ECLI:NL:RBOBR:2020:2729

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
28 april 2020
Publicatiedatum
26 mei 2020
Zaaknummer
SHE 19/1227
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot verwijdering van persoonsgegevens en schadevergoeding op basis van de AVG

In deze zaak heeft eiser, vertegenwoordigd door mr. N.G.A. Voorbach, beroep ingesteld tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente 's-Hertogenbosch, dat zijn verzoek om verwijdering van persoonsgegevens en schadevergoeding op grond van de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG) had afgewezen. Het primaire besluit, genomen op 26 september 2018, weigerde de verwijdering van de persoonsgegevens van eiser en het toekennen van een schadevergoeding. Het college stelde dat de persoonsgegevens enkel waren verwerkt in het kader van Wob-verzoeken en dat de Archiefwet een bewaartermijn van vijf jaar voorschrijft. Eiser had in zijn bezwaar en beroep aangevoerd dat zijn persoonsgegevens onrechtmatig waren verwerkt en dat hij recht had op schadevergoeding. De rechtbank heeft de zaak behandeld op 4 maart 2020, waarbij eiser en zijn gemachtigde aanwezig waren. De rechtbank oordeelde dat het college ten onrechte het bezwaar tegen de afwijzing van de schadevergoeding niet-ontvankelijk had verklaard. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit voor zover het betrekking had op de schadevergoeding en verklaarde het bezwaar in dat opzicht alsnog niet-ontvankelijk. De rechtbank oordeelde dat de verwerking van de persoonsgegevens van eiser niet onrechtmatig was en wees het verzoek om schadevergoeding af. Eiser werd in het gelijk gesteld wat betreft de proceskosten, die op € 1.076,02 werden vastgesteld, en het college werd opgedragen het griffierecht aan eiser te vergoeden. De uitspraak werd gedaan op 28 april 2020, maar niet openbaar uitgesproken vanwege coronamaatregelen.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: SHE 19/1227

uitspraak van de meervoudige kamer van 28 april 2020 in de zaak tussen

[eiser] , in [woonplaats] , eiser
(gemachtigde: mr. N.G.A. Voorbach),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente 's-Hertogenbosch, verweerder
(gemachtigden: mr. [naam 1] en mr. P.J.A.S. Lathouwers)

Procesverloop

Bij besluit van 26 september 2018 (het primaire besluit) heeft het college geweigerd door de gemeente ’s-Hertogenbosch verwerkte persoonsgegevens van eiser te wissen en geweigerd eiser een schadevergoeding toe te kennen.
Bij besluit op bezwaar van 28 maart 2019 (het bestreden besluit) heeft het college het daartegen door eiser gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De zaak is behandeld op de zitting van 4 maart 2020. Eiser is naar de zitting gekomen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.
Na sluiting van het onderzoek zijn twee brieven van eiser binnengekomen met de data 4 maart 2020 en 12 april 2020.

Overwegingen

Het verzoek van eiser
1. Bij brief van 29 augustus 2018 heeft eiser onder verwijzing naar artikel 17, eerste lid, van de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG) het college verzocht al zijn persoonsgegevens te verwijderen uit alle systemen van de gemeente. Daarbij heeft eiser gesteld dat het college zijn persoonsgegevens heeft gepubliceerd op het online forum van de VNG (hierna: VNG-forum) en/of per e-mail heeft doorgezonden aan andere bestuursorganen.
Daarnaast heeft hij onder verwijzing naar artikel 82 van de AVG verzocht om een schadevergoeding van € 1.000,- als mocht blijken dat het college zijn persoonsgegevens inderdaad online heeft gezet op het VNG-forum en/of heeft doorgezonden aan andere bestuursorganen.
De besluitvorming door het college
2. Bij het primaire besluit heeft het college eisers verzoek afgewezen op grond van artikel 17, derde lid, onder b en d, van de AVG. Eisers persoonsgegevens zijn alleen maar verwerkt in het kader van zijn Wob-verzoeken en zijn Wbp-verzoek, zoals het college eerder bij besluit van 8 februari 2018 op eisers verzoek heeft toegelicht. Het verzoek tot het wissen van die gegevens moet worden afgewezen, omdat de gemeente ’s-Hertogenbosch zich moet houden aan de Archiefwet. Op grond van deze wet geldt een bewaartermijn van vijf jaar. Dit betekent dat de door de gemeente verwerkte persoonsgegevens op zijn vroegst in 2022 voor wissing in aanmerking komen. Het college heeft verder bestreden dat de gemeente
’s-Hertogenbosch eisers persoonsgegevens heeft verwerkt op het VNG-forum en/of eisers persoonsgegevens per e-mail heeft doorgezonden aan andere bestuursorganen.
3. Bij het bestreden besluit is het college ingegaan op een e-mail van 20 augustus 2013 09:36 uur van [naam 1] van de gemeente ’s-Hertogenbosch aan [naam 2] van de gemeente Almere. Het college geeft aan dat deze e-mail ten tijde van het eisers verzoek om wissing, vijf jaar na het versturen van de e-mail, niet meer aanwezig was bij de gemeente
’s-Hertogenbosch; de e-mail is niet bewaard gebleven. Dit betekent dat de e-mail ook niet gewist kon worden, aldus het college. Wat betreft het verzoek om schadevergoeding heeft het college geoordeeld dat dit verzoek niet is onderbouwd, wat wel op eisers weg had gelegen.
Verwijdering en procesbelang
4. De e-mail van 20 augustus 2013 bevat een persoonsgegeven (achternaam van eiser). Dit persoonsgegeven is gedeeld met een andere gemeente, de gemeente Almere. Het college zegt dat de e-mail ten tijde van eisers verzoek niet meer bestond en daarom ook niet door de gemeente kan worden gewist. De gemachtigde van eiser heeft op de zitting hierop gereageerd met de woorden “dat moeten we dan maar aannemen” of woorden van gelijke strekking. Los van de mededeling van het college is het ook praktisch voorstelbaar dat een e-mail uit augustus 2013 vijf jaar later niet meer in de systemen van de gemeente staat. Dat het verzoek om verwijdering niet meer ingewilligd kan worden is daarmee gegeven. De beroepsgrond slaagt niet.
5. Aan eisers verzoek om de mail van 20 augustus 2013 te verwijderen, kan niet meer worden voldaan. De vraagt rijst wat eiser met dit beroep feitelijk nog kan bereiken. De rechtspraak is er immers niet voor louter principiële uitspraken. Dit is eiser op de zitting voorgehouden en hij heeft gesteld dat hij schade heeft geleden door de handelwijze van het college. Daarmee heeft eiser naar het oordeel van de rechtbank voldoende procesbelang.
Schadevergoeding
6.1
Eiser heeft in zijn onder 1. genoemde verzoek verzocht om hem een schadevergoeding van € 1.000,- toe te kennen op basis van artikel 82 van de AVG.
Het college heeft dit in bezwaar gehandhaafde verzoek door middel van het bestreden besluit ongegrond verklaard, omdat het verzoek niet is onderbouwd. In beroep heeft eiser een schadevergoeding van € 5.000,- gevorderd.
6.2
Uit artikel 8:4, eerste lid, aanhef en onder f, in samenhang gelezen met artikel 7:1, eerste lid, van de Awb volgt dat geen bezwaar kan worden gemaakt tegen een besluit inzake vergoeding van schade wegens onrechtmatig bestuurshandelen. Het college had het bezwaar, voor zover het daar betrekking op heeft, gelet op artikel 7:11, eerste lid, van de Awb niet-ontvankelijk moeten verklaren. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit in zoverre. De rechtbank ziet aanleiding om zelf in de zaak te voorzien en het bezwaar, voor zover het is gericht tegen de afwijzing van het verzoek om schadevergoeding, alsnog
niet-ontvankelijk te verklaren.
6.3
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) heeft op 1 april 2020 een viertal uitspraken gedaan die gaan over de AVG en Wbp en daarmee samenhangende verzoeken om schadevergoeding. De Afdeling heeft daarin – kort gezegd – geoordeeld dat de bestuursrechter naar haar oordeel bevoegd is om op grond van artikel 8:88 van de Awb een verzoek om vergoeding van materiële of immateriële schade als gevolg van een handelen in strijd met de AVG door een bestuursorgaan te beoordelen. De Afdeling ontleent hiertoe argumenten aan de AVG en de Uitvoeringswet AVG. Voor de volledige overwegingen verwijst de rechtbank naar die uitspraken. [1] De rechtbank zal het ingestelde beroep voor zover het betrekking heeft op de verzochte schadevergoeding verder aanmerken als een aan de rechtbank gericht verzoek om het college te veroordelen tot het betalen van schadevergoeding.
6.4
De rechtbank overweegt ten aanzien van dit verzoek als volgt. Bij het college kan op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) een verzoek tot openbaarmaking en verstrekking van informatie over een bestuurlijke aangelegenheid worden ingediend. De uitvoering van de Wob is een publiekrechtelijke taak van het college (en van andere colleges). Het op een verzoek van een andere gemeente noemen van de naam van eiser in een mail gericht aan een andere gemeente, had in dit geval tot doel een goede uitvoering van de Wob te verzekeren en te voorkomen dat de Wob wordt misbruikt om dwangsommen te innen bij het niet tijdig nemen van een beslissing op een verzoek. Dit doel is in overeenstemming met artikel 8, onder e, van de Wbp en artikel 6, eerste lid, onder e, van de AVG. Het doel van de verwerking stond in verhouding tot de inbreuk op de privacy van eiser en kon niet met minder ingrijpende middelen worden bereikt. De rechtbank is daarom van oordeel dat in dit geval de verwerking van het persoonsgegeven van eiser niet onrechtmatig is. Dat betekent dat eiser geen aanspraak kan maken op schadevergoeding. De rechtbank wijst het verzoek om schadevergoeding daarom af.
Hoorzitting
7.1
Eiser heeft verder aangevoerd dat ten onrechte is afgezien van het horen in bezwaar. Het college heeft met toepassing van artikel 7:3, aanhef en onder b, van de Awb van het horen afgezien, omdat het bezwaar kennelijk ongegrond zou zijn. Gelet op het primaire besluit en de daartegen door eiser aangevoerde bezwaren, had het college hem in de gelegenheid moeten stellen om zich tijdens een hoorzitting uit te laten over de rechtmatigheid van de onder 3. genoemde verwerking waarover het college zich in het primaire besluit niet had uitgelaten. Het college heeft dus ten onrechte artikel 7:3, aanhef en onder b, van de Awb toegepast en van het horen afgezien.
7.2
Aangezien eiser bij op de zitting wel in de gelegenheid is gesteld zijn standpunt naar voren te brengen, is het aannemelijk dat hij door het afzien van het horen in de bezwaarprocedure niet is benadeeld. Daarom kan dit gebrek met toepassing van artikel 6:22 van de Awb worden gepasseerd. Het betoog slaagt, maar leidt niet tot vernietiging van het bestreden besluit.
Verzoek heropening en stellen van prejudiciële vragen
8.1
Met zijn brief van 4 maart 2020 heeft eiser een procedurenummer genoemd van een (dan nog toekomstige) uitspraak van de Afdeling. Op de zitting is besproken dat eiser die informatie nog zou toezenden. De rechtbank heeft kennisgenomen van die brief en een kopie daarvan ter informatie aan het college gestuurd.
8.2
Met zijn brief van 12 april 2020 heeft eiser de rechtbank verzocht het onderzoek te heropenen en prejudiciële vragen te stellen over het schadebegrip in de AVG.
8.3
De rechtbank wijst het verzoek af. Daartoe is van belang dat eisers verzoek geen (voorstel voor) te stellen prejudiciële vragen bevat. Het verzoek is in het geheel niet onderbouwd. Verder is van belang dat op de zitting het schadebegrip in de AVG uitvoerig aan de orde is gekomen en dat eiser daarover zijn standpunt kenbaar heeft gemaakt. Ook inhoudelijk ziet de rechtbank geen aanleiding voor toewijzing van het verzoek. Er is in deze zaak geen aanleiding voor een schadevergoeding. De rechtbank verwijst naar haar overwegingen in deze uitspraak onder 6.
8.4
Eisers brief van 12 april 2020 blijft buiten beschouwing, maar wordt wel in het dossier opgenomen. [2]
Conclusie en afronding
9. Het beroep gegrond. De rechtbank zal het college veroordelen in eisers proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.050,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 525,-). Verder heeft eiser vergoeding geclaimd van reis- en verletkosten. Op de zitting zijn drie zaken behandeld tegen drie verschillende bestuursorganen. In twee van deze zaken komt de rechtbank tot een gegrondverklaring. De rechtbank deelt de reiskosten daarom door twee en zal het college veroordelen tot een bedrag van € 19,02. Wat betreft de verletkosten stelt de rechtbank vast dat eiser deze kosten niet heeft onderbouwd. Dat betekent dat de rechtbank op de voet van artikel 2, eerste lid, aanhef en onder d van het Besluit proceskosten bestuursrecht en de uitspraak van de Afdeling van 21 maart 2012 [3] uitgaat van het minimumtarief van € 7,--. De rechtbank zal het college opdragen om € 7,-- aan verletkosten te betalen aan eiser. De totale proceskostenvergoeding die het college moet voldoen aan eiser bedraagt dus € 1.076,02. Het college zal ook het griffierecht moeten terugbetalen aan eiser.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit, voor zover het ziet op het besluitonderdeel verzoek om schadevergoeding;
  • verklaart het bezwaar in zoverre niet-ontvankelijk;
  • bepaalt dat deze uitspraak in plaats treedt van het vernietigde gedeelte van het bestreden besluit;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af;
  • draagt het college op het betaalde griffierecht van € 174,- aan eiser te vergoeden;
  • veroordeelt het college in de proceskosten van eiser tot een bedrag van totaal
€ 1076,02.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. de Vries, voorzitter, mr. A.F. Vink en
mr. F.A.M.C. Habraken-Hermans, leden, in aanwezigheid van mr. J.R. Leegsma, griffier.
Deze uitspraak is gedaan op 28 april 2020. Als gevolg van de maatregelen rondom het coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak alsnog in het openbaar uitgesproken.
griffier
De voorzitter is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

BIJLAGE

Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG)
Artikel 4, aanhef en onder 1
Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder “persoonsgegevens”: alle informatie over een geïdentificeerde of identificeerbare natuurlijke persoon („de betrokkene”); als identificeerbaar wordt beschouwd een natuurlijke persoon die direct of indirect kan worden geïdentificeerd, met name aan de hand van een identificator zoals een naam, een identificatienummer, locatiegegevens, een online identificator of van een of meer elementen die kenmerkend zijn voor de fysieke, fysiologische, genetische, psychische, economische, culturele of sociale identiteit van die natuurlijke persoon;
Artikel 6, eerste lid, aanhef en onder e
De verwerking is alleen rechtmatig indien en voor zover aan ten minste een van de onderstaande voorwaarden is voldaan:
e. de verwerking is noodzakelijk voor de vervulling van een taak van algemeen belang of van een taak in het kader van de uitoefening van het openbaar gezag dat aan de verwerkingsverantwoordelijke is opgedragen.
Artikel 14
In artikel 14 is geregeld welke informatie de verwerkingsverantwoordelijke aan de betrokkene moet verstrekken wanneer diens persoonsgegevens niet van de betrokkene zijn verkregen.
Artikel 17
In artikel 17 lid 1 AVG is geregeld in welke gevallen een betrokkene recht op gegevenswissing (“recht op vergetelheid”) heeft. In lid 3 is geregeld in welke gevallen dit recht niet bestaat.
Artikel 82, eerste lid
Eenieder die materiële of immateriële schade heeft geleden ten gevolge van een inbreuk op deze verordening, heeft het recht om van de verwerkingsverantwoordelijke of de verwerker schadevergoeding te ontvangen voor de geleden schade.
Algemene wet bestuursrecht (Awb)
Artikel 6:22
Een besluit waartegen bezwaar is gemaakt of beroep is ingesteld, kan, ondanks schending van een geschreven of ongeschreven rechtsregel of algemeen rechtsbeginsel, door het orgaan dat op het bezwaar of beroep beslist in stand worden gelaten indien aannemelijk is dat de belanghebbenden daardoor niet zijn benadeeld.
Artikel 7:1
Degene aan wie het recht is toegekend beroep bij een bestuursrechter in te stellen, dient alvorens beroep in te stellen bezwaar te maken (…).
(…)
Artikel 7:2
Voordat een bestuursorgaan op het bezwaar beslist, stelt het belanghebbenden in de gelegenheid te worden gehoord.
(…)
Artikel 7:3
Van het horen van een belanghebbende kan worden afgezien indien:
(…)
het bezwaar kennelijk ongegrond is,
(…)
Artikel 7:11
Indien het bezwaar ontvankelijk is, vindt op grondslag daarvan een heroverweging van het bestreden besluit plaats.
(…)
Artikel 8:4
1. Geen beroep kan worden ingesteld tegen een besluit:
(…)
f. inzake vergoeding van schade wegens onrechtmatig bestuurshandelen.
(…)
Artikel 8:88
1. De bestuursrechter is bevoegd op verzoek van een belanghebbende een bestuursorgaan te veroordelen tot vergoeding van schade die de belanghebbende lijdt of zal lijden als gevolg van:
een onrechtmatig besluit;
een andere onrechtmatige handeling ter voorbereiding van een onrechtmatig besluit;
(…).
(…)
Procesreglement bestuursrecht rechtbanken (Niet-Kei-zaken) 2017
Artikel 2.16
1. Indien stukken tien dagen of minder voor de zitting door de bestuursrechter zijn ontvangen, beslist de bestuursrechter of deze stukken buiten beschouwing blijven. De beslissing wordt door de bestuursrechter uiterlijk in de uitspraak kenbaar gemaakt.
2. Stukken die na de sluiting van het onderzoek ter zitting ongevraagd zijn ingediend blijven buiten beschouwing. Een uitzondering geldt voor stukken die aanleiding hebben gegeven tot heropening van het onderzoek. De beslissing wordt door de bestuursrechter uiterlijk in de uitspraak kenbaar gemaakt.
3. De stukken die buiten beschouwing blijven, blijven in het dossier opgenomen.

Voetnoten

2.Zie artikel 2.16 van het Procesreglement bestuursrecht rechtbanken (Niet-Kei-zaken) 2017
3.te vinden onder ECLI:NL:RVS:2012:BV9511