ECLI:NL:RVS:2014:1646

Raad van State

Datum uitspraak
7 mei 2014
Publicatiedatum
7 mei 2014
Zaaknummer
201306402/1/R1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • Th.C. van Sloten
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestemmingsplan Spaarndammers en Zeehelden vastgesteld door deelraad Amsterdam

Op 7 mei 2014 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een zaak betreffende het bestemmingsplan "Spaarndammers en Zeehelden" dat op 23 april 2013 door de deelraad van Amsterdam is vastgesteld. Appellanten, waaronder een vereniging en twee bewoners van Amsterdam, hebben beroep ingesteld tegen dit besluit. De deelraad heeft een verweerschrift ingediend en de zaak is ter zitting behandeld op 15 april 2014. De Afdeling heeft de ontvankelijkheid van de vereniging beoordeeld, waarbij is vastgesteld dat deze niet voldoet aan de eisen van rechtspersoonlijkheid en daarom niet als belanghebbende kan worden aangemerkt. Het beroep van de vereniging is dan ook niet-ontvankelijk verklaard.

De Afdeling heeft vervolgens de beroepsgronden van de overige appellanten beoordeeld. Zij betogen dat het besluit onzorgvuldig is voorbereid en dat er geen behoefte is aan de voorziene loopsteiger en ligplaatslocatie voor pleziervaartuigen. De Afdeling overweegt dat de deelraad beleidsvrijheid heeft bij de vaststelling van bestemmingsplannen en dat de beroepsgronden van de appellanten niet leiden tot de conclusie dat de deelraad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.

De Afdeling concludeert dat de deelraad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de voorziene loopsteiger en ligplaatslocatie voor pleziervaartuigen niet leiden tot een onaanvaardbare aantasting van het woon- en leefgenot van de appellanten. De beroepen van de appellanten zijn ongegrond verklaard, met uitzondering van het beroep van de vereniging, dat niet-ontvankelijk is verklaard. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

201306402/1/R1.
Datum uitspraak: 7 mei 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1. [appellant sub 1], wonend te Amsterdam,
2. de vereniging Vereniging tot Behoud van het Westerdok, gevestigd te Amsterdam en [appellant sub 2B], wonend te Amsterdam,
appellanten,
en
de stadsdeelraad West van de gemeente Amsterdam, (thans: de raad van de gemeente Amsterdam),
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 23 april 2013 heeft de deelraad het bestemmingsplan "Spaarndammers en Zeehelden" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben [appellant sub 1] en de Vereniging en [appellant sub 2B] beroep ingesteld.
De deelraad heeft een verweerschrift ingediend.
De Vereniging en [appellant sub 2B] hebben een nader stuk ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 15 april 2014, waar [appellant sub 1], de Vereniging en [appellant sub 2B], vertegenwoordigd onderscheidenlijk bijgestaan door [gemachtigde], en de raad, vertegenwoordigd door mr. F. Arents, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Het plan voorziet in een juridisch-planologische regeling voor de Spaarndammerbuurt en de Zeeheldenbuurt in Amsterdam.
2. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan heeft de deelraad beleidsvrijheid om bestemmingen aan te wijzen en regels te geven die de deelraad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De Afdeling toetst deze beslissing terughoudend. Dit betekent dat de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden beoordeelt of aanleiding bestaat voor het oordeel dat de deelraad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Voorts beoordeelt de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden of het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
Ontvankelijkheid
3. Ingevolge artikel 1:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) wordt onder belanghebbende verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.
Ingevolge artikel 1:2, derde lid, van de Awb worden ten aanzien van rechtspersonen als hun belangen mede beschouwd de algemene en collectieve belangen die zij krachtens hun doelstellingen en blijkens hun feitelijke werkzaamheden in het bijzonder behartigen.
3.1. Uit artikel 1:2, derde lid, van de Awb volgt dat voor het opkomen in rechte ter behartiging van algemene en collectieve belangen de eis van rechtspersoonlijkheid geldt om als belanghebbende te kunnen worden aangemerkt.
3.2. Het staat vast dat de Vereniging niet is opgericht bij notariële akte en dat zij niet beschikt over statuten. De Vereniging kan niettemin deelnemen aan dit geding, indien zij is aan te merken als een vereniging met beperkte rechtsbevoegdheid, ook wel informele vereniging genoemd, in de zin van artikel 2:26 van het Burgerlijk Wetboek. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen in haar uitspraak van 12 maart 2008 in zaak nr. 200704378/1 is daartoe onder meer vereist dat het om een organisatorisch verband moet gaan dat is opgericht voor een bepaald doel, zodat sprake moet zijn van regelmatige ledenvergaderingen, een bestuur en een samenwerking die op enige continuïteit is gericht. Ter zitting heeft de Vereniging toegelicht dat ledenvergaderingen niet worden gehouden, tenzij een concrete gebeurtenis daartoe aanleiding geeft. Reeds gelet hierop is de Afdeling van oordeel dat de Vereniging niet voldoet aan de vereisten om te kunnen worden aangemerkt als een vereniging met beperkte rechtsbevoegdheid. De Vereniging kan derhalve niet worden aangemerkt als belanghebbende in de zin van artikel 1:2 van de Awb.
Het beroepschrift van de Vereniging is ondertekend door [appellant sub 2B]. Ter zitting is vast komen te staan dat [appellant sub 2B] tevens heeft beoogd op eigen naam beroep in te stellen. Hij heeft eveneens de zienswijze van de Vereniging ondertekend. [appellant sub 2B] woont in de directe nabijheid van een aantal ontwikkelingen waartegen het beroep van de Vereniging en [appellant sub 2B] is gericht. [appellant sub 2B] is belanghebbende bij het bestreden besluit.
Uit het voorgaande volgt dat het beroep van de Vereniging en [appellant sub 2B], voor zover ingesteld door de Vereniging, niet-ontvankelijk is.
Het beroep voor het overige
4. Voor zover [appellant sub 1] en [appellant sub 2B] betogen dat het bestreden besluit onzorgvuldig is voorbereid omdat de presentatie van het project "Kop Westerdok" op 5 september 2012 onvolledig is geweest en omdat zij niet betrokken zijn bij de voorbereiding van het "Stedenbouwkundig plan Barentszplein en omgeving", vastgesteld door de deelraad op 18 september 2007, overweegt de Afdeling als volgt. Ingevolge artikel 3.8, eerste lid, van de Wet ruimtelijke ordening is op de voorbereiding van een bestemmingsplan afdeling 3.4 van de Awb van toepassing. Deze procedure vangt aan met de terinzagelegging van het ontwerpplan. Nu het betoog van [appellant sub 1] en [appellant sub 2B] ziet op de periode die voorafgaat aan de terinzagelegging van het ontwerpplan, kan dit gelet op het voorgaande geen gevolgen hebben voor de rechtmatigheid van het bestreden besluit.
Wat betreft het betoog van [appellant sub 1] en [appellant sub 2B] dat zij en andere omwonenden onvoldoende betrokken zijn bij de voorbereiding van het plan overweegt de Afdeling dat een ieder zienswijzen tegen het ontwerpplan bij de deelraad naar voren had kunnen brengen. Het voeren van overleg met mogelijke belanghebbenden maakt geen deel uit van de bestemmingsplanprocedure. De door [appellant sub 1] en [appellant sub 2B] aangevoerde omstandigheid kan het bestreden besluit derhalve niet aantasten. Het betoog faalt.
5. [appellant sub 1] en [appellant sub 2B] betogen dat geen behoefte bestaat aan de voorziene loopsteiger en de ligplaatslocatie voor pleziervaartuigen in het noordelijke deel van het Westerdok, de zogeheten Kop Westerdok. Zij voeren hiertoe aan dat slechts een beperkt aantal voetgangers gebruik zal maken van de looproute die door de aanleg van de loopsteiger wordt gerealiseerd en dat geenszins vaststaat dat de zogeheten "Robinsonade", waarvan de voorziene loopsteiger deel uitmaakt, volledig gerealiseerd zal worden. Verder voeren zij aan dat in dit deel van het plangebied voldoende ligplaatslocaties voor pleziervaartuigen beschikbaar zijn. Zij wijzen hierbij op de bestaande ligplaatslocatie aan de Zandhoek op ongeveer 75 m afstand tot de Kop Westerdok.
5.1. Volgens de deelraad maakt de voorziene loopsteiger deel uit van een wandelroute om en door de Zeeheldenbuurt. Deze wandelroute maakt deel uit van een groter project, de zogeheten "Robinsonade". De steiger heeft onder meer tot doel het Westerdok toegankelijker te maken voor het publiek en bij te dragen aan de beleving van dit waterrijke gebied. Het plan voorziet tevens in de verplaatsing van de bestaande ligplaatslocatie voor fluisterbootjes naar de Kop Westerdok, aldus de deelraad.
5.2. [appellant sub 1] en [appellant sub 2B] zijn bewoners van een appartementengebouw aan de Kop Westerdok. Direct ten oosten van dit gebouw ligt de straat Westerdoksdijk. Direct ten westen van het appartementengebouw is een ander gebouw gesitueerd, het Westerdokhuis. De twee gebouwen vormen ruimtelijk bezien een "rechthoek" die in het westen wordt begrensd door de straat Bokkinghangen en in het zuiden door water, het Westerdok. Het plan voorziet onder meer in een loopsteiger direct ten zuiden van voornoemd rechthoek, die de straten Bokkinghangen en Westerdoksdijk rechtstreeks met elkaar verbindt. Het plan voorziet tevens in ligplaatsen voor woonboten en pleziervaartuigen op het water direct ten zuiden van de voorziene loopsteiger, met dien verstande dat de locatie voor woonboten voorzien is ten zuiden van het Westerdokhuis en de locatie voor pleziervaartuigen gerealiseerd wordt ten zuiden van het appartementengebouw waarin [appellant sub 1] en [appellant sub 2B] wonen.
5.3. In de plantoelichting staat dat de Zeeheldenbuurt gekenmerkt wordt door zijn ligging aan het IJ, naast het gebied van de Westelijke Eilanden met zijn grachten, dokken en kaden. Om het eilandkarakter van de Zeeheldenbuurt te versterken, wordt de Robinsonade aangelegd. Door een nieuwe openbare ruimte aan het water te realiseren, wordt de relatie tussen de buurt en het water versterkt. De Robinsonade wordt een onderdeel van een reeks voetgangersvoorzieningen die samen een rondwandeling door de buurt vormen. Andere onderdelen zijn onder andere het nieuwe plein op de Kop van Diemenstraat en de wandelsteigers die langs de Kop van Diemenstraat in de Oude Houthaven en langs de kade van Kop Westerdok lopen. Vanuit stedenbouwkundig oogpunt is het belangrijk dat een breed publiek uit de Zeeheldenbuurt kan genieten van de Kop Westerdok, aldus de plantoelichting.
5.4. De Afdeling is van oordeel dat de omstandigheid dat niet alle delen van het project "Robinsonade" gerealiseerd zullen worden, wat daar ook van zij, niet betekent dat aan de voorziene loopsteiger geen behoefte bestaat. Met de loopsteiger wordt een rechtstreekse verbinding gerealiseerd tussen de straten Westerdoksdijk en Bokkinghangen. In de bestaande situatie worden deze straten verbonden door het Barentszplein, hetgeen een langere route is, omdat voetgangers om het gebouwencomplex aan het Barentszplein - het appartementengebouw van [appellant sub 1] en [appellant sub 2B] en het Westerdokhuis - heen moeten lopen. [appellant sub 1] en
[appellant sub 2B] hebben niet aannemelijk gemaakt dat slechts een te verwaarlozen aantal voetgangers gebruik zal maken van de voorziene loopsteiger.
De Afdeling overweegt dat het plan voorziet in de verplaatsing van de bestaande ligplaatslocatie voor pleziervaartuigen naar de Kop Westerdok. Met de voorziene ligplaatslocatie wordt derhalve niet beoogd de bestaande capaciteit aan ligplaatsen voor pleziervaartuigen te vergroten.
In hetgeen [appellant sub 1] en [appellant sub 2B] hebben aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de deelraad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat behoefte bestaat aan de voorziene loopsteiger en de ligplaatslocatie voor pleziervaartuigen. Het betoog faalt.
6. [appellant sub 1] en [appellant sub 2B] betogen dat de loopsteiger en de ligplaatslocatie voor pleziervaartuigen leiden tot een aantasting van hun woon- en leefgenot. Het gebruik van de steiger door voetgangers en voor het afmeren van pleziervaartuigen leidt tot geluidsoverlast en een aantasting van de privacy. [appellant sub 1] en [appellant sub 2B] wijzen in dit verband op een vergelijkbare zaak, waarin de rechter heeft geoordeeld dat een steiger voor pleziervaartuigen leidt tot ernstige overlast voor de bewoners van woningen aan de Kloveniersburgwal. [appellant sub 2B] stelt verder dat de deelraad uitgaat van een ligplaatslocatie ten behoeve van tien fluisterbootjes, maar dat de capaciteit van de ligplaatslocatie niet is vastgelegd in de planregels. Bovendien kunnen ter plaatse ook pleziervaartuigen met een verbrandingsmotor afmeren.
[appellant sub 1] en [appellant sub 2B] vrezen verder voor overlast vanwege de verlichting van de loopsteiger, vervuiling van het water tussen de steiger en de bebouwing ten noorden daarvan, de gevolgen voor de veiligheid omdat de loopsteiger openbaar toegankelijk zal zijn en de gevolgen van het gebruik van de steiger voor de verkeersveiligheid ter plaatse van de Westerdoksdijk.
6.1. Volgens de deelraad leidt het plan niet tot een ernstige aantasting van het woon- en leefgenot van [appellant sub 1] en [appellant sub 2B], gelet op de afstand van minimaal 5 m tussen de loopsteiger en de ligplaatslocatie voor pleziervaartuigen tot het appartementengebouw in samenhang met de beperkte omvang van de ontwikkeling.
6.2. Aan een strook grond direct ten zuiden van het Westerdokhuis is de bestemming "Verkeer - Verblijfsgebied" toegekend. Deze strook heeft een breedte van ongeveer 4 m.
Aan de gronden direct ten zuiden van het appartementengebouw waarin [appellant sub 1] en [appellant sub 2B] wonen is de bestemming "Water - 1" toegekend, met de aanduiding "specifieke vorm van water - ligplaatsen pleziervaartuigen". Aan de gronden met deze aanduiding die op een afstand van 5 m en minder tot het appartementengebouw zijn gesitueerd is tevens de aanduiding "steiger uitgesloten" toegekend.
6.3. Ingevolge artikel 19, lid 19.1, onder b, van de planregels zijn de voor "Verkeer - Verblijfsgebied" aangewezen gronden bestemd voor fiets- en voetpaden.
Ingevolge artikel 20, lid 20.1, zijn de voor "Water - 1" aangewezen gronden bestemd voor:
a. water;
[…];
d. waterbouwkundige kunstwerken;
alsmede voor:
e. ligplaatsen ten behoeve van pleziervaartuigen en passagiersvaartuigen ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van water - ligplaatsen pleziervaartuigen";
[…].
Ingevolge lid 20.2.1 mag op en onder de in lid 20.1 genoemde gronden slechts worden gebouwd ten behoeve van de aldaar genoemde bestemming.
Ingevolge lid 20.2.2, onder e, geldt dat geen steigers zijn toegestaan ter plaatse van de aanduiding "steiger uitgesloten".
Ingevolge artikel 1, lid 1.56, wordt onder "pleziervaartuig" verstaan: een schip, hoofdzakelijk gebruikt en bestemd voor
niet-bedrijfsmatige varende recreatie.
Ingevolge lid 1.69, wordt onder waterbouwkundige kunstwerken verstaan: kunstwerken, verband houdend met de gebruiksmogelijkheden van het water, zoals steigers, remmingswerken, afmeervoorzieningen, kades en bruggen.
Ingevolge lid 20.3.1 wordt als verboden gebruik in ieder geval aangemerkt het gebruik van gronden met de bestemming "Water - 1" als ligplaats voor woonboten, passagiersvaartuigen, pleziervaartuigen, bedrijfsvaartuigen en stationerende vaartuigen, zulks met uitzondering van de op grond van lid 20.1 toegestane ligplaatsen.
6.4. Wat betreft het betoog van [appellant sub 1] en [appellant sub 2B] dat onduidelijk is of het gemeentebestuur in staat zal zijn de vervuiling van het water tussen de voorziene loopsteiger en de gebouwen direct ten noorden daarvan voldoende tegen te gaan en dat de loopsteiger zal leiden tot een aantasting van de veiligheid vanwege zijn publieke karakter oordeelt de Afdeling dat dit ziet op aspecten van handhaving. Deze kunnen niet aan de orde komen in de bestemmingsplanprocedure. Het betoog faalt.
6.5. De Afdeling overweegt dat de capaciteit van de ligplaatslocatie weliswaar niet expliciet is vastgelegd, maar dat de fysieke omvang van het gebied een beperking stelt aan het aantal pleziervaartuigen dat ter plaatse afgemeerd kan worden. De oppervlakte van de gronden aangewezen als ligplaatslocatie bedraagt ongeveer 480 m². De deelraad heeft zich op het standpunt gesteld dat ter plaatse ten hoogste tien pleziervaartuigen gelijktijdig af kunnen meren, gelet op de gebruikelijke omvang van een pleziervaartuig en de omstandigheid dat een deel van de beschikbare ruimte ingenomen zal worden door steigers. De Afdeling acht dit standpunt niet onjuist.
6.6. De Afdeling overweegt dat de minimale afstand tussen de loopsteiger en de ligplaatslocatie voor pleziervaartuigen en de zuidgevel van het appartementengebouw van [appellant sub 1] en [appellant sub 2B] 5 m bedraagt. Op de gronden tussen de zuidgevel van het appartementengebouw en de voorziene loopsteiger kunnen geen steigers worden gerealiseerd. Deze gronden kunnen niet in gebruik worden genomen voor het afmeren van pleziervaartuigen. Het betoog van [appellant sub 2B] dat in het plan de afstand van 5 m niet is vastgelegd, mist feitelijke grondslag.
[appellant sub 1] en [appellant sub 2B] hebben niet aannemelijk gemaakt dat de eventuele verlichting van de loopsteiger, gelet ook op de omvang van deze ontwikkeling, leidt tot een onaanvaardbare vorm van lichthinder.
De Afdeling is van oordeel dat de deelraad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het gebruik van de loopsteiger door voetgangers niet leidt tot gevolgen die ongebruikelijk zijn binnen een stedelijke omgeving. Hierbij is van belang dat [appellant sub 1] en [appellant sub 2B] niet aannemelijk hebben gemaakt dat dit gebruik wezenlijk verschilt van het gebruik van een voetpad of trottoir nabij een woning.
Wat betreft de gevolgen van het gebruik van de ligplaatslocatie voor pleziervaartuigen voor het akoestisch klimaat overweegt de Afdeling als volgt. Het appartementengebouw van [appellant sub 1] en [appellant sub 2B] ligt in een waterrijke omgeving, in de directe nabijheid van het IJ. Kenmerkend voor dit deel van het plangebied is de ligging van woningen direct aan water en het betrekkelijk intensieve gebruik van de waterwegen voor de pleziervaart. Ook op andere locaties binnen het plangebied is voorzien in ligplaatslocaties voor pleziervaartuigen in de directe nabijheid van woningen. Het betreft de locaties aan de Le Mairegracht en de Van Noordtgracht. De deelraad heeft zich ter zitting op het standpunt gesteld dat een gebruik van de ligplaatslocatie voor motorboten niet leidt tot onaanvaardbare geluidsoverlast en dat in zoverre geen noodzaak bestaat om alleen zogeheten fluisterbootjes toe te staan, gelet op de omstandigheid dat ter plaatse maximaal tien pleziervaartuigen afgemeerd kunnen worden en de afstand van minimaal 5 m tot het appartementengebouw. De Afdeling acht dit standpunt niet onredelijk.
[appellant sub 1] en [appellant sub 2B] hebben in het kader van hun betoog verwezen naar de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam van 5 maart 2002, ECLI:NL:RBAMS:2002:AE0353 (www.rechtspraak.nl). In deze uitspraak laat de voorzieningenrechter zich niet uit over de aanvaardbaarheid van de akoestische gevolgen van het gebruik van wateren als ligplaatslocatie voor pleziervaartuigen. Deze uitspraak is reeds daarom niet van belang voor onderhavige zaak.
6.7. De Afdeling is van oordeel dat [appellant sub 1] en [appellant sub 2B] niet aannemelijk hebben gemaakt dat vanwege het gebruik van de loopsteiger een verkeersonveilige situatie zal ontstaan ter plaatse van de Westerdoksdijk. Zij overweegt hiertoe dat de loopsteiger uitkomt op het trottoir naast deze straat. Verder is van belang dat de deelraad ter zitting onweersproken heeft gesteld dat het aantal voetgangers op de loopsteiger, dat gerelateerd is aan het gebruik van de steiger voor het afmeren van pleziervaartuigen, maximaal ongeveer dertig per uur zal bedragen, gelet op de capaciteit van de afmeerlocatie.
6.8. Uit het voorgaande volgt dat de Afdeling van oordeel is dat de deelraad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de voorziene loopsteiger en ligplaatslocatie voor pleziervaartuigen niet leiden tot een onaanvaardbare aantasting van het woon- en leefgenot van [appellant sub 1] en [appellant sub 2B]. Het betoog faalt.
7. [appellant sub 2B] betoogt dat in het plan ten onrechte geen maximum is gesteld aan het aantal woonboten aan de Kop Westerdok, althans dat niet duidelijk is hoeveel ligplaatsen voor woonboten het plan mogelijk maakt.
[appellant sub 2B]n voert aan dat in de plantoelichting staat dat woonboten "van origine varende schepen" dienen te zijn. In het plan is dit echter niet vastgelegd. Ter plaatse zijn ook woonarken toegelaten.
7.1. De deelraad stelt zich op het standpunt dat gelet op de fysieke omvang van de ligplaatslocatie ter plaatse maximaal vier woonboten mogelijk zijn. Het begrip "woonboot" is volgens de deelraad niet onduidelijk, nu dit in de planregels is gedefinieerd. In andere gemeentelijke regelgeving worden de vereisten waaraan woonboten dienen te voldoen nader geconcretiseerd, aldus de deelraad.
7.2. Voor de gronden direct ten zuiden van het Westerdokhuis voorziet het plan in een ligplaatslocatie voor woonboten. Daartoe is aan deze gronden de bestemming "Water - 2" toegekend.
Ingevolge artikel 21, lid 21.1, onder d, van de planregels zijn de voor "Water - 2" aangewezen gronden bestemd voor ligplaatsen voor woonboten.
Ingevolge artikel 1, lid 1.66, wordt onder "woonboot" verstaan: een vaartuig, daaronder begrepen een object te water, dat hoofdzakelijk wordt gebruikt als of is bestemd tot woonverblijf.
7.3. De Afdeling overweegt dat in het plan het aantal ligplaatsen voor woonboten aan de Kop Westerdok niet expliciet is vastgelegd. De deelraad heeft zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat aan de Kop Westerdok maximaal vier woonboten mogelijk zijn, gelet op de oppervlakte van de ligplaatslocatie van ongeveer 1.280 m².
De Afdeling is van oordeel dat het begrip woonboot niet onduidelijk is. De omstandigheid dat in de plantoelichting staat dat "woonboten van origine varende schepen" dienen te zijn maakt dit niet anders, nu de plantoelichting geen juridisch bindend deel is van het bestemmingsplan. Het plan verzet zich niet tegen woonarken op de ligplaatslocatie. [appellant sub 2B] heeft echter niet nader onderbouwd waarom de raad een dergelijk gebruik had dienen uit te sluiten. Het betoog faalt.
8. [appellant sub 2B] heeft aangevoerd dat in de plantoelichting wordt uitgegaan van een strook water tussen de loopsteiger en de tuin/het parkeerterrein bij het Westerdokhuis, maar dat dit niet dwingend is vastgelegd in het plan. Het plan is volgens hem in zoverre niet in overeenstemming met de plantoelichting. De deelraad heeft toegelicht dat in de plantoelichting een mogelijke invulling van het plangebied is weergegeven en dat de exacte ligging van de steiger en de breedte daarvan nader bepaald zal worden. De Afdeling overweegt dat de plantoelichting geen juridisch bindend deel is van het bestemmingsplan. De maximale breedte van de steiger is in het plan vastgelegd. Gelet hierop is de Afdeling van oordeel dat het plan in zoverre niet onduidelijk is. [appellant sub 2B] heeft verder niet onderbouwd waarom in dit geval een afstand aangehouden dient te worden tussen de steiger en het parkeerterrein/de tuin bij het Westerdokhuis. Het betoog faalt.
9. [appellant sub 1] en [appellant sub 2B] betogen dat de loopsteiger, de ligplaatslocatie voor pleziervaartuigen en de direct ten zuiden van het Westerdokhuis voorziene ligplaatsen voor woonboten leiden tot een onaanvaardbare aantasting van het karakter van het Westerdok.
9.1. Volgens de deelraad leiden de ontwikkelingen aan de Kop Westerdok niet tot een aantasting van het karakter van de omgeving. De voorziene loopsteiger draagt juist bij aan de beleving van het gebied en versterkt het zicht op het water.
9.2. Voor zover [appellant sub 1] en [appellant sub 2B] in het kader van hun betoog verwijzen naar de uitspraak van de Afdeling van 16 juli 2003, in zaak nr. 200203383/1, overweegt de Afdeling dat die uitspraak onder meer zag op de gevolgen van de bouw van een school met een hoogte van maximaal 17 m en een woontoren van maximaal 30 m voor het karakter van het Barentszplein en omgeving. Het betrof derhalve een ontwikkeling van een geheel andere orde dan de ontwikkeling die thans door [appellant sub 1] en [appellant sub 2B] wordt bestreden.
9.3. De Afdeling overweegt dat het Westerdok wordt gekenmerkt door de aanwezigheid van steigers en vooral door het grote aantal woonboten. Het oostelijke deel van het Westerdok is nagenoeg geheel in gebruik als ligplaatslocatie voor woonboten. Gelet hierop, alsmede in aanmerking nemende de beperkte omvang van de ontwikkelingen aan de Kop Westerdok, is de Afdeling van oordeel dat de deelraad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de voorziene ligplaatslocaties voor pleziervaartuigen en woonboten en de loopsteiger niet leiden tot een aantasting van het karakter van het Westerdok en omgeving. Het betoog faalt.
10. Gelet op het voorgaande zijn de beroepen van [appellant sub 1], en de Vereniging en [appellant sub 2B], voor zover ontvankelijk, ongegrond.
11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het beroep van de vereniging Vereniging tot Behoud van het Westerdok en [appellant sub 2B] niet-ontvankelijk voor zover ingesteld door de vereniging Vereniging tot Behoud van het Westerdok;
II. verklaart de beroepen van [appellant sub 1], en de vereniging Vereniging tot Behoud van het Westerdok en [appellant sub 2B] voor zover ontvankelijk, ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. Th.C. van Sloten, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.L.M. van Loo, ambtenaar van staat.
w.g. Van Sloten w.g. Van Loo
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 7 mei 2014
418-739.