In deze zaak gaat het om de adoptie van een meerderjarig kind, [adoptiefkind], door verzoekers, [verzoeker sub 1] en [verzoekster sub 2]. Het hof heeft de wettelijke voorwaarde van minderjarigheid buiten toepassing gelaten, omdat er bijzondere omstandigheden waren die dit rechtvaardigden. De verzoekers hebben in hoger beroep beroep aangetekend tegen een eerdere beschikking van de rechtbank Noord-Holland, die hun verzoek tot adoptie had afgewezen. De rechtbank oordeelde dat [adoptiefkind] ten tijde van de indiening van het verzoek al meerderjarig was, en dat dit in strijd was met artikel 1:228, lid 1, aanhef en onder a, van het Burgerlijk Wetboek.
De verzoekers hebben aangevoerd dat zij gegronde redenen hadden om het verzoek tot adoptie niet eerder in te dienen, waaronder de angst voor de toestemming van de biologische ouders en de bijzondere omstandigheden rondom de opvoeding van [adoptiefkind]. Het hof heeft vastgesteld dat [adoptiefkind] al sinds haar jonge leeftijd bij verzoekers woont en dat de biologische ouders nauwelijks betrokken zijn geweest bij haar opvoeding. De biologische moeder is onder curatele gesteld en de biologische vader heeft geen rol van betekenis gespeeld.
Het hof heeft geoordeeld dat de afwijzing van het verzoek tot adoptie een ongeoorloofde inbreuk op het recht op gezins- en familieleven oplevert, zoals beschermd door artikel 8 van het EVRM. Het hof heeft de bestreden beschikking vernietigd en het verzoek tot adoptie van [adoptiefkind] door verzoekers toegewezen, waarbij het hof de bijzondere omstandigheden die zich hebben voorgedaan in de periode van 2008 tot 2018 heeft meegewogen. De instemmingsverklaringen van de biologische ouders zijn ook in overweging genomen, en het hof heeft geconcludeerd dat aan alle voorwaarden voor adoptie is voldaan.