Uitspraak
RECHTBANK OOST-BRABANT
1.De procedure
- het verzoekschrift van de vrouw met bijlagen, ontvangen ter griffie op 30 juli 2018;
- het verweerschrift van de man met bijlagen;
- een F9-formulier met een brief met bijlagen van mr. Van Asten, gedateerd
- een F9-formulier met een brief met bijlagen van mr. Van Asten, gedateerd
- een F9-formulier met een brief met bijlagen van mr. De Hondt-Buijs, gedateerd
2.De feiten
is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
- [minderjarige 1] , te [geboorteplaats] op [datum] 1999 en
- [minderjarige 2] , te [geboorteplaats] op [datum] 2003,
1 juni 2012 en de eindbeschikking van 11 februari 2013. De man heeft incidenteel appel tegen beide beschikkingen ingesteld. Hangende het hoger beroep heeft de vrouw voorts een verzoekschrift tot wijziging van de zorgregeling ingediend bij deze rechtbank.
27 augustus 2013. Hierin is, onder meer en voor zover hier relevant, een gewijzigde zorgregeling vastgesteld tussen de man en [minderjarige 2] . Tevens is de door de man aan de vrouw te betalen kinderalimentatie ten behoeve van [minderjarige 2] met ingang van 1 september 2013 nader bepaald op € 325,00 per maand.
“Aanhangels behorende bij de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant. Betreffende de overeenstemming bereikt op [datum] 2013”. Deze overeenkomst is ondertekend door de vrouw op [datum] 2013 en door de man op [datum] 2013 en bevat, onder meer en voor zover hier relevant, de navolgende afspraken:
De man zal aan de vrouw bij vooruitbetaling een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding voldoen voor [minderjarige 2] van € 325,00 per maand met ingang van [datum] 2013. De bijdrage van de vrouw aan de man in de kosten van verzorging en opvoeding van [minderjarige 1] is nihil. (…).
Partijen komen uitdrukkelijk overeen dat de hiervoor overeengekomen kinderalimentatie niet bij rechterlijke uitspraak zal worden gewijzigd op grond van een wijziging van omstandigheden. Een (positieve) inkomenswijziging of anderszins verhoging van de draagkracht aan de zijde van de vrouw dan wel de man zal niet tot enige wijziging kunnen leiden. In het geval de man in een werkloosheid- en/of arbeidsongeschiktheidssituatie komt te verkeren en zijn inkomen verlaagd zal een wijziging kunnen worden verzocht. (…).
Voor zover de beschikking van de rechtbank mocht afwijken van hetgeen partijen in onderling overleg en in dit aanhangsel zijn overeengekomen, zullen de bepalingen van de overeenstemming gelden boven hetgeen in de beschikking is bepaald, voor zover het niet om dwingend recht gaat.
3.Het verzoek en het verweer
4.De beoordeling
Wijziging van omstandigheden
1 juni 2012 is vastgesteld, dat daarbij is uitgegaan van een netto besteedbaar gezinsinkomen (hierna: NBG) van € 4.871,00 per maand en op basis hiervan € 571,72 bedroeg. Nu de man gemotiveerd heeft gesteld dat zijn huidige inkomen het NBG van € 4.871,00 niet overstijgt, welke stelling de vrouw op zitting niet heeft weerlegd, zal de rechtbank ter zake van de behoefte van [minderjarige 2] uit gaan van een bedrag van € 610,43, zijnde de door partijen geïndexeerde behoefte per 1 januari 2018.
- zelfstandigenaftrek;
- MKB winstvrijstelling.
dat de verplichting tussen bloed- en aanverwanten tot het betalen van (kinder)alimentatie van openbare orde is. Artikel 1:159 lid 1 BW biedt de mogelijkheid schriftelijk te bedingen dat een overeenkomst over de te betalen alimentatie niet bij rechterlijke uitspraak zal kunnen worden gewijzigd op grond van een wijziging van omstandigheden”, behoudens ingeval van een wijziging van omstandigheden als bedoeld in lid 3.
“Artikel 1:159 BW is een bepaling die is opgenomen in titel 9 ‘Ontbinding van het huwelijk’, afdeling 2, ‘Echtscheiding’. Voor zover de in deze titel en afdeling opgenomen bepalingen handelen over alimentatie, hebben zij uitsluitend betrekking op partneralimentatie en niet op kinderalimentatie. Pas vanaf artikel 1:392 BW (titel 17 ‘Levensonderhoud’) staan algemene bepalingen opgenomen die mede betrekking hebben op de kinderalimentatie. In deze titel ontbreekt een met artikel 1:159, derde lid, BW vergelijkbare regeling”.Het hof overweegt vervolgens dat
“een niet-wijzigingsbeding voor kinderalimentatie op gespannen voet zou staan met het bepaalde in artikel 1:400, tweede lid, BW, te weten dat niet kan worden afgezien van de volgens de wet verschuldigde kinderalimentatie. De openbare orde, in het bijzonder het door het recht beschermde belang van het kind, staat er aan in de weg dat ouders ten aanzien van kinderalimentatie een niet-wijzigingsbeding overeenkomen”.Het hof oordeelt dat het door partijen overeengekomen niet-wijzigingsbeding voor zover het de kinderalimentatie betreft, derhalve nietig is. In deze lijn oordeelde eerder ook, onder meer, de rechtbank ’s-Hertogenbosch in een uitspraak van
16 maart 2012, ECLI:NL:RBSHE:2012:BV9760.
“Het hof is van oordeel dat het ouders vrij staat om afspraken te maken met betrekking tot de door hen te betalen bijdragen in de kosten van verzorging en opvoeding van hun minderjarige kinderen, zolang deze afspraken voldoen aan de wettelijke maatstaven. In strijd met de wettelijke maatstaven zijn afspraken waarbij wordt afgezien van een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van hun minderjarige kinderen, of wordt afgezien van een verhoging daarvan bij een toename van inkomsten van de onderhoudsplichtige. Een beding daarentegen waarbij partijen afspreken dat de kinderalimentatie niet zal worden verlaagd, acht het hof rechtsgeldig. Het tussen partijen overeengekomen artikel 3.4 van het convenant is naar het oordeel van het hof dan ook in zoverre niet in strijd met de wet”.
“het ouders gedurende het huwelijk vrij staat om afspraken te maken over de bijdragen die zij voor hun kinderen voldoen, mits deze voldoen aan de wettelijke maatstaven. Dit betekent met name dat partijen rechtsgeldig kunnen overeenkomen dat een afgesproken bedrag aan kinderalimentatie later niet mag worden verlaagd. Een beding dat inhoudt dat bij een toename van de inkomsten van de alimentatieplichtige de alimentatie niet kan worden verhoogd acht de rechtbank in strijd met de wettelijke maatstaven”.Hiermee is voorts vergelijkbaar, onder meer, de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 8 december 2016, ECLI:NL:RBMNE:2016:6540.
ersonen- en Familierecht, waarin zij met verwijzing naar de uitspraak van de rechtbank ’s-Hertogenbosch van 16 maart 2012, voornoemd, schrijft:
“Het komt mij voor dat de rechtbank een juiste uitspraak heeft gedaan. Het hier bedoelde beding van niet-wijziging ziet alleen op partneralimentatie. Zou een dergelijk uitzonderlijk beding ook ten aanzien van kinderalimentatie gemaakt moeten kunnen worden, dan is daartoe een uitdrukkelijke wettelijke regeling vereist, waarin ook wordt ingegaan op de verhouding tot artikel 1:400 lid 2 BW”.
“dat wil nog niet zeggen dat ouders geen niet-wijzigingsbeding mogen opnemen”.Hij voegt hieraan toe:
“De beslissing van de rechtbank(’s-Hertogenbosch van 16 maart 2012 voornoemd; toevoeging rechtbank)
is niet op de wet gebaseerd, maar strijdt zelfs met de sedert 1 maart 2009 geldende wetgeving(Wet bevordering voortgezet ouderschap en zorgvuldige scheiding; toevoeging rechtbank)
. Het staat gehuwde ouders vrij zelf te bepalen hoeveel geld wie van hen aan de kinderen besteedt. Niet (langer) gehuwde ouders hebben dezelfde vrijheid, die niet door de rechter kan en behoort te worden beknot! Het staat echtelieden immers vrij de regelingen te treffen, die zij willen, zolang maar niet wordt afgezien van het volgens de wet verschuldigde levensonderhoud”.