Uitspraak
RECHTBANK OOST-BRABANT
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 17 juli 2019 in de zaak tussen
[eiser] , te [woonplaats] , eiser
de heffingsambtenaar van de gemeente Reusel-De Mierden, verweerder
Procesverloop
Overwegingen
172 m². Eiser heeft de woning rond 15 maart 2015 gekocht voor € 140.000.
“In een geval waarin een belastingplichtige een woning kort na de peildatum heeft gekocht, moet in de regel ervan worden uitgegaan dat de waarde in de zojuist bedoelde zin, dat is immers, kort samengevat, de prijs welke de meestbiedende gegadigde voor de woning zou willen betalen, overeenkomt met de door de belastingplichtige betaalde prijs, zulks tenzij de partij die zich daarop beroept feiten of omstandigheden stelt en aannemelijk maakt waaruit volgt dat de koopsom niet die waarde weergeeft.”. Dit betekent dat in beginsel een eigen transactiecijfer maatgevend is voor de waardevaststelling indien die transactie, met inachtneming van de waarderingsficties van artikel 17 van de Wet WOZ, kort voor of kort na de waardepeildatum tot stand is gekomen. Daarbij is mede van belang dat voor de transactiedatum de datum van het sluiten van de koopovereenkomst bepalend is, en niet de datum van levering (zie daarvoor ECLI:NL:HR:2016:113). In de jurisprudentie wordt doorgaans als vuistregel gehanteerd dat ‘kort voor of na de waardepeildatum’ betekent: binnen één jaar voor of na de waardepeildatum. De rechtbank stelt vast dat aankoop van de woning niet binnen één jaar voor of na de waardepeildatum heeft plaatsgevonden, maar ongeveer 21 maanden voor de waardepeildatum.
18 mei 2016 en 9 januari 2019 (ECLI:NL:GHDHA:2016:1404 en ECLI:NL:GHDHA:2019:12). Toegepast op dit geval betekent dit het volgende.
€ 6.000 en dat hij aanvoert dat hij daarmee rekening heeft gehouden met de algemene waardeontwikkeling en met aan/in de woning aangebrachte verbeteringen. Verweerder heeft zich niet uitgelaten over de algemene prijsontwikkeling tussen het sluiten van de koopovereenkomst en de waardepeildatum. Verweerder heeft zich wel uitgelaten over de specifieke waardeontwikkeling. Over dat standpunt overweegt de rechtbank als volgt. De rechtbank heeft op de zitting gevraagd waar verweerders standpunt, dat voor meer dan
€ 5.000 is geïnvesteerd in de woning, op is gebaseerd. Daarop is verklaard dat verweerder dit niet kan aantonen, dat een college taxateur in de woning is geweest en in zijn aantekeningen heeft opgenomen dat er is gemoderniseerd. Volgens deze collega taxateur zou het geïnvesteerde bedrag hoger liggen dan € 5.000, maar is niet beschreven waarop dit is gebaseerd. Wat naar schatting volgens verweerder dan wel in de woning zou zijn geïnvesteerd, is niet bekend. De rechtbank ziet geen aanleiding te twijfelen aan het door eisers gemachtigde ter indicatie genoemde geïnvesteerde bedrag van € 5.000. Daartoe slaat de rechtbank acht op eisers standpunt, verweerders toelichting op de zitting en op het feit dat verweerder in de bestreden uitspraak zelf heeft opgenomen (en daar toen dus van is uitgegaan) dat voor circa € 5.000 aan de woning is verbeterd. Hoewel verweerder op de zitting heeft verklaard dat eisers woning een keurig nette woning is, heeft verweerder in zijn verweerschrift opgenomen dat eisers woning nog niet in gemiddelde staat is. De rechtbank betrekt tot slot in haar oordeel dat niet het volledige geïnvesteerde bedrag tot waardestijging van de woning leidt. Dit alles brengt de rechtbank tot de slotsom dat eiser, afgezet tegen wat verweerder daar tegenin heeft gebracht, voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat rekening is gehouden met de generieke en de specifieke waardeontwikkeling.
€ 146.000. Dit betekent dat verweerder de vastgestelde waarde niet aannemelijk heeft gemaakt en de waarde dus te hoog heeft vastgesteld. Verder ligt hierin besloten dat eiser de door hem bepleite waarde in het licht van wat verweerder daar tegenover heeft gesteld voldoende aannemelijk heeft gemaakt.
Beslissing
De rechtbank:
1 januari 2017, voor het kalenderjaar 2018, vast op € 146.000 en vermindert de daarop
gebaseerde aanslag OZB dienovereenkomstig;