Uitspraak
RECHTBANK OOST-BRABANT
uitspraak van de meervoudige kamer van 4 maart 2019 in de zaak tussen
[verzoeker] , te [woonplaats] , verzoeker
de heffingsambtenaar van de gemeente Eindhoven, verweerder
Procesverloop
Overwegingen
Hierna is de procedure gevolgd zoals vermeld in het procesverloop.
Verweerder is van mening dat de handelwijze van de gemachtigde in deze zaak neigt naar misbruik van procesrecht. Daarbij acht verweerder van belang dat de gemachtigde, die bekend is met belastingprocedures als de onderhavige, ervan op de hoogte moet zijn dat verzoeker geen belanghebbende is bij de niet aan hem opgelegde aanslag. Niettemin heeft hij ervoor gekozen om bezwaar te maken namens verzoeker, met vermoedelijk als enig doel zand in de ambtelijke molens te strooien.
De rechtbank begrijpt:17/2632), aangevoerd dat verzoeker een pand van de vorige eigenaar heeft gekocht en daarna geconfronteerd werd met aan hem in rekening gebrachte kosten als gevolg van de betreffende aanslag. Onder deze omstandigheden gaat de rechtbank niet uit van misbruik van (proces)recht.
Hoewel een bestuursorgaan niet bij voorbaat in gebreke gesteld kan worden, is in dit geval naar het oordeel van de rechtbank geen sprake van een premature ingebrekestelling. Op grond van artikel 236, tweede lid, van de Gemeentewet kon verweerder in deze zaak tot en met 31 december 2017 tijdig beslissen op bezwaar. In de artikelsgewijze toelichting is bij artikel 4:17, derde lid, van de Awb opgenomen dat de aanvrager het bestuursorgaan in gebreke kan stellen zodra hij redelijkerwijs kan menen dat het bestuursorgaan in gebreke is. In dit geval is de ingebrekestelling door verweerder ontvangen op 3 januari 2018. Zoals de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft overwogen in zijn uitspraak van 30 januari 2013, is er geen grond om ter beantwoording van de vraag of een ingebrekestelling prematuur is, niet van de ontvangstdatum daarvan uit te gaan (zie ECLI:NL:RVS:2013:BY9944). Uitgaande van 3 januari 2018 is er geen sprake van een premature ingebrekestelling. Dit betekent dat verzoeker beroep kon instellen tegen het niet tijdig beslissen en dat verweerder met het nemen van een reëel besluit in zoverre tegemoet is gekomen aan verzoeker.
Dat volgens verweerder sprake is van een bezwaar dat is ingediend tegen een aanslag die niet is opgelegd aan verzoeker, van een niet tijdig bezwaar of van een bezwaar dat (ook) overigens niet voldoet aan bepaalde vormvereisten, ontslaat verweerder er niet van om tijdig op het bezwaar te beslissen.
8. Verweerder heeft voorts aangevoerd dat de gemachtigde en verzoeker een gezamenlijke huishouding voeren en dat om die reden geen sprake is van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.