ECLI:NL:GHDHA:2017:1343
Gerechtshof Den Haag
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep over de vastgestelde waarde van een woning en recht op proceskostenvergoeding
In deze zaak gaat het om een geschil tussen belanghebbende, de eigenaar van een vrijstaande woning, en de heffingsambtenaar van de gemeente over de vastgestelde waarde van de woning voor de onroerendezaakbelasting. De heffingsambtenaar had de waarde van de woning op 1 januari 2014 vastgesteld op € 335.000, wat door belanghebbende als te hoog werd betiteld. Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen deze beschikking, maar de heffingsambtenaar verklaarde het bezwaar ongegrond. Hierop heeft belanghebbende beroep ingesteld bij de Rechtbank, die het beroep gegrond verklaarde en de heffingsambtenaar opdroeg een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen. De heffingsambtenaar ging in hoger beroep tegen deze uitspraak.
Tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep heeft het Hof vastgesteld dat de heffingsambtenaar zijn waarde vaststelling voldoende heeft onderbouwd met een taxatierapport en een matrix van vergelijkingsobjecten. Het Hof oordeelde dat de heffingsambtenaar aannemelijk heeft gemaakt dat de waarde van de woning niet te hoog was vastgesteld. Belanghebbende heeft niet met voldoende bewijs aangetoond dat de door hem gestelde onderhoudsgebreken en schade aan de woning een grotere waardedrukkende invloed hadden dan de taxateur had meegenomen in zijn beoordeling.
Daarnaast heeft het Hof geoordeeld dat belanghebbende geen recht heeft op een proceskostenvergoeding, omdat de rechtsbijstand was verleend door zijn echtgenoot, wat niet als beroepsmatig wordt beschouwd. Het Hof heeft de uitspraak van de Rechtbank vernietigd, behoudens de beslissing omtrent het griffierecht, en het beroep van belanghebbende ongegrond verklaard.