Uitspraak
RECHTBANK OOST-BRABANT
tussenuitspraak van de meervoudige kamer van 13 juli 2020 in de zaak tussen
[eisers] , te [woonplaats] , eisers,
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Asten, verweerder
[naam], te [woonplaats] (vergunninghouder), gemachtigde mr. L.A. Sluijter.
Procesverloop
Overwegingen
21 november 2013. Op basis van deze omgevingsvergunning mogen in de hieronder genoemde stallen de volgende aantallen dieren worden gehouden:
- De StAB constateert dat in het bedrijf van vergunninghouder een decanter wordt gebruikt om de mest te scheiden in een dikke en een dunne fractie. In de aanvraag wordt uitgegaan van een zeefbandpers. In het rapport van Buro Blauw wordt verwezen naar een referentiebedrijf waar ook een zeefbandpers werd toegepast, maar in paragraaf 3.2 wordt tevens beschreven dat de mest wordt gescheiden door middel van een decanter. De StAB merkt wel op dat bij gebruik van een decanter minder geuremissie zal optreden, zodat in het rapport van Buro Blauw de geuremissie vanwege de mestscheiding is overschat.
- De StAB stelt vast dat de aanvraag uitgaat van de behandeling van de dunne fractie in een 100% gesloten systeem, al heeft de StAB bij het bezoek ter plaatse een ander (deels open) systeem aangetroffen.
- De StAB corrigeert de geuremissie van de opslag en de afvoer van de dikke fractie.
- De StAB heeft geen opmerkingen over de hedonische correctie van de geuremissie van de installatie op basis van artikel 6, derde lid, van de Beleidsregel. In reactie op de opmerking hierover van de deskundige van eisers heeft de StAB aangegeven dat het hier niet gaat om een intensieve maar om een eenvoudige mestverwerking en daarom kan de StAB instemmen met een factor F=2,2.
De rechtbank concludeert dat verweerder beter een doelvoorschrift had kunnen opnemen waarin de maximale geuremissie vanwege de mestverwerkingsinstallatie wordt bepaald.
Beslissing
- draagt verweerder op binnen twee weken de rechtbank mee te delen of hij gebruik maakt van de gelegenheid het gebrek te herstellen;
- stelt verweerder in de gelegenheid om binnen tien weken na verzending van deze tussenuitspraak het gebrek te herstellen met inachtneming van de overwegingen en aanwijzingen in deze tussenuitspraak;
- bepaalt dat afdeling 3.4 van de Awb buiten toepassing blijft bij de voorbereiding van het nieuwe besluit;
- schorst het bestreden besluit tot de einduitspraak op het beroep;
- bepaalt dat deze schorsing vervalt als vergunninghouder schriftelijk aan verweerder heeft gemeld dat hij 100 fokzeugen minder houdt en zal houden tot de einduitspraak, dan het aantal fokzeugen dat is toegestaan op basis van de omgevingsvergunning uit 2013;
- houdt iedere verdere beslissing aan.