ECLI:NL:RBOBR:2019:5315

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
16 september 2019
Publicatiedatum
17 september 2019
Zaaknummer
18/3158
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Legesheffing bij bestemmingsplan en publiek belang

In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 16 september 2019 uitspraak gedaan in een geschil over de legesheffing door de gemeente Gemert-Bakel. Eiser, eigenaar van een chalet, had bezwaar gemaakt tegen de legesaanslag van € 8.554 die was opgelegd voor het in behandeling nemen van zijn aanvraag tot het vaststellen van een bestemmingsplan. De rechtbank oordeelde dat de leges niet verschuldigd zijn, omdat het vaststellen van een bestemmingsplan in het algemeen belang is en niet kan worden gezien als dienstverlening aan een individu. De rechtbank vernietigde de uitspraak op bezwaar van de gemeente en de legesaanslag, en veroordeelde de gemeente tot vergoeding van de proceskosten van eiser. De rechtbank benadrukte dat voor het indienen van een zienswijze in een bestemmingsplanprocedure geen leges geheven mogen worden, en verwees naar eerdere uitspraken die deze lijn ondersteunen. Eiser had eerder een verzoek ingediend om een toereikend persoonsgebonden overgangsrecht vast te leggen, maar de rechtbank concludeerde dat de legesheffing niet gerechtvaardigd was in dit geval.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: SHE 18/3158

uitspraak van de meervoudige kamer van 16 september 2019 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. J. van Groningen),
en

de heffingsambtenaar van de gemeente Gemert-Bakel, verweerder

(gemachtigden C. van den Biggelaar en P. Fermont).

Procesverloop

Bij nota van 28 juni 2018 (de legesaanslag) heeft verweerder van eiser leges geheven ter hoogte van € 8.554.
Bij uitspraak op bezwaar van 2 november 2018 (de bestreden uitspraak) heeft verweerder de legesaanslag gehandhaafd.
Eiser heeft tegen de bestreden uitspraak beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 mei 2019. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.

Overwegingen

Feiten
Eiser is eigenaar en bewoner van het chalet op het perceel [adres] . In het destijds geldende bestemmingsplan Gemert-Bakel Buitengebied 2010 had het perceel de bestemming ‘bedrijf’ en de dubbelbestemming ‘waarde-archeologie’. In artikel 32 van dit bestemmingsplan was een persoonlijk gebruiksovergangsrecht opgenomen voor het gebruik van het chalet.
In 2013 heeft eiser het chalet gerenoveerd. Omdat daarbij bouw- en sloopwerkzaamheden zonder omgevingsvergunning plaatsvonden, heeft verweerder aan eiser ter zake een last onder dwangsom opgelegd en heeft eiser de werkzaamheden gestaakt. Ook is de aanvraag om een omgevingsvergunning afgewezen. In daarop volgende gerechtelijke procedures (zie de uitspraken van deze rechtbank van 19 juni 2015 (ECLI:NL:RBOBR:2015:3491) en van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 1 juni 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:1514) is – voor zover hier van belang – geoordeeld dat het voor eiser geldende persoonsgebonden overgangsrecht ziet op het gebruik van het chalet en dat niet uit de in het bestemmingsplan Gemert-Bakel Buitengebied 2010 opgenomen planregel over het persoonsgebonden overgangsrecht kan worden afgeleid dat deze bepaling de mogelijkheid biedt om bouwwerkzaamheden uit te voeren aan het chalet. Ook is geoordeeld dat, indien de gemeenteraad dit mogelijk had willen maken, hij dit zo in de planregels had moeten opnemen.
Op 23 oktober 2017 heeft eiser een verzoek aan de gemeenteraad van de gemeente Gemert-Bakel gericht, met het voorstel om alsnog te voorzien in een voor eiser toereikend overgangsrecht door het aanpassen van de planregel waarmee het persoonsgebonden overgangsrecht is geregeld. Bij het verzoek is een ruimtelijke onderbouwing gevoegd, gedateerd op 5 oktober 2017.
Op 13 november 2017 is het ontwerpbestemmingsplan Gemert-Bakel Buitengebied 2017 ter inzage gelegd.
Op 19 december 2017 is het bovengenoemde verzoek van eiser van 23 oktober 2017 door het college van burgemeester en wethouders van verweerders gemeente (het college) in zijn vergadering behandeld.
Bij brief van 21 december 2017 heeft eiser een zienswijze ingediend tegen het ontwerpbestemmingsplan Gemert-Bakel Buitengebied 2017.
Bij adviesnota van het college van 9 januari 2018 aan de gemeenteraad is enerzijds geconstateerd dat het huidige verbouwde chalet niet meer valt te scharen onder het persoonsgebonden overgangsrecht en dat dit recht ‘dus vervallen is’. Anderzijds is geadviseerd aan de gemeenteraad om geen overgangsrecht op te nemen in het bestemmingsplan Gemert-Bakel Buitengebied 2017.
In zijn vergadering van 15 maart 2018 heeft de gemeenteraad van de gemeente Gemert-Bakel besloten de betreffende planregel op te nemen in het bestemmingsplan Gemert-Bakel Buitengebied 2017.
Bij brief van 20 maart 2018 heeft het college (onder verwijzing naar eisers brief van
23 oktober 2017) aan eiser bericht dat het raadsbesluit van 15 maart 2018 zal worden verwerkt in het bestemmingsplan Gemert-Bakel Buitengebied 2017.
Bij brief van 28 juni 2018 is de legesaanslag aan eiser verzonden. In deze legesnota is als onderwerp opgenomen de aanduiding “Herziening [adres] ” en als omschrijving van het belastbare feit: “Voor het in behandeling nemen van het verzoek, en het opnemen van een persoonsgebonden overgangsrecht ten behoeve van [adres] , in de integrale herziening Buitengebied 2017 (…).” Onder het kopje ‘Betaling’ staat vermeld: “Betaling binnen 14 dagen (…) onder vermelding van leges
herziening integraal bestemmingsplanzaaknr. (…)”.
Het persoonsgebonden overgangsrecht is vervolgens opgenomen in het op 5 juli 2018 vastgestelde (gewijzigd) bestemmingsplan Gemert-Bakel Buitengebied 2017.
Geschil en beoordeling
1. Op grond van artikel 2 van de Legesverordening 2017 worden leges geheven voor het genot van door of vanwege het gemeentebestuur verstrekte diensten.
2. Op grond van Hoofdstuk 4, onder 2.4.1, van de bijbehorende Tarieventabel bedraagt het tarief voor het in behandeling nemen van een aanvraag voor het vaststellen van een bestemmingsplan als bedoeld in artikel 3.1, eerste lid, van de Wet ruimtelijke ordening (Wro), € 8.554.
3. De rechtbank heeft ambtshalve getoetst of de Legesverordening 2017 en de bijbehorende Tarieventabel op de voorgeschreven wijze bekend zijn gemaakt. Dit is het geval, zodat deze in ieder geval in zoverre verbindend zijn. De (wijze van) bekendmaking is ook niet bestreden door eiser.
4. Bij de brief van 23 oktober 2017 heeft eiser de gemeenteraad verzocht een ‘toereikend persoonsgebonden overgangsrecht’ vast te leggen. Verweerder stelt dit verzoek te hebben opgevat als een aanvraag tot het vaststellen van een bestemmingsplan als bedoeld in artikel 3.1, eerste lid, van de Wro, waarvoor leges zijn verschuldigd.
5. Eiser stelt zich – kort weergegeven – op het standpunt dat verweerder ten onrechte ervan uit is gegaan dat sprake is geweest van een aanvraag als bedoeld in artikel 3.1, eerste lid, van de Wro en dat legesheffing op basis van de Legesverordening 2017 mogelijk is. Er is geen aanleiding om leges te heffen. Eiser heeft met uitsluitend de zienswijze (van
21 december 2017) in de bestemmingsplanprocedure tot vaststelling van het bestemmingsplan Gemert-Bakel Buitengebied 2017 bereikt dat er alsnog een toereikend overgangsrecht in dit bestemmingplan is opgenomen. Voor het honoreren van een zienswijze in een bestemmingsplanprocedure worden geen leges geheven. Eiser verwijst in dit verband naar de brief van verweerder van 17 mei 2018, waarin is verwezen naar de nota van zienswijze.
Ook wijst eiser erop dat tegen het gemeenteraadsbesluit van 15 maart 2018 geen bezwaar of beroep mogelijk was en dat hiervoor is verwezen naar de bestemmingsplanprocedure.
6. Verweerder stelt zich – kort weergegeven – op het standpunt dat het in de brief van eiser van 23 oktober 2017 vastgelegde verzoek in behandeling is genomen en dat eiser reeds om die reden leges is verschuldigd. Of er nadien een besluit is genomen op eisers verzoek van 23 oktober 2017 is voor de legesheffing niet relevant, nu het in behandeling nemen van het verzoek al een belastbaar feit oplevert. Verweerder wijst er verder op dat in de nota van zienswijze rechtstreeks wordt verwezen naar het raadsbesluit van 15 maart 2018. Ook wijst verweerder op pagina 350 van het vaststellingsbesluit van het bestemmingsplan en op de tussen partijen gesloten planschadeverhaalsovereenkomst, waarin de aanvraag van eiser van 23 oktober 2017 meerdere keren wordt aangehaald.
7. Voor zover verweerder heeft aangevoerd dat de leges zijn geheven voor het in behandeling nemen van de aanvraag van 23 oktober 2017 overweegt de rechtbank als volgt. Verweerder kan worden toegegeven dat eiser voorafgaand aan de zienswijze op het nieuwe bestemmingsplan Gemert-Bakel Buitengebied 2017 bij de brief van 23 oktober 2017 een aanvraag heeft gedaan tot opname van een planregel met gewijzigde tekst in het toen nog geldende bestemmingsplan Gemert-Bakel Buitengebied 2010. De rechtbank stelt echter vast dat, nog afgezien van de vraag of deze aanvraag heeft geleid tot enige actie van verweerder waarvoor leges kunnen worden geheven – de planregel is immers niet opgenomen in het bestemmingsplan Gemert-Bakel Buitengebied 2010, maar (door het voortschrijden van de tijd) pas in het bestemmingsplan Buitengebied Gemert-Bakel 2017– uit de legesaanslag op geen enkele wijze is af te leiden dat deze ziet op de aanvraag van 23 oktober 2017.
Daarom kan niet worden geoordeeld dat de aanslag is opgelegd in verband met eisers aanvraag van 23 oktober 2017.
8. Gelet op de tekst van de legesnota, zoals hiervoor onder de feiten is opgenomen, is de rechtbank van oordeel dat bij de aanslag leges zijn geheven voor het vastleggen van de planregel in het op dat moment nog niet vastgestelde bestemmingsplan Gemert-Bakel Buitengebied 2017. Ter zake van dat bestemmingsplan heeft eiser een zienswijze ingediend en uit de gedingstukken volgt dat deze heeft geleid tot het opnemen van de betreffende planregel.
9. Bij het vaststellen van de bestemming van gronden in een bestemmingsplan als bedoeld in artikel 3.1, van de Wro, gaat het rechtstreeks en vooral om het dienen van het publieke belang. Het (opnieuw) vaststellen van een bestemmingsplan wordt uitgevoerd met het oog op de publieke taakuitoefening van de gemeente en houdt niet rechtstreeks en in overheersende mate verband met dienstverlening ten behoeve van een individualiseerbaar belang. Bij het in behandeling nemen van een aanvraag tot het (opnieuw) vaststellen van een bestemmingsplan is derhalve niet, ook niet gedeeltelijk, sprake van een rechtstreeks aan de aanvrager verrichte dienst waarvoor op grond van artikel 229, eerste lid, aanhef en letter b, van de Gemeentewet rechten kunnen worden geheven. Dit betekent dat voor het indienen van een zienswijze als hiervoor bedoeld geen leges zijn verschuldigd. De beroepsgrond van eiser slaagt. Verwezen wordt naar de uitspraak van deze rechtbank van 3 oktober 2018 (ECLI:NL:RBOBR:2018:4909) en naar de uitspraak van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 13 februari 2018 (ECLI:NL:GHARL:2018:1459), bevestigd in cassatie op 22 maart 2019 (ECLI:NL:HR:2019:410), waarin is geoordeeld dat de vaststelling van een bestemmingsplan geschiedt in het algemeen belang, zodat dit niet kan worden gezien als dienstverlening.
10. Gelet op de voorgaande overwegingen is het beroep gegrond. Aangezien wat verder is aangevoerd niet tot een ander oordeel leidt, zal de rechtbank dit verder onbesproken laten.
11. De rechtbank vernietigt de uitspraak op bezwaar van 2 november 2018 en zal, met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht, zelf voorzien in de zaak. De legesaanslag van 28 juni 2018 wordt vernietigd.
12. De rechtbank ziet aanleiding verweerder te veroordelen in de door eiser in bezwaar en beroep gemaakte kosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.278 (1 punt voor het indienen van een bezwaarschrift, waarde per punt van € 254; 1 punt voor het indienen van een (aanvullend) beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, waarde per punt van € 512 en wegingsfactor 1).
13. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank tevens dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de bestreden uitspraak op bezwaar;
- vernietigt de legesaanslag van 28 juni 2018;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.278;
- bepaalt dat verweerder het door eiser betaalde griffierecht van € 46 vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.F.E. van Olden-Smit, voorzitter, en mr. G.H. de Heer-Schotman en mr. F.J.H.L. Makkinga, leden, in aanwezigheid van mr. P.M. de Kruif, griffier. De uitspraak is in het openbaar geschied op 16 september 2019.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.