ECLI:NL:RBOBR:2019:7479

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
9 december 2019
Publicatiedatum
2 januari 2020
Zaaknummer
19/1168 en 19/1240
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van functioneren en ontslag van een burgermedewerker bij het ministerie van Defensie

In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 9 december 2019 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, werkzaam als burgermedewerker bij het ministerie van Defensie, en de minister van Defensie. De eiser was negatief beoordeeld over zijn functioneren in de periode van 1 juli 2016 tot 18 december 2017 en kreeg per 6 augustus 2018 eervol ontslag wegens ongeschiktheid voor zijn functie. De rechtbank oordeelde dat de negatieve beoordeling van de eiser op voldoende gronden berustte. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser herhaaldelijk is aangesproken op zijn communicatie, houding en gedrag, maar dat er geen verbetering is opgetreden. De rechtbank concludeerde dat de eiser onvoldoende initiatief heeft genomen om tot een constructieve werkrelatie te komen en dat zijn gedrag en houding onacceptabel waren, wat leidde tot een negatieve beoordeling op verschillende competenties. De rechtbank heeft het beroep van de eiser tegen de bestreden besluiten ongegrond verklaard en het eervol ontslag in stand gelaten. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: SHE 19/1168 en SHE 19/1240

uitspraak van de meervoudige kamer van 9 december 2019 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. M.M. van Breet),
en

de minister van Defensie, verweerder

(gemachtigden: majoor mr. J.A. Vredendaal en majoor mr. E.E.S. Snijders).

Procesverloop

Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen de door verweerder op 18 juni 2018 vastgestelde beoordeling van zijn functioneren over het tijdvak 1 juli 2016 tot 18 december 2017. Bij besluit van 12 maart 2019 heeft verweerder het daartegen gerichte bezwaar van eiser ongegrond verklaard. Eiser heeft tegen het besluit op bezwaar van 12 maart 2019 (bestreden besluit I) beroep ingesteld. Dit beroep staat bij de rechtbank ingeschreven onder nummer SHE 19/1168.
Bij besluit van 1 augustus 2018 heeft verweerder eiser per 6 augustus 2018 eervol ontslag verleend. Bij besluit van 20 maart 2019 heeft verweerder het daartegen gerichte bezwaar van eiser ongegrond verklaard. Eiser heeft tegen het besluit op bezwaar van 20 maart 2019 (bestreden besluit II) beroep ingesteld. Dit beroep staat bij de rechtbank ingeschreven onder nummer SHE 19/1240.
Verweerder heeft in beide zaken een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 september 2019. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden, vergezeld van eerste luitenant W.W.H.M. Molenschot en R. van Hout (P&O- adviseur).

Overwegingen

1. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten. Eiser was vanaf 13 juni 2009 als burgermedewerker in vaste dienst aangesteld als beveiligingsbeambte bij het ministerie van Defensie. Van 1 november 2010 tot 1 april 2016 was zijn standplaats Breda, Trip van Zoudtlandtkazerne. Met ingang van 1 april 2016 was zijn standplaats Breda, kasteel van Breda/Koninklijke Militaire Academie. Eiser is vanaf 18 december 2017 tijdelijk tewerkgesteld op de locatie Woensdrecht.

De beoordeling over het tijdvak 1 juli 2016 tot 18 december 2017

2. Tijdens een eerder functioneringsgesprek (van 30 juni 2016) is eiser aangesproken op zijn communicatie, houding en gedrag, en zijn afspraken gemaakt om te komen tot een verbetering op deze punten. Op 11 september 2017 heeft eiser een functioneringsgesprek gehad over de periode 1 juli 2016 tot 10 september 2017. Tijdens dat gesprek is onder andere aan de orde gekomen dat een jaar na het functioneringsgesprek van 30 juni 2016 nog geen sprake is van verbetering. Aan eiser is wederom voorgehouden dat hij zijn communicatie, houding en gedrag moet verbeteren. Ook krijgt eiser de opdracht een coaching-traject te volgen. Na ongeveer drie maanden zal worden gekeken of er sprake is van verbetering. Is dat niet het geval, dan zal verweerder een beoordeling opmaken.
3. In de op 18 juni 2018 vastgestelde en bij het bestreden besluit I gehandhaafde beoordeling over het tijdvak 1 juli 2016 tot 18 december 2017 is eiser op drie gezichtspunten en negen competenties beoordeeld:

gezichtspunten:

A
kwaliteit
onvoldoende
B
inzet
onvoldoende
C
gedrag
onvoldoende

competenties:

A
initiatief
onvoldoende
B
samenwerken
onvoldoende
C
verantwoordelijkheidsbesef
onvoldoende
D
besluitvaardig
voldoende
E
communiceren
onvoldoende
F
durf
onvoldoende
G
integer
onvoldoende
H
leervermogen
onvoldoende
I
klantgericht
voldoende
Het eindoordeel van de beoordeling is onvoldoende. Verweerder stelt zich op het standpunt dat houding en gedrag en de manier waarop eiser communiceert maken dat hij op de genoemde onderdelen een negatieve score heeft.
4. Eiser heeft tegen de beoordeling aangevoerd dat houding en gedrag geen onderdeel uitmaken van de beoordeling van de gezichtspunten A en B. Ten aanzien van gezichtspunt C heeft eiser aangevoerd dat zijn gedrag kan worden verklaard uit de omstandigheid dat hij zijn werkomgeving als onveilig heeft ervaren. Ter bescherming van zichzelf heeft eiser ervoor gekozen om zo min mogelijk contact te hebben met zijn leidinggevenden en collega’s. Bij zijn tewerkstelling in Woensdrecht waren er geen aan- of opmerkingen op de houding en gedrag van eiser. Verweerder had dit in de beoordeling moeten betrekken. Eiser erkent dat bij competentie E sprake is van afstandelijk en vijandig communiceren, maar stelt dat deze wijze van communiceren het gevolg is van de onveilige situatie, waarin hij moest werken. Dit is ook de reden dat zijn handelen niet altijd integer is geweest. Eiser vindt dat hem geen verwijt kan worden gemaakt. Bij de beoordeling van competentie G had verweerder hiermee rekening moeten houden. Verder vindt eiser dat hij ten tijde van de tewerkstelling in Woensdrecht heeft aangetoond dat hij over voldoende leervermogen beschikt, zodat het niet terecht is dat hij een negatieve score heeft bij competentie H.
5. De rechtbank moet bij de beoordeling van deze zaak aansluiten bij uitspraken van de Centrale Raad van Beroep (CRvB). Volgens vaste rechtspraak van de CRvB (bijvoorbeeld de uitspraak van 1 september 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:3259) is de toetsing van de inhoud van een beoordeling beperkt tot de vraag of die beoordeling op voldoende gronden berust. Wat de rechtbank bij een negatieve beoordeling toetst, is of het bestuursorgaan de negatieve beoordeling met concrete feiten heeft onderbouwd. Niet doorslaggevend is of elk feit dat het bestuursorgaan ter onderbouwing aanvoert boven elke twijfel is verheven en of sommige feiten niet (geheel) juist zijn vastgesteld of geïnterpreteerd. Bepalend is of de gegeven waardering, gelet op het totale beeld van de in beschouwing genomen gezichtspunten, de terughoudende rechterlijke toetsing kan doorstaan.
6. Naar het oordeel van de rechtbank berust de beoordeling op voldoende gronden. De rechtbank baseert dit oordeel op de volgende overwegingen.
7. Allereerst stelt de rechtbank vast dat verweerder bij de beoordeling terecht geen rekening heeft gehouden met eisers tewerkstelling in Woensdrecht, omdat deze tewerkstelling niet in het te beoordelen tijdvak heeft plaatsgehad. Dat de beoordeling over dat tijdvak pas in juni 2018 is vastgesteld, maakt dat niet anders. Ten aanzien van de gezichtspunten en competenties waarop eiser is beoordeeld, overweegt de rechtbank het volgende.
8. Als voorbeelden bij gezichtspunten A en B heeft verweerder onder andere genoemd dat eiser collega’s ontloopt. Als collega’s niet met elkaar communiceren en er onzeker van zijn of zij op eiser kunnen rekenen in een noodsituatie, lijdt daar de kwaliteit van het werk onder. Onder inzet valt volgens verweerder ook het ‘on speaking terms’ blijven met je collega’s. Collega’s en meerderen vertrouwen eiser niet door zijn houding, gedrag en wijze van communiceren, terwijl wederzijds vertrouwen wel belangrijk is bij het gezamenlijk uitoefenen van een beveiligingstaak. Naar het oordeel van de rechtbank is deze uitleg van verweerder niet onjuist. Uit de stukken volgt dat eiser zijn eigen belang niet voldoende ondergeschikt maakt aan het belang van het team. De houding en gedrag van eiser hebben ertoe bijgedragen dat de onveilige situatie op de werkplek zoals eiser die heeft ervaren, in stand is gebleven. De rechtbank constateert dat het door verweerder geschetste beeld voldoende steun vindt in het dossier. Hiermee is ook de negatieve score op gezichtspunt C voldoende concreet onderbouwd.
9. Bij de beoordeling van competentie A is terecht betrokken dat eiser onvoldoende initiatief heeft genomen om tot een constructieve werkrelatie te komen. Als eiser het ergens niet mee eens is, loopt hij weg, reageert hij boos en vervalt hij in stilzwijgen, wat eiser niet heeft ontkend. Verweerder heeft deze competentie als onvoldoende kunnen beoordelen.
10. Competentie B heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank terecht als onvoldoende beoordeeld vanwege de vele voorvallen waarin eiser niet heeft willen communiceren met zijn collega’s.
11. Verweerder heeft competentie C met een onvoldoende gewaardeerd omdat eiser meerdere collega’s ontloopt, opzettelijk provoceert en geen gebruik maakt van hulp die hem wordt aangeboden. Eiser heeft zijn problematiek wel aan de orde gesteld, maar vervolgens niet meegewerkt aan een oplossing. Eiser beseft onvoldoende dat hij zelf verantwoordelijk is voor zijn handelen. Hoewel eiser heeft erkend dat hij een arbeidsconflict heeft met een collega, legt hij de schuld daarvan buiten zichzelf. Eiser geeft hiermee blijk van onvoldoende besef van zijn eigen aandeel in het ontstaan en voortbestaan van het arbeidsconflict. Gezien deze uitleg is de waardering van de competentie verantwoordelijkheidsbesef als onvoldoende niet onhoudbaar.
12. Ten aanzien van competentie E blijkt uit het dossier dat verweerder eiser meerdere keren op zijn manier van communiceren heeft gewezen. Eiser wist dat hij zijn communicatie moest te verbeteren en heeft dat ook erkend. Verweerder heeft eiser daarbij de hulp van een coach geboden. Eiser heeft dit aanbod afgewezen, met als reden dat hij al buiten Defensie coaching heeft gehad. Verweerder is echter niet gebleken dat eiser op een andere manier is gaan communiceren. Gelet daarop is de rechtbank van oordeel dat verweerder competentie E terecht als negatief heeft beoordeeld.
13. Bij competentie G gaat het om de omgang tussen collega’s. Integer gedrag is onkreukbaar, betrouwbaar, onbesproken en eerlijk gedrag. Verweerder heeft naar het oordeel van de rechtbank voldoende aangetoond dat het gedrag van eiser naar collega’s op deze punten tekortschoot. Verweerder heeft de competentie G daarmee terecht als onvoldoende beoordeeld.
14. Eiser is in het beoordelingstijdvak meerdere keren gewezen op houding en gedrag en hem is meerdere keren te kennen geven dat hij zijn gedrag tegenover (een aantal) collega’s dient te veranderen. In de beoordelingsperiode is echter niet gebleken dat eiser zijn gedrag naar collega’s heeft veranderd, waarvan onder andere de berisping getuigt, die eiser in verband met een voorval op 21 mei 2017 heeft gehad. Verweerder is niet gebleken dat eiser leert van de terugkoppeling op zijn houding en gedrag of hierin een positieve ontwikkeling laat zien. Daarmee heeft eiser aangetoond over onvoldoende leervermogen te beschikken. De beoordeling van de competentie H met een onvoldoende is, gelet daarop, niet onhoudbaar.
15. Uit het voorgaande volgt dat het beroep tegen bestreden besluit I ongegrond is. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
Het ontslag
16. Bij bestreden besluit II heeft verweerder het primaire ontslagbesluit van 1 augustus 2018, waarbij aan eiser per 6 augustus 2018 eervol ontslag is verleend, gehandhaafd. Verweerder stelt zich primair op het standpunt dat eiser ongeschikt is voor zijn functie, omdat hij – kort gezegd – niet beschikt over de eigenschappen, mentaliteit en instelling die nodig zijn om zijn functie goed te kunnen vervullen. Dit ontslag is gebaseerd op artikel 121, eerste lid, aanhef en onder g, van het Burgerlijk ambtenarenreglement defensie (Bard).
Subsidiair is verweerder van mening dat het ontslag het gevolg is van een verstoorde arbeidsverhouding. In dat geval is het ontslag gebaseerd op artikel 124, eerste lid, van het Bard.
17. Eiser heeft tegen bestreden besluit II aangevoerd dat de door verweerder gebruikte voorbeelden uit de periode van 2011 tot 2015 niet eerder zijn genoemd en daarom niet mogen worden gebruikt. Ook vindt eiser dat hij in het verleden onvoldoende aangesproken is op zijn houding en gedrag en onvoldoende gelegenheid heeft gehad dit te verbeteren. Eiser wijst erop dat hij in Woensdrecht naar ieders tevredenheid heeft gewerkt. Verweerder heeft hier volgens eiser ten onrechte geen rekening mee gehouden. Voorts betwist eiser dat hij op 26 april 2018 ongepast gedrag heeft getoond en wijst hij erop dat hij toen toestemming had om zijn werkplek eerder te verlaten.
18. Ook voor de beoordeling van dit punt sluit de rechtbank aan bij de uitspraken van de CRvB (bijvoorbeeld de uitspraak van 1 september 2016, ECLI:NL:CRVB:216:3254). Daaruit blijkt – kort gezegd – dat het bestuursorgaan, door concrete gedragingen te noemen, aannemelijk moet maken dat een ambtenaar ongeschikt is voor zijn functie. Daarvoor is niet steeds vereist dat de functievervulling van de ambtenaar inhoudelijk niet naar behoren is. Ook indien houding en gedrag van de ambtenaar hem ongeschikt maken voor zijn werkzaamheden, kan van functieongeschiktheid worden gesproken. Eveneens volgens vaste rechtspraak van de CRvB (zie de uitspraak van 3 april 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:1098) is een ontslag wegens ongeschiktheid voor het vervullen van de functie anders dan wegens ziekte of gebreken in het algemeen niet toelaatbaar, als de ambtenaar niet op zijn functioneren of gedrag is aangesproken en in de gelegenheid is gesteld dit te verbeteren.
19. De rechtbank overweegt dat uit het dossier voldoende volgt dat eiser door zijn houding en gedrag ongeschikt is voor zijn functie. Eiser voert opdrachten van zijn functioneel meerderen niet altijd uit, stookt onrust binnen en buiten zijn groep en is in zijn communicatie en gedrag vaak afstandelijk, vijandig of onbehoorlijk tegen zijn collega’s en (functioneel) meerderen. Verweerder heeft op verschillende manieren, waaronder gesprekken, brieven, mediation, coaching en disciplinaire straffen, geprobeerd eiser ertoe te bewegen zijn communicatie, houding en gedrag te verbeteren en eiser heeft ruimschoots de gelegenheid gehad verbetering te laten zien. Eiser laat desondanks al gedurende een langere periode geen verandering zien in communicatie, houding en gedrag.
20. De periode waarin eiser in Woensdrecht heeft gewerkt, is naar het oordeel van de rechtbank te kort om daaraan de waarde te hechten die eiser daaraan gehecht wil zien. Bovendien heeft zich in ook die, relatief korte, periode een incident voorgedaan, waaruit blijkt dat bij eiser geen sprake is van een verandering in communicatie, houding en gedrag. Op 26 april 2018 kwam een collega van een andere locatie naar eiser toe om hem onder diensttijd een brief te overhandigen. Eiser was hiervan op de hoogte, maar is desondanks vertrokken voordat de betreffende collega arriveerde. Weliswaar heeft eiser erop gewezen dat hij die dag met toestemming iets eerder van het werk is vertrokken, maar de rechtbank is met verweerder van oordeel dat die toestemming niet afdoet aan het feit dat eiser gewoon is vertrokken zonder zich ervan te vergewissen dat de betreffende collega hiervan op de hoogte is en het in die zin op z’n beloop heeft gelaten, terwijl hij wist dat een collega voor hem onderweg was naar Woensdrecht.
21. De rechtbank is voorts van oordeel dat wat verweerder in het primaire ontslagbesluit heeft opgenomen, het ontslag wegens ongeschiktheid kan dragen. Dat betekent dat de rechtbank, anders dan eiser, geen aanleiding ziet om aan het feit dat verweerder in het bestreden besluit II het primaire ontslagbesluit heeft aangevuld met voorbeelden uit de periode 2011-2016, de conclusie te verbinden dat het bestreden besluit II niet in stand kan blijven. Ook deze beroepsgrond slaagt dus niet.
22. De rechtbank concludeert dat verweerder de primaire ontslaggrond (ongeschiktheid voor zijn functie) aannemelijk heeft gemaakt, zodat zij niet toekomt aan een beoordeling van de subsidiaire ontslaggrond (verstoorde arbeidsverhouding).
23. Het voorgaande betekent dat het aan eiser met ingang van 6 augustus 2018 verleende eervol ontslag in stand blijft. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. F.M. Rijnbeek, voorzitter, en mr. C.F.E. van Olden-Smit en mr. S. Croes, leden, in aanwezigheid van E.H.J.M.T. van der Steen, griffier. De uitspraak is in het openbaar geschied op 9 december 2019.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.