“(…)LegesZoals wij u in onze brief van 31 augustus 2017 al mededeelden, bent u leges verschuldigd voor het in behandeling nemen van dit verzoek. Wij hebben u recent een legesnota gestuurd, ter voldoening van het bedrag van € 8.925,--.”
Op 13 november 2017 is vervolgens de legesaanslag aan eiser gezonden en is de procedure gevolgd als vermeld in het procesverloop.
1. Eiser heeft ter zitting zijn beroepsgrond dat de bestreden uitspraak is genomen door een niet daartoe bevoegde instantie of persoon ingetrokken. Deze behoeft dan ook geen bespreking meer.
2. In geschil is tussen partijen of verweerder terecht de aanslag leges heeft opgelegd.
3. Op grond van artikel 229, eerste lid, aanhef en onder b, van de Gemeentewet kunnen rechten worden geheven ter zake van door of vanwege het gemeentebestuur verstrekte diensten.
4. Ingevolge de artikelen 2, aanhef en onder a, en 3 van de Verordening op de heffing en invordering van leges 2017 van de gemeente Deurne (hierna: de Legesverordening 2017) wordt in samenhang met artikel 5 van de Legesverordening 2017 en artikel 2.8.4 van de Tarieventabel 2017, zoals gewijzigd bij Wijzigingsbesluit van 21 maart 2017, waarbij ten aanzien van Hoofdstuk 8 van die tarieventabel het onderdeel bestemmingswijzigingen is gewijzigd, voor het in behandeling nemen van op dit onderdeel van de Tarieventabel 2017 van toepassing zijnde aanvragen leges geheven.
5. In Hoofdstuk 8 van de Tarieventabel 2017 staat, voor zover hier van belang, het volgende vermeld:
“
Bestemmingswijzigingen zonder bouwplan als bedoeld in artikel 6.12 Wet ruimtelijke ordening:
2.8.4Het tarief bedraagt voor het in behandeling nemen van een aanvraag tot het vaststellen van een bestemmingsplan als bedoeld in artikel 3.1, eerste lid, van de Wet ruimtelijke ordening
- voor een perceel dat is gelegen buiten het stedelijk gebied: € 8.925,00
Aanvrager heeft hierbij de gelegenheid om het plan maximaal 1 keer aan te passen, zonder dat hij opnieuw leges verschuldigd is. Legt aanvrager meerdere aanpassingen voor, dan wordt voor elke volgende aanpassing 20% van het basistarief extra aan leges in rekening gebracht/opgelegd.”
6. Verweerder heeft leges geheven tot een bedrag van in totaal € 8.925, overeenkomstig het in artikel 2.8.4 van de Tarieventabel 2017 opgenomen tarief voor een bestemmingswijziging voor een perceel dat is gelegen buiten het stedelijk gebied.
7. Partijen verschillen van mening of in de brief die mede namens eiser op 18 juli 2017 is ingediend betreffende het ontwerpbestemmingsplan ‘Derde herziening bestemmingsplan Buitengebied’ aangemerkt moet worden als een zienswijze of dat dit een verzoek is om wijziging van de bestemming van het perceel van eiser (en zijn echtgenote). Partijen zijn het erover eens dat voor het inbrengen van een zienswijze geen leges verschuldigd zouden zijn.
8. Verweerder stelt zich op het standpunt dat eiser (bij toenmalige gemachtigde Gooskens) een aanvraag/concreet verzoek heeft ingediend om de wijziging van de bestemming van een concreet perceel, zoals opgenomen in het ontwerpbestemmingsplan ‘Derde Herziening bestemmingsplan Buitengebied’. Deze aanvraag/dit verzoek heeft, na het toezenden van de door het college van B&W gevraagde aanvullende stukken op 20 september 2017, geleid tot een toetsing van de overgelegde stukken. Alleen daarom al heeft legesheffing moeten plaatsvinden, aldus verweerder.
9. Eiser is het daar niet mee eens. Hij stelt dat verweerder ten onrechte meent dat hij een verzoek heeft ingediend om het bestemmingsplan Buitengebied te wijzigen. In de visie van eiser heeft hij enkel een zienswijze ingediend met betrekking tot het ontwerpbestemmingsplan ‘Derde herziening bestemmingsplan Buitengebied’ en daarin verzocht om wijziging van de bestemming naar ‘wonen’. Dit betekent dat verweerder geen leges heeft mogen heffen. Eiser heeft verwezen naar de uitspraak van deze rechtbank van 3 november 2016 (ECLI:NL:RBOBR:2016:6062), alsmede naar een uitspraak van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 13 februari 2018 (ECLI:NL:GHARL:2018:1459). 10. Over de vraag of de leges terecht zijn geheven, oordeelt de rechtbank als volgt. Verweerder heeft de leges geheven omdat, in zijn opvatting, in de zienswijze van 18 juli 2017 een verzoek tot bestemmingswijziging van een concreet perceel is vervat. Verweerder heeft dit verzoek, na ontvangst van de aanvullende gegevens op 20 september 2017, op 1 november 2017 in behandeling genomen en geduid als een aanvraag om een bestemmingsplanwijziging van het perceel [adres] in het ontwerpbestemmingsplan. Dat heeft hier voor verweerder te gelden als het belastbare feit. Verweerder heeft hierop het tarief als bedoeld in onderdeel 2.8.4 van de Tarieventabel 2017 van toepassing geacht.
11. De rechtbank volgt verweerder niet in zijn standpunt dat dit belastbare feit zich hier heeft voorgedaan. Dat eiser een dergelijke aanvraag heeft ingediend dan wel beoogd, blijkt noch uit de zienswijze van 18 juli 2017, noch uit zijn brief van 15 september 2017. Eiser heeft immers uitdrukkelijk vermeld een zienswijze in te dienen met betrekking tot het ontwerpbestemmingsplan ‘Derde herziening bestemmingsplan Buitengebied’ en verzocht de agrarische bestemming die op het perceel rustte om te zetten naar de bestemming ‘wonen’ in dit ontwerpbestemmingsplan. Met de zienswijze en het verzoek is materieel hetzelfde beoogd, namelijk het perceel [adres] een woonbestemming te geven in het nog in ontwerp zijnde en later vast te stellen bestemmingsplan ‘Derde herziening bestemmingsplan Buitengebied’. Aldus is door eiser verzocht zijn zienswijze mee te nemen in de besluitvorming rond de komende herziening van het op dat moment geldende bestemmingsplan. Gesteld noch gebleken is dat het college van B&W in de brieven van eiser een verzoek tot bestemmingswijziging van de bestemming volgens het op dat moment nog geldende bestemmingsplan heeft gelezen en dat ook als zodanig aan eiser kenbaar heeft gemaakt. Integendeel: het college van B&W heeft de inhoud van de zienswijze geheel betrokken in de voorgenomen wijzigingen van het nog vast te stellen bestemmingsplan ‘Derde herziening bestemmingsplan Buitengebied’. Naar het oordeel van de rechtbank moet uit het voorgaande worden afgeleid dat eiser met zijn brieven slechts zijn zienswijze bekend heeft gemaakt op een ontwerpbestemmingsplan.
12. Bij het vaststellen van de bestemming van gronden in een bestemmingsplan als bedoeld in artikel 3.1, van de Wet ruimtelijke ordening, gaat het rechtstreeks en vooral om het dienen van het publieke belang. Het (opnieuw) vaststellen van een bestemmingsplan wordt uitgevoerd met het oog op de publieke taakuitoefening van de gemeente en houdt niet rechtstreeks en in overheersende mate verband met dienstverlening ten behoeve van een individualiseerbaar belang. Bij het in behandeling nemen van een aanvraag tot het (opnieuw) vaststellen van een bestemmingsplan is derhalve niet, ook niet gedeeltelijk, sprake van een rechtstreeks aan de aanvrager verrichte dienst waarvoor op grond van artikel 229, eerste lid, aanhef en letter b, van de Gemeentewet rechten kunnen worden geheven. Daarbij is niet relevant of in een zienswijze tegen een ontwerpbestemmingsplan slechts summiere dan wel zeer concreet onderbouwde bezwaren naar voren worden gebracht tegen een onderdeel van het ontwerpbestemmingsplan. Dit betekent dat voor het indienen van een zienswijze als hiervoor bedoeld geen leges zijn verschuldigd. De beroepsgrond van eiser slaagt.
12. Gelet op voorgaande overwegingen is het beroep gegrond. De rechtbank vernietigt de uitspraak op bezwaar van 16 maart 2018 en zal, met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder b, van de Awb, zelf voorzien in de zaak. De legesaanslag van 13 november 2017 wordt vernietigd en deze uitspraak treedt in de plaats van de vernietigde uitspraak op bezwaar.
14. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt.
15. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser in bezwaar en beroep gemaakte kosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.251 (1 punt voor het indienen van een bezwaarschrift, waarde per punt van € 249; 1 punt voor het indienen van een (aanvullend) beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, waarde per punt van € 501 en wegingsfactor 1).