Uitspraak
RECHTBANK OOST-BRABANT
uitspraak van de meervoudige kamer van 22 december 2017 in de zaken tussen
Den Ouden Groenrecycling B.V. , te Schijndel , eiseres
het college van gedeputeerde staten van de provincie Noord-Brabant, verweerder
Procesverloop
29 juni 2017 (zaaknummers SHE 17/1560 en SHE 17/1561).
Overwegingen
Verder heeft verweerder geconstateerd dat de bedrijfsvoering van de inrichting is gewijzigd. In het primaire besluit staat het volgende: ”Naast de vergunde traditionele compostering van gemengd groenafval worden enkele groenafvalstromen ongemengd gecomposteerd/gerijpt ten behoeve van de productie van compost- en groenproducten. De groenafvalstromen worden in tafelmodel gecomposteerd/gerijpt. Dit is een afwijking van uw vigerende omgevingsvergunning (…). Om deze overtreding te beëindigen dient u de inrichting conform de vergunning in werking te hebben.” Eiseres is onder oplegging van een dwangsom van € 2.750,- per week met een maximum van € 16.500,- gelast aan deze overtreding een einde te maken (overtreding 2).
Verder heeft verweerder geconstateerd dat de het ingenomen groenafval wordt geshredderd en gezeefd. De zandfractie wordt gedurende 8 weken in depot gezet om te rijpen en vervolgens verkocht als teelaarde. Het productieproces van teelaarde is volgens verweerder niet vergund en in afwijking van de omgevingsvergunning (overtreding 2). Deze verandering moet van verweerder ongedaan worden gemaakt of worden vergund op straffe van een dwangsom van € 2.750,- per week met een maximum van € 16.500,-. De derde overtreding in Haps heeft betrekking op overtreding van een vergunningsvoorschrift. De last met betrekking tot de derde overtreding is in het tweede primaire besluit ingetrokken. In het tweede primaire besluit heeft verweerder geconstateerd dat het maximum van dwangsommen ten aanzien van de tweede overtreding is bereikt en heeft verweerder een tweede last onder dwangsom ten aanzien van dezelfde overtreding opgelegd, met een hogere dwangsom (€ 5.500,- per week met een maximum van € 33.000,-).
“Als groenafval veel aanhangend zand bevat, zoals slootveegsel, plantsoenafval en snippers van boomstobben, wordt dit eerst afgezeefd alvorens het wordt ingekuild of in de compostering wordt gebruikt”. Eiseres wijst ook naar de overzichten in de aanvraag voor de revisievergunning van 15 juni 2004 en de revisievergunning van 22 juli 2003, waarbij naast de vergunde op- en overslagcapaciteit voor groenafval ook de categorieën ‘afgezeefd zand’ en ‘compost en zwarte grond’ worden genoemd. Dat zand geen deel uitmaakt van de verwerkingscapaciteit voor groenafval houdt bovendien verband met het feit dat zand zich niet laat composteren. Verder verwijst eiseres naar een schriftelijke reactie van 20 december 2005 van verweerder over de uitleg van het begrip bewerkingscapaciteit, met betrekking tot de inrichting van eiseres in Zegge waar eveneens uit groenafval compost en biobrandstof wordt geproduceerd. Op basis van deze schriftelijke reactie wordt overtollig zand al meer dan 10 jaar niet meer gerekend tot de vergunde verwerkingscapaciteit. Bovendien moet het afzeven van zand plaatsvinden ter voorkoming van geurhinder. Tot slot is in voorschrift 12.2.2 van de revisievergunning van 15 juni 2004 en voorschrift 10.1.2 van de revisievergunning van 22 juli 2003 bepaald dat het te composteren afval voorafgaand aan enige bewerking moet worden ontdaan van overtollige zandfracties en is het om die reden een voorbewerkingsstap.
Beslissing
- verklaart de beroepen gegrond;
- vernietigt de besluiten van 7 maart 2017, 3 april 2017, 10 april 2017 en 31 oktober 2017;
- herroept het primaire besluit van 24 augustus 2016 met betrekking tot de locatie Haps ;
- herroept het primaire besluit van 18 augustus 2016 met betrekking tot de locatie Schijndel , met uitzondering van de last voor zover deze ziet op de afwijkende vorm van composteren door opslag in een tafelmodel en omzetten met behulp van shovels;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde bestreden besluiten;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 1.332,- aan eiseres te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 2.475,-.