Het hof volgt de man niet in zijn stelling dat hij niet langer in staat is met zijn inkomen uit onderneming de overeengekomen kinderalimentatie te betalen en dat sprake is van volkomen wanverhouding als hij de overeengekomen kinderalimentatie moet doorbetalen. Anders dan de man stelt is de afgesproken indexering van 1% niet al jaren hoger dan de wettelijke indexering. Het hof heeft becijferd dat de wettelijke indexering over 2012-2014 gemiddeld afgerond neer komt op 1,3 %.
Ten tijde van het tekenen van het ouderschapsplan bedroeg het inkomen van de man
€ 4.700,- bruto per maand, te vermeerderen met 8% vakantietoeslag en te verminderen met de inkomensafhankelijke bijdrage ZVW. Bovendien heeft de man een dividenduitkering van € 8.500,- ontvangen uit zijn onderneming. Rekening houdend met de heffingskorting en de arbeidskorting bedroeg in 2011 het netto besteedbaar inkomen van de man € 3.705,- per maand. In 2014 bedroeg het inkomen van de man € 5.700,- bruto per maand, te vermeerderen met 8% vakantieslag en te verminderen met de inkomensafhankelijke bijdrage ZVW. Daarnaast heeft de man een dividenduitkering van € 23.525,- ontvangen uit zijn onderneming. Rekening houdend met de heffingskorting en de arbeidskorting bedraagt het netto besteedbaar inkomen van de man in 2014 € 4.996,- per maand. Het netto-inkomen van de man in 2014 is ten opzichte van 2011 met € 1.291,- per maand gestegen. De man heeft zijn stelling, dat van hem niet langer gevergd kan worden dat hij het hogere salaris uit de onderneming blijft opnemen, op geen enkele wijze onderbouwd. Het vorenstaande betekent naar het oordeel van het hof dat hier geen sprake is van een “zodanig ingrijpende wijziging van omstandigheden” als bedoeld in artikel 1:159 lid 3 BW.
Het hof heeft de behoefte van de kinderen aan de hand van de beschikbare gegevens over 2011 vastgesteld en de draagkracht van de man in 2014 om te bezien in hoeverre sprake is van de door man gestelde volkomen wanverhouding indien hij de kinderalimentatie, zoals afgesproken in het ouderschapsplan, dient te blijven betalen.
Zoals hiervoor overwogen bedroeg het netto besteedbaar inkomen van de man in 2011
€ 3.705,- per maand. Het netto besteedbaar inkomen van de vrouw heeft het hof becijferd op € 1.137,- per maand op basis van de jaaropgaaf 2011. Het netto gezinsinkomen bedroeg ten tijde van het huwelijk in 2011 in totaal € 4.842,- per maand. Het aantal kinderen van twee en het aantal punten van 8 in aanmerking genomen, berekent het hof het eigen aandeel van de ouders voor de kinderen op basis van de tabel 2011 op afgerond € 1.144,- per maand. Nu partijen niets hebben afgesproken over de indexering van de behoefte gaat het hof uit van de wettelijke indexering, hetgeen betekent dat de behoefte van de kinderen in 2014 afgerond
€ 1.189,- per maand bedraagt, hetgeen een hogere behoefte is dan de door de man gestelde behoefte van € 838,- per maand.
De draagkracht zal worden vastgesteld aan de hand van de formule 70% [€ 4.996,- -/- (30% van € 4.996,- + € 860,-)], nu het netto besteedbaar inkomen van de man hoger is dan
€ 1.500,- per maand. Dit betekent dat de draagkracht van de man in 2014 voor kinderalimentatie afgerond € 1.846,- bedraagt. De kinderalimentatie geïndexeerd naar 2014 bedraagt in totaal € 1.133,32 per maand, rekening houdend met de tussen partijen afgesproken jaarlijkse indexering van 1%. Gelet op het vorenstaande is de man nog steeds in staat de geldende kinderalimentatie te voldoen en is van een volkomen wanverhouding, zoals de man stelt, geen sprake.