ECLI:NL:RBOBR:2020:3670

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
24 juli 2020
Publicatiedatum
24 juli 2020
Zaaknummer
19/2028
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Loonsanctie opgelegd door Uwv onterecht; herroeping van de loondoorbetalingsverplichting

In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 24 juli 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen een werkgever en het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) over de oplegging van een loonsanctie. De werkgever, vertegenwoordigd door mr.drs. D.W.M. Weesie, had beroep ingesteld tegen een besluit van het Uwv, waarin de loondoorbetalingsverplichting van de werkgever voor een werknemer was verlengd tot 30 december 2019. De rechtbank oordeelde dat het Uwv onvoldoende had aangetoond dat de werkgever onvoldoende re-integratie-inspanningen had verricht. De rechtbank vond het verwijt dat de werkgever over de inspanningen in spoor 1 werd gemaakt onvoldoende concreet en onbegrijpelijk. Ook het standpunt van het Uwv dat spoor 2 te laat was opgestart, werd niet gevolgd. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit en herstelde de loondoorbetalingsverplichting van de werkgever. De rechtbank oordeelde dat de rapporten van de verzekeringsarts en de arbeidsdeskundige zorgvuldig waren, maar dat de motivering van het bestreden besluit onvoldoende was. De rechtbank droeg het Uwv op het griffierecht en de proceskosten van de werkgever te vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: SHE 19/2028

uitspraak van de meervoudige kamer van 24 juli 2020 in de zaak tussen

[bedrijf] , te [plaatsnaam] , eiseres

(gemachtigde: mr.drs. D.W.M. Weesie),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(Uwv),
(gemachtigde: mr. B. Drossaert).

Procesverloop

Bij besluit van 6 november 2018 heeft het Uwv de loondoorbetalingsverplichting van eiseres voor [naam] (hierna: de werknemer) verlengd tot 30 december 2019 (hierna: de loonsanctie).
Bij besluit van 28 juni 2019 (het bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend. Dit bevat medische informatie en daarom bepaalt de rechtbank bij deze op grond van artikel 8:32 Algemene wet bestuursrecht dat de kennisneming daarvan is voorbehouden aan de gemachtigde van eiseres.
Partijen waren uitgenodigd voor een zitting op 19 maart 2020. In verband met de uitbraak van het coronavirus kon deze zitting niet doorgaan.
Het onderzoek ter zitting heeft op 25 juni 2020 plaatsgevonden via een telefonische beeldverbinding (Skype). De gemachtigde van eiseres heeft aan deze zitting deelgenomen, evenals [naam] (directeur). De gemachtigde van het Uwv heeft eveneens aan de zitting deelgenomen.

Wat ging er aan de zaak vooraf?

1. De werknemer werkte bij eiseres als timmerman voor 40 uren per week. Op 2 januari 2017 meldde hij zich ziek vanwege knieklachten. Later (op 26 december 2017) kreeg hij een hartinfarct. Op 25 september 2018 vroeg de werknemer een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) aan.

Waar gaat de zaak over?

2. Het Uwv heeft een loonsanctie aan eiseres opgelegd. De rechtbank moet beoordelen of dat terecht is. Het Uwv vindt dat eiseres onvoldoende heeft gedaan om de werknemer te re-integreren. In spoor 1 zijn slechts werkzaamheden gerealiseerd voor 20 uur per week, terwijl geen sprake is van een urenbeperking voor de werknemer en het onduidelijk is of de werkzaamheden duurzaam en structureel aangeboden kunnen worden aan de werknemer en tegen welke loonwaarde. In spoor 2 is de begeleiding te laat ingezet.
3. Eiseres is het hier niet mee eens en heeft daarom beroep ingesteld. Zij voert aan dat in de primaire fase geen beoordeling door een verzekeringsarts heeft plaatsgevonden. Het besluit van het Uwv is dan ook onbegrijpelijk omdat de conclusie van de arbeidsdeskundige niet door een verzekeringsarts is getoetst. De beoordeling van de verzekeringsarts Bezwaar en Beroep (B&B), die de werknemer ook niet heeft gezien, borduurt daarop voort. Verder is de beoordeling van de verzekeringsarts van het Uwv onjuist, omdat hij stelt dat er begin 2018 moest worden gestart met een spoor-2-traject, terwijl dat pas mogelijk was in juli 2018, vanwege een tweede ziektebeeld van de werknemer. De conclusie van de verzekeringsarts B&B dat er vanaf december 2017 een spoor-2-traject moest worden gestart, is volgens eiseres dan ook onbegrijpelijk. Ook is die rapportage inconsistent omdat de verzekeringsarts B&B daarin eerst stelt dat er vanaf december 2018 begeleiding in spoor 2 zou moeten worden opgestart, terwijl verderop in die rapportage wordt gesteld dat de informatie van de orthopeed voor de bedrijfsarts reden had moeten zijn om de werknemer begin oktober 2017 aan te melden voor spoor 2. Volgens eiseres kan uit het verloop van de re-integratie worden geconcludeerd dat eiseres en de werknemer er alles aan hebben gedaan om weer in het eigen werk te hervatten, totdat dat niet meer mogelijk bleek wegens een tweede ziektebeeld (een hartinfarct). Daarvan herstelde de werknemer wel weer gedeeltelijk, maar hierdoor was het toch noodzakelijk dat er een spoor-2-traject werd gestart.

Wat zijn de wettelijke regels?

4. Op grond van artikel 65 van de Wet WIA beoordeelt het Uwv of de werkgever en de verzekerde in redelijkheid hebben kunnen komen tot de re-integratie-inspanningen die zijn verricht. In artikel 25, negende lid, van de Wet WIA is, kort samengevat, bepaald dat het Uwv het tijdvak waarover de werkgever het loon van de werknemer moet doorbetalen, gedurende ten hoogste 52 weken verlengt indien de werkgever zonder deugdelijke grond onvoldoende re-integratie-inspanningen heeft verricht.
5. In zijn Beleidsregels beoordelingskader poortwachter (Besluit van 3 december 2002, Stcrt. 2002, 236, laatstelijk gewijzigd bij Besluit van 17 oktober 2006, Stcrt. 2006, 224) (hierna: de Beleidsregels) heeft het Uwv een inhoudelijk kader gegeven voor de inzet en beoordeling van re‑integratie‑inspanningen. Volgens de Beleidsregels staat bij de beoordeling het bereikte resultaat voorop. Als een bevredigend resultaat is bereikt, is volgens het beoordelingskader voldaan aan de wettelijke eis dat de werkgever en de werknemer in redelijkheid konden komen tot de re‑integratie‑inspanningen die zijn verricht. Van een bevredigend resultaat is sprake als gekomen is tot een (gedeeltelijke) werkhervatting, die aansluit bij de resterende functionele mogelijkheden van de werknemer. Indien het Uwv het resultaat niet bevredigend acht, zal volgens de Beleidsregels bij de beoordeling worden ingezoomd op wat door de werkgever en de werknemer daadwerkelijk ondernomen is.
6. De Beleidsregels geven aan dat de werkgever de re‑integratie bij een andere werkgever (het tweede spoor) moet bevorderen als bij de eerstejaarsevaluatie (het opschudmoment) blijkt dat niet binnen een redelijke termijn een concreet perspectief bestaat op hervatting van de werknemer bij de eigen werkgever. Een tweede-spoortraject moet dan, zo nodig tegelijkertijd met de re‑integratieactiviteiten bij de eigen werkgever, worden ingezet. Daarnaast geldt dat het tweede spoor soms al eerder moet worden ingezet, namelijk als tijdens het eerste jaar blijkt dat er geen mogelijkheden zijn om structureel te hervatten binnen het eigen bedrijf.
7. Als geen bevredigend re-integratieresultaat is bereikt, maar het Uwv de inspanningen van de werkgever op basis van het beoordelingskader in de Beleidsregels wel voldoende acht, wordt geen loonsanctie opgelegd. Dat is evenmin het geval als het Uwv de re-integratie-inspanningen weliswaar onvoldoende acht, maar tot het oordeel komt dat de werkgever daarvoor een deugdelijke grond heeft.
8. Een loonsanctiebesluit is een belastend besluit. Uit vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep is het daarom aan het Uwv om aannemelijk te maken dat de werkgever onvoldoende re-integratie-inspanningen heeft verricht en daarbij te beoordelen of dit zonder deugdelijke grond is geschied. [1] Dit gaat niet zo ver dat het Uwv de concreet door de werkgever te nemen stappen in de re-integratie van de werknemer moet formuleren. De concrete invulling van de re-integratie is een taak van eiseres als werkgever. De inhoud van artikel 25, negende lid, van de Wet WIA brengt echter mee dat het Uwv het besluit tot oplegging van de loonsanctie zodanig concreet moet motiveren, dat het de werkgever op basis daarvan voldoende duidelijk kan zijn waaruit zijn tekortkoming in de re-integratie-inspanningen bestaat. Alleen dan zal de werkgever overeenkomstig artikel 25, negende lid, van de Wet WIA in de gelegenheid zijn om die tekortkoming te herstellen. De loonsanctie heeft immers (ook) een reparatoir karakter.

Wat is het oordeel van de rechtbank?

9. De rechtbank is van oordeel dat de rapporten van de verzekeringsarts B&B en de arbeidsdeskundige B&B zorgvuldig tot stand zijn gekomen en consistent zijn. Het bestreden besluit is echter onvoldoende gemotiveerd. Daarom komt de rechtbank tot de conclusie dat de loonsanctie ten onrechte is opgelegd. De motivering van deze beslissing heeft de rechtbank hierna opgenomen.
Zorgvuldigheid en consistentie
10. De rechtbank vindt het onderzoek van het Uwv voldoende zorgvuldig. De rechtbank baseert dat oordeel op de onderzoeksactiviteiten. De arbeidsdeskundige heeft het re-integratieverslag en de dossiergegevens beoordeeld en overleg gehad met de verzekeringsarts. Daarnaast heeft de arbeidsdeskundige telefonisch contact gehad met zowel eiseres als de werknemer. In bezwaar heeft de verzekeringsarts B&B eveneens het dossier bestudeerd en kennis genomen van dat wat eiseres in het bezwaarschrift en tijdens de hoorzitting naar voren heeft gebracht. De rechtbank heeft geen aanleiding om te oordelen dat het Uwv meer onderzoeksactiviteiten had moeten verrichten. In het re-integratieverslag staat voldoende informatie over de medische situatie van de werknemer en de ondernomen re-integratieactiviteiten. De beroepsgrond dat de verzekeringsartsen de werknemer zelf hadden moeten zien en onderzoeken, volgt de rechtbank niet. De verzekeringsarts heeft de door de bedrijfsarts vastgestelde belastbaarheid immers aannemelijk geacht. De verzekeringsarts B&B heeft deze conclusie onderschreven. Dat de werknemer op het moment waarover het gaat belastbaar was volgens de door de bedrijfsarts vastgestelde Lijst Arbeidsmogelijkheden en Beperkingen (LAB) is dus niet in geschil. De beroepsgrond dat de rapportage van de verzekeringsarts B&B inconsistent is, volgt de rechtbank ook niet. De passage die eiseres aanhaalt in die rapportage over de datum van december 2018 is een citaat van dat wat eiseres zelf in bezwaar heeft aangevoerd. Die datum is overigens een kennelijke verschrijving en is afkomstig uit de rapportage van de arbeidsdeskundige.
Inhoudelijke beoordeling
11. De rechtbank is van oordeel dat het verwijt dat eiseres over de inspanningen in spoor 1 wordt gemaakt onvoldoende concreet is. Het Uwv onderbouwt zijn standpunt over spoor 1 verder niet. Bovendien is dat standpunt onbegrijpelijk omdat in de Rapportage 2e spoor van 25 september 2018 van Coaching en Advisering staat dat het eigen werk van de werknemer niet passend is in de volle omvang, dat het eigen werk niet passend te maken is door voorzieningen en aanpassingen en dat er bij eiseres geen andere of betere passende mogelijkheden tot werkhervatting voor de werknemer zijn. De arbeidsdeskundige van het Uwv schrijft in haar rapport van 30 oktober 2018 ook dat het plausibel is dat het eigen werk als gevolg van fysieke beperkingen niet passend voor de werknemer is en dat er binnen spoor 1 geen andere mogelijkheden zijn als gevolg van de omvang van het bedrijf en de vergelijkbare belasting in de andere functies binnen het bedrijf. Hieruit volgt dat het duidelijk was dat er op het moment van beoordeling van de inspanningen geen mogelijkheden meer waren in spoor 1, zodat niet in valt te zien welke reparatiemogelijkheden eiseres nog had, als het gaat om spoor 1. Wat betreft de periode dat spoor 1 nog liep, ziet de rechtbank evenmin gebreken.
12. Het Uwv baseert zijn standpunt dat spoor 2 niet tijdig is opgestart op het oordeel van de verzekeringsarts B&B. Hij heeft zich aangesloten bij de visie van de verzekeringsarts dat uit de stukken blijkt dat al eerder getwijfeld had kunnen worden aan de haalbaarheid van het einddoel ‘terugkeer in eigen werk’. De verzekeringsarts B&B heeft aangegeven dat de bedrijfsarts op 3 oktober 2017 kennis heeft genomen van informatie van de behandelend sector waaruit blijkt dat bij de werknemer sprake is van een beperkte belastbaarheid van de knieën en dat ondanks behandeling wel degelijk restklachten blijven bestaan die de werknemer in zijn werk als timmerman blijvend zouden kunnen beperken. Volgens de verzekeringsarts B&B had deze informatie voor de bedrijfsarts reden moeten zijn om de werknemer begin oktober 2017 en uiterlijk rondom de eerstejaarsevaluatie (in november 2017) aan te melden voor een spoor-2-traject. De rechtbank is het met deze opvatting niet eens. Hoewel de orthopedisch chirurg inderdaad – zij het minder sterk dan het Uwv suggereert – de verwachting heeft uitgesproken dat de werknemer blijvend beperkingen of restklachten zal houden aan de knie en blijvend beperkt zal blijven voor het werk als timmerman, betekent dat niet dat de werknemer (dus) niet kan hervatten in dat (aangepaste) werk. De werknemer re-integreerde in 2017 immers in zijn eigen werk, dat aangepast was aan zijn beperkingen. Hij bouwde zijn uren op en werkte op het moment van de eerstejaarsevaluatie gemiddeld 8 uren per dag in zijn eigen, aangepaste werk. Het verwachte doel was nog steeds om de werknemer te re-integreren in zijn eigen functie en uit de stukken blijkt niet dat hervatting van het eigen werk (al dan niet in aangepaste vorm) op dat moment niet meer haalbaar was. Dat dit aanvankelijke einddoel uiteindelijk toch niet is gehaald dan wel niet haalbaar is gebleken, blijkt op basis van de stukken mede veroorzaakt te zijn door de pas na de eerstejaarsevaluatie ontstane
bijkomendebeperkingen (bijvoorbeeld op energetisch vlak) als gevolg van het door de werknemer doorgemaakte hartinfarct. Met zijn standpunt miskent de verzekeringsarts B&B dat volledig. De conclusie dat begin oktober 2017, maar uiterlijk rondom de eerstejaarsevaluatie een spoor-2-traject had moeten worden gestart, is daarom onvoldoende gemotiveerd.

Wat is het gevolg van het oordeel van de rechtbank?

13. De rechtbank verklaart het beroep gegrond en vernietigt het bestreden besluit. Artikel 25, elfde lid, van de Wet WIA, staat eraan in de weg dat herstel van het gebrek in de besluitvorming van het Uwv tot oplegging van een loonsanctie leidt. [2] Daarom voorziet de rechtbank zelf in de zaak door het besluit van 6 november 2018, waarbij de loondoorbetalingsverplichting van eiseres is verlengd, te herroepen.

Wat gebeurt er met de kosten van deze procedure?

14. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat het Uwv het
griffierecht dat eiseres heeft betaald aan haar vergoedt.
15. De rechtbank veroordeelt het Uwv ook in de proceskosten die eiseres heeft gemaakt. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 2.100,- (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, 1 punt voor de hoorzitting in bezwaar, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 525,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- bepaalt dat de kennisneming van het verweerschrift is voorbehouden aan de gemachtigde van eiseres;
- verklaart het beroep gegrond en vernietigt het bestreden besluit;
- herroept het primaire besluit van 6 november 2018;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit;
- draagt het Uwv op het betaalde griffierecht van € 345,- aan eiseres te vergoeden;
- veroordeelt het Uwv in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 2.100,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. F.M.S. Requisizione, voorzitter, en mr. C.F.E. van Olden-Smit en mr. G. de Jong, leden, in aanwezigheid van Z. Selkan, griffier. De uitspraak is in het openbaar geschied op 24 juli 2020.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld CRvB 28 oktober 2009, ECLI:NL:CRVB:2009:BK1570
2.CRvB 28 juni 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:2414.