ECLI:NL:RBOBR:2018:6163

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
14 december 2018
Publicatiedatum
13 december 2018
Zaaknummer
17_2996
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van loonkorting bij arbeidsongeschiktheid van ambtenaar na fusie

In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 14 december 2018 uitspraak gedaan in een geschil tussen een ambtenaar en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Meierijstad. De ambtenaar, eiser, was sinds 1993 werkzaam voor de gemeente Schijndel en had te maken met een loonkorting van 10% en later 25% op zijn salaris, vanwege langdurige arbeidsongeschiktheid. Eiser stelde dat deze korting onterecht was, omdat hij arbeidsongeschikt was in en door de dienst, en dat er sprake was van buitensporige omstandigheden die de korting niet rechtvaardigden.

De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser na de fusie met de gemeente Meierijstad in een nieuwe functie was geplaatst, maar dat hij niet in staat was om zijn werkzaamheden naar behoren uit te voeren door zijn ziekte. Eiser had eerder afspraken gemaakt met de gemeente Schijndel over zijn werkuren en thuiswerken, maar de rechtbank oordeelde dat de omstandigheden van de fusie, hoge werkdruk en ICT-problemen niet als buitensporig konden worden aangemerkt. De rechtbank concludeerde dat de loonkorting terecht was opgelegd, omdat er geen bewijs was dat de arbeidsongeschiktheid van eiser het gevolg was van bijzondere omstandigheden in de dienst.

De rechtbank verklaarde de beroepen van eiser ongegrond en oordeelde dat de werkgever de loonkorting op basis van de geldende regelgeving had kunnen doorvoeren. De uitspraak benadrukt het belang van objectieve beoordeling van arbeidsomstandigheden en de verantwoordelijkheden van zowel de werkgever als de werknemer in het geval van arbeidsongeschiktheid.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummers: SHE 17/2996 en 18/2994

uitspraak van de meervoudige kamer van 14 december 2018 in de zaak tussen

[naam] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. H.D. van Duijvenbode),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Meierijstad, verweerder
(gemachtigde: mr. A.G. Kerkhof).

Procesverloop

Bij besluit van 20 februari 2017 (primaire besluit), verzonden op 1 juni 2017, heeft verweerder, op grond van artikel 7:3, tweede lid, van de Collectieve Arbeidsvoorwaardenregeling/Uitwerkingsovereenkomst (CAR/UWO), het salaris van eiser met ingang van 16 juli 2017 met 10% gekort.
Bij besluit van 26 september 2017 (bestreden besluit), verzonden op 3 oktober 2017, heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Op 27 februari 2018 heeft eiser bezwaar gemaakt tegen zijn salarisspecificatie van 20 februari 2018 betreffende de korting van 25% op zijn salaris. Tevens heeft eiser daartegen rechtstreeks beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft in beide beroepszaken plaatsgevonden op 29 november 2018. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Tevens was voor verweerder aanwezig mr. C.C.J.M. den Ouden.

Overwegingen

1. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten. Eiser is sinds 1993 werkzaam geweest voor de gemeente Schijndel, laatstelijk als applicatiebeheerder GBA, voor 36 uur per week. In 2008 is bij eiser de chronische aandoening van Klinefelter ontdekt. De gemeente Schijndel heeft daarna met eiser afspraken gemaakt over de voorwaarden waaronder eiser zijn werkzaamheden kon verrichten. Dit betrof onder meer het gedurende vier uur werkzaam zijn in de ochtend, waarna eiser thuis van 13:00 tot 16:00 uur kon rusten. Het werd eiser door de gemeente Schijndel ook toegestaan om structureel thuis te werken. Op 22 december 2016 heeft een gesprek plaatsgevonden tussen eiser en de (toekomstige) teamleider bedrijfsvoering over de afspraken met betrekking tot zijn werk na de gemeentelijke fusie. Met ingang van 1 januari 2017 is eiser overgegaan naar de gemeente Meierijstad (de rechtsopvolger van de gemeente Schijndel). Bij besluit van 21 maart 2017 is eiser met ingang van 1 januari 2017 in de nieuwe organisatie geplaatst als functioneel applicatiebeheerder B, voor 36 uur per week. Daartegen zijn geen rechtsmiddelen aangewend. Op 16 januari 2017 heeft eiser zich voor 50% ziek gemeld. Op 15 februari 2017 heeft eiser zich voor 100% ziek gemeld.
2. Verweerder heeft het salaris van eiser met 10% gekort omdat eiser per 16 juli 2017 langer dan zes maanden ziek is. Verweerder heeft het salaris van eiser blijkens het salarisafschrift van 20 februari 2018 verder gekort met 25% omdat eiser meer dan twaalf maanden arbeidsongeschikt is.
3. Eiser heeft – samengevat weergegeven – aangevoerd dat geen korting dient te worden opgelegd omdat sprake is van arbeidsongeschiktheid in en door de dienst. Volgens eiser was hij niet ingewerkt in de nieuwe systemen en werkten de ICT-applicaties niet of niet naar behoren, waardoor er een regen aan klachten ontstond. Ook zijn collega is enige tijd ziek geweest omdat zij het niet aankon. Eiser had geen kennis van de nieuwe systemen en werd in het diepe gegooid. Eiser is van mening dat hij zodanige afspraken had met de gemeente Schijndel dat deze feitelijk verworven rechten betreffen. Gezien de beperkingen van eiser en de bestaande afspraken, had van verweerder verwacht mogen worden dat eiser na de fusie in staat zou worden gesteld zijn functie te vervullen met inachtneming van die afspraken. Eiser meent dat uit het gesprek van 22 december 2016 volgt dat hij niet meer structureel zou kunnen thuiswerken, wat een aanzienlijke impact heeft gehad op eiser, waardoor hij versneld is uitgevallen door ziekte. Volgens eiser geeft het kortingsartikel van 7:3, tweede lid, van de CAR/UWO aan verweerder een discretionaire bevoegdheid om het salaris te korten en kan sprake zijn van zodanige omstandigheden dat er geen rechtsplicht bestaat voor verweerder om de korting toe te passen. Eiser is van mening dat verweerder in redelijkheid niet tot een korting van zijn salaris heeft kunnen komen.
4. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat hij de afspraken van de gemeente Schijndel heeft erkend en dat hij eiser na de fusie in staat heeft gesteld zijn werkzaamheden in overeenstemming met die afspraken te vervullen. Maar dit neemt niet weg dat verweerder ook onderzoek wilde doen naar de mogelijkheden van eiser in de nieuwe functie. Door de uitval van eiser op 16 januari 2017 is verder onderzoek echter niet van de grond gekomen.
5. De rechtbank komt tot de volgende beoordeling.
6. Gelet op wat is besproken tijdens de zitting van de rechtbank, wordt ervan uitgegaan dat verweerder heeft ingestemd met het rechtstreeks beroep van eiser tegen de korting van het salaris met 25%. De rechtbank zal zowel de korting van het salaris met 10% als de korting met 25% beoordelen.
7. Ingevolge artikel 7:3, eerste lid, van de CAR/UWO heeft de ambtenaar bij ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebrek vanaf de eerste dag van die ongeschiktheid gedurende de eerste zes maanden recht op doorbetaling van zijn volledige salaris en de toegekende salaristoelage(n).
8. Op grond van artikel 7:3, tweede lid, van de CAR/UWO heeft de ambtenaar bij voortduring van deze arbeidsongeschiktheid gedurende de zevende tot en met de twaalfde maand recht op doorbetaling van 90% van zijn salaris en de toegekende salaristoelage(n). Van de dertiende tot en met de vierentwintigste maand heeft de ambtenaar bij voortduring van deze arbeidsongeschiktheid, volgens het derde lid van dit artikel, recht op 75% van zijn salaris en de toegekende salaristoelage(n).
9. Volgens het zevende lid van dit artikel behoudt de ambtenaar bij arbeidsongeschiktheid in en door de dienst evenwel na afloop van de termijn van zes maanden recht op doorbetaling van zijn volledige salaris en de toegekende salaristoelage(n).
10. Onder arbeidsongeschiktheid in en door de dienst wordt, zo is bepaald in artikel 7:1, eerste lid, aanhef en onder d, van de CAR/UWO, voor zover hier van belang verstaan: arbeidsongeschiktheid wegens ziekte of gebreken die in overwegende mate haar oorzaak vindt in de aard van de opgedragen werkzaamheden of in de bijzondere omstandigheden waaronder deze moesten worden verricht.
11. Volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) dienen bij de beoordeling of een betrokkene arbeidsongeschikt is geworden in en door de dienst, eerst de in het werk of de werkomstandigheden gelegen bijzondere factoren, die de arbeidsongeschiktheid zouden hebben veroorzaakt, te worden geobjectiveerd. Naarmate de ziekte meer van psychische aard is, zal in meerdere mate sprake moeten zijn van factoren die in verhouding tot dat werk of die werkomstandigheden – objectief bezien – een buitensporig karakter dragen. Het ligt daarbij op de weg van de ambtenaar om aannemelijk te maken dat dergelijke in het werk of werkomstandigheden gelegen factoren zich voordoen. Pas nadat is vastgesteld dat de aard van het werk of de omstandigheden waaronder dat moest worden verricht – objectief beschouwd – als buitensporig moeten worden aangemerkt, komt de vraag aan de orde of tussen die werkomstandigheden en de ontstane psychische arbeidsongeschiktheid een oorzakelijk verband aanwijsbaar is.
12. Volgens de CRvB ligt in het buitensporigheidsvereiste en de daarbij toe te passen objectivering besloten dat geen rekening moet worden gehouden met een meer dan gemiddelde, individuele gevoeligheid van de betrokken ambtenaar voor bepaalde werkomstandigheden. Verder volgt uit de vaste rechtspraak van de CRvB dat het moet gaan om buitensporigheid in verhouding tot de opgedragen werkzaamheden en de bij die werkzaamheden behorende omstandigheden (zie de uitspraken van de CRvB van 24 november 2011, ECLI:NL:CRVB:2011:BU7194 en van 1 februari 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:376).
13. De rechtbank is van oordeel dat de (gevolgen van de) fusie, de hoge werkdruk en de problemen met de ICT-applicaties in verhouding tot de per 1 januari 2017 opgedragen werkzaamheden niet aan te merken zijn als dergelijke buitensporige omstandigheden. Deze omstandigheden zijn objectief gezien, dus los van de persoon van eiser en zijn subjectieve beleving, niet buitensporig, omdat een fusie, hoge werkdruk en problemen met ICT-applicaties niet uitzonderlijk zijn en zich kunnen voordoen in een ambtelijke verhouding waarin eiser een spilfunctie vervulde. Bovendien heeft eiser gedurende het vervullen van de per 1 januari 2017 opgedragen werkzaamheden zijn rusttijden kunnen voortzetten. Zo heeft verweerder de afspraken van eiser met de gemeente Schijndel niet alleen erkend, zo blijkt uit het verslag van de hoorzitting van 28 juli 2017, maar daaraan ook gevolg gegeven. Eiser heeft tijdens de zitting van de rechtbank bevestigd dat hij vanaf 1 januari 2017 zijn functie kon uitoefenen in overeenstemming met de eerder overeengekomen rusttijd en dat hij ook heeft kunnen thuiswerken. Eiser kon in de korte periode na 1 januari 2017 en voordat hij ziek werd dagelijks om 13:00 naar huis gaan, wat hij ook heeft gedaan.
14. Dat verweerder in de aanloop naar de nieuwe organisatie heeft gepoogd nieuwe afspraken met eiser te maken over de voorwaarden waaronder hij zijn functie zou vervullen, kan evenmin als buitensporig worden aangemerkt. Dat verweerder de afspraken met de gemeente Schijndel heeft erkend, betekent niet dat verweerder niet samen met eiser zou mogen onderzoeken in hoeverre nieuwe afspraken gemaakt kunnen worden. Dat dit was ingegeven doordat in de nieuwe organisatie werken vanuit huis in beginsel niet is toegestaan en de nieuwe functie van eiser een spilfunctie betreft, maakt dat niet anders. Uit het via de e-mail van 28 december 2016 aan eiser toegezonden gespreksverslag van het gesprek dat heeft plaatsgevonden op 22 december 2016, heeft de rechtbank opgemaakt dat werd beoogd onderzoek te doen naar de match tussen de fysieke mogelijkheden van eiser en de functie waarop hij is geplaatst en dat het de bedoeling was daarover goed in gesprek te blijven. Eiser heeft op de zitting verklaard de leidinggevende de eerste twee weken niet te hebben gezien, maar niet duidelijk is geworden waarom eiser niet heeft gepoogd contact op te nemen met de leidinggevende om te vertellen waar hij knelpunten ondervond op de nieuwe werkplek, wat mogelijk meegenomen had kunnen worden bij het beoogde onderzoek. Eisers uitval heeft vervolgens zodanig snel plaatsgevonden dat dit onderzoek niet van de grond is gekomen.
15. Uit de gedingstukken is verder niet gebleken dat verweerder eiser onheus bejegend heeft of dat de houding tegenover eiser zodanig was dat die als buitensporig is aan te merken. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat, objectief gezien, sprake is geweest van buitensporige werkomstandigheden. Dat betekent dat niet kan worden gesproken van arbeidsongeschiktheid in en door de dienst. Om die reden komt de rechtbank niet toe aan de vraag naar het verband tussen de werkomstandigheden en de ziekte van eiser.
16. In het geval van eiser doet zich verder niet een zodanig bijzonder geval voor dat strikte toepassing van het dwingendrechtelijk voorschrift van artikel 7:3, tweede lid, van de CAR/UWO in die mate in strijd komt met het ongeschreven recht dat op die grond toepassing van dat voorschrift geen rechtsplicht meer is (zie de uitspraak van de CRvB van 1 februari 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:376). Verweerder heeft de tussen eiser en de gemeente Schijndel geldende afspraken erkend en eiser mocht in overeenstemming met die afspraken zijn werkzaamheden voorlopig ook op die manier uitvoeren. Dat het beoogde onderzoek naar de match tussen de mogelijkheden van eiser en de nieuwe functie niet van de grond is gekomen wegens de uitval van eiser op 16 januari 2017 maakt evenmin dat sprake is van bijzondere omstandigheden.
17. De conclusie is dat verweerder het salaris van eiser terecht heeft gekort met eerst 10% en daarna 25%.
18. De beroepen zijn ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. F.M.S. Requisizione, voorzitter, en mr. C.F.E. van Olden-Smit en mr. F.M. Rijnbeek, leden, in aanwezigheid van E.H.J.M.T. van der Steen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 14 december 2018.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.