde. Eind 2012 heeft [adoptiefkind] het misbruik met verzoekers gedeeld, waarna [adoptiefkind] in 2013 aangifte heeft gedaan. De dader is in oktober 2013 strafrechtelijk veroordeeld. [adoptiefkind] heeft vanwege deze gebeurtenissen en nadat zij door een psychotherapeut was gediagnostiseerd met een posttraumatische stressstoornis (PTSS) en een angststoornis, vanaf 2008 tot 2017 (met tussenpozen) cognitieve gedragstherapie en EMDR therapie ondergaan. Onder deze omstandigheden achtten verzoekers indiening van een verzoek tot adoptie destijds niet in het belang van [adoptiefkind] . Daar kwam bij dat verzoekers in maart 2012 de zorg over een pleegkind, [pleegkind C] , kregen. [pleegkind C] lijdt aan een zeldzame erfelijke huidaandoening (vlinderziekte), waardoor zij intensieve verzorging behoeft. In 2012 werd een tumor bij [pleegkind C] geconstateerd, waarna een operatie en intensieve revalidatie volgde. In juli 2014 heeft [pleegkind B] verzoekers laten weten dat zij haar adoptie door verzoekers wilde herroepen. Zij heeft nadien een daartoe strekkend verzoek bij de rechtbank ingediend, welk verzoek in augustus 2015 is toegewezen. Ondanks dat [pleegkind B] het verzoek tot herroeping van haar adoptie heeft ingediend na het verstrijken van de in artikel 1:231 lid 2 BW genoemde termijn, heeft de rechtbank dit verzoek toegewezen. Verzoekers betogen dat zij, gelet hierop, zich er niet van bewust waren dat een verzoek tot adoptie van [adoptiefkind] gedurende haar minderjarigheid diende te gebeuren. De aard van het verzoek van [pleegkind B] en de intensieve zorg voor [pleegkind C] maakten dit een voor verzoekers emotioneel zware periode, waardoor geen ruimte bestond voor indiening van een verzoek tot adoptie van [adoptiefkind] . In 2014 kreeg de pleegvader last van hartklachten en raakte hij – onder andere als gevolg van emotionele overbelasting – arbeidsongeschikt. Ook deze omstandigheden hebben ertoe bijgedragen dat verzoekers naar eigen zeggen niet in staat waren een verzoek tot adoptie van [adoptiefkind] in te dienen. Voorts zijn in 2015 tussen verzoekers en hun buren problemen ontstaan in verband met een aanbouw aan de woning van verzoekers, die noodzakelijk was in het kader van de verzorging van [pleegkind C] . Deze ruzie is uitgemond in een gerechtelijke procedure, die van verzoekers opnieuw veel tijd, energie en aandacht vroeg en waaraan in 2018 een einde is gekomen door een uitspraak van de kantonrechter. Omdat het in 2018 beter ging met [adoptiefkind] , met de gezondheidstoestand van de pleegvader, en de financiële aspecten van de verzorging van [pleegkind C] beter op orde waren, ontstond bij verzoekers uiteindelijk ruimte om een verzoek tot adoptie van [adoptiefkind] in te dienen. Verzoekers begrepen eerst toen dat adoptie wettelijk slechts kon geschieden ten tijde van de minderjarigheid. Omdat het verzoek van [pleegkind B] tot herroeping van haar adoptie echter was toegewezen na de meerderjarigheid van [pleegkind B] , veronderstelden verzoekers, dat ook een verzoek tot adoptie nog kan worden toegewezen na het verstrijken van de in de wet genoemde termijn.
5.7
Anders dan de rechtbank is het hof van oordeel dat aan de zijde van verzoekers in de periode van 2008 tot 2018 sprake is geweest van bijzondere omstandigheden, waardoor het buiten toepassing laten van de in artikel 1:228 lid 1, aanhef en onder a, BW neergelegde voorwaarde van minderjarigheid is gerechtvaardigd. Het bestaande familie- en gezinsleven tussen verzoekers en [adoptiefkind] is gedurende de minderjarigheid en op zeer jonge leeftijd van [adoptiefkind] ontstaan. Om voor het hof begrijpelijke en ook te respecteren redenen is gedurende de minderjarigheid van [adoptiefkind] geen verzoek tot adoptie door verzoekers gedaan. Op het moment van indiening van het eerste verzoek waren voor [adoptiefkind] en verzoekers de belemmeringen, die tot dan aan een verzoek tot adoptie in de weg hadden gestaan, niet langer aan de orde.
Het hof overweegt hiertoe dat uit de stukken en de toelichting van verzoekers en [adoptiefkind] ter zitting in hoger beroep voldoende duidelijk is geworden dat verzoekers, ondanks dat zij in het verleden [pleegkind A] en [pleegkind B] hebben geadopteerd, onvoldoende bekend waren met de wetgeving omtrent adoptie en in het bijzonder met het minderjarigheidsvereiste als genoemd in artikel 1:228 lid 1, aanhef en onder a, BW. Verzoekers hebben ter zitting in hoger beroep uitgelegd dat de procedure rondom de adoptie van [pleegkind A] en [pleegkind B] destijds relatief eenvoudig was en dat deze procedure van hen niet vereiste dat zij zich hebben moeten verdiepen in de juridische vereisten van de rechtsfiguur adoptie. Daarbij hebben verzoekers voldoende aannemelijk gemaakt dat zij in de veronderstelling waren dat adoptie ook na het verstrijken van de meerderjarigheid nog mogelijk was, onder meer omdat de rechtbank het verzoek van [pleegkind B] tot herroeping van haar adoptie eveneens na het verstrijken van de minderjarigheid van [pleegkind B] heeft toegewezen. Het hof acht voorts de door verzoekers aangevoerde omstandigheden zoals hiervoor onder 5.6 beschreven van dermate ingrijpende aard, dat deze zijn aan te merken als bijzondere omstandigheden, waardoor van hen niet kon worden gevergd dat zij het verzoek tot adoptie van [adoptiefkind] eerder bij de rechtbank zouden hebben ingediend.
Onder deze omstandigheden is het hof van oordeel dat een weigering om adoptie van [adoptiefkind] door verzoekers toe te staan, een ongeoorloofde inmenging in het recht op familie- en gezinsleven van [adoptiefkind] en verzoekers, als bedoeld in artikel 8 lid 2 EVRM, oplevert. Hoewel adoptie in dit geval niet meer het karakter heeft van een maatregel van kinderbescherming, is het hof gelet op het voorgaande van oordeel dat [adoptiefkind] een zwaarwegend belang heeft bij het vestigen van een familierechtelijke betrekking met verzoekers, alsmede bij de juridische bevestiging van de emotionele band die zij met verzoekers heeft en van het gevoel dat zij en verzoekers tot één gezin en familie behoren.
5.8
Gelet op de instemmingsverklaringen van de biologische moeder en de biologische vader, beide ondertekend op 15 mei 2018, die zich bij de stukken bevinden, stelt het hof vast dat de biologische ouders het verzoek niet tegenspreken in de zin van artikel 1:228 lid 1, aanhef en onder d, BW. Ook overigens is aan de voorwaarden die de artikelen 1:227 en 1:228 BW aan adoptie stellen, voldaan.
5.9
Uit al hetgeen hiervoor is overwogen volgt dat het hof de bestreden beschikking zal vernietigen en het verzoek om de adoptie van [adoptiefkind] door verzoekers uit te spreken, zal toewijzen.
5.1
Dit leidt tot de volgende beslissing.

6.De beslissing

Het hof:
vernietigt de beschikking waarvan beroep, en opnieuw rechtdoende;
spreekt uit de adoptie door [verzoeker sub 1] en [verzoekster sub 2] van [adoptiefkind] , geboren [in] 1994 in de gemeente [2] ;
draagt de griffier op niet eerder dan drie maanden na de dag van de uitspraak van deze beschikking - en indien daartegen geen beroep in cassatie is ingesteld - een afschrift van deze beschikking te zenden aan de ambtenaar van de burgerlijke stand van de gemeente Alkmaar.
Deze beschikking is gegeven door mr. J.M.C. Louwinger-Rijk, mr. A.V.T. de Bie en
mr. W.F. Groos, in tegenwoordigheid van de griffier en is op 7 januari 2020 in het openbaar uitgesproken door de oudste raadsheer.