Overwegingen
1. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten. Eiser is sinds 1993 werkzaam geweest voor de gemeente Schijndel, laatstelijk als applicatiebeheerder GBA, voor 36 uur per week. In 2008 is bij eiser de chronische aandoening van Klinefelter ontdekt. De gemeente Schijndel heeft daarna met eiser afspraken gemaakt over de voorwaarden waaronder eiser zijn werkzaamheden kon verrichten. Dit betrof onder meer het gedurende vier uur werkzaam zijn in de ochtend, waarna eiser thuis van 13:00 tot 16:00 uur kon rusten. Het werd eiser door de gemeente Schijndel ook toegestaan om structureel thuis te werken. Op 22 december 2016 heeft een gesprek plaatsgevonden tussen eiser en de (toekomstige) teamleider bedrijfsvoering over de afspraken met betrekking tot zijn werk na de gemeentelijke fusie. Met ingang van 1 januari 2017 is eiser overgegaan naar de gemeente Meierijstad (de rechtsopvolger van de gemeente Schijndel). Bij besluit van 21 maart 2017 is eiser met ingang van 1 januari 2017 in de nieuwe organisatie geplaatst als functioneel applicatiebeheerder B, voor 36 uur per week. Daartegen zijn geen rechtsmiddelen aangewend. Op 16 januari 2017 heeft eiser zich voor 50% ziek gemeld. Op 15 februari 2017 heeft eiser zich voor 100% ziek gemeld.
2. Verweerder heeft het salaris van eiser met 10% gekort omdat eiser per 16 juli 2017 langer dan zes maanden ziek is. Verweerder heeft het salaris van eiser blijkens het salarisafschrift van 20 februari 2018 verder gekort met 25% omdat eiser meer dan twaalf maanden arbeidsongeschikt is.
3. Eiser heeft – samengevat weergegeven – aangevoerd dat geen korting dient te worden opgelegd omdat sprake is van arbeidsongeschiktheid in en door de dienst. Volgens eiser was hij niet ingewerkt in de nieuwe systemen en werkten de ICT-applicaties niet of niet naar behoren, waardoor er een regen aan klachten ontstond. Ook zijn collega is enige tijd ziek geweest omdat zij het niet aankon. Eiser had geen kennis van de nieuwe systemen en werd in het diepe gegooid. Eiser is van mening dat hij zodanige afspraken had met de gemeente Schijndel dat deze feitelijk verworven rechten betreffen. Gezien de beperkingen van eiser en de bestaande afspraken, had van verweerder verwacht mogen worden dat eiser na de fusie in staat zou worden gesteld zijn functie te vervullen met inachtneming van die afspraken. Eiser meent dat uit het gesprek van 22 december 2016 volgt dat hij niet meer structureel zou kunnen thuiswerken, wat een aanzienlijke impact heeft gehad op eiser, waardoor hij versneld is uitgevallen door ziekte. Volgens eiser geeft het kortingsartikel van 7:3, tweede lid, van de CAR/UWO aan verweerder een discretionaire bevoegdheid om het salaris te korten en kan sprake zijn van zodanige omstandigheden dat er geen rechtsplicht bestaat voor verweerder om de korting toe te passen. Eiser is van mening dat verweerder in redelijkheid niet tot een korting van zijn salaris heeft kunnen komen.
4. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat hij de afspraken van de gemeente Schijndel heeft erkend en dat hij eiser na de fusie in staat heeft gesteld zijn werkzaamheden in overeenstemming met die afspraken te vervullen. Maar dit neemt niet weg dat verweerder ook onderzoek wilde doen naar de mogelijkheden van eiser in de nieuwe functie. Door de uitval van eiser op 16 januari 2017 is verder onderzoek echter niet van de grond gekomen.
5. De rechtbank komt tot de volgende beoordeling.
6. Gelet op wat is besproken tijdens de zitting van de rechtbank, wordt ervan uitgegaan dat verweerder heeft ingestemd met het rechtstreeks beroep van eiser tegen de korting van het salaris met 25%. De rechtbank zal zowel de korting van het salaris met 10% als de korting met 25% beoordelen.
7. Ingevolge artikel 7:3, eerste lid, van de CAR/UWO heeft de ambtenaar bij ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebrek vanaf de eerste dag van die ongeschiktheid gedurende de eerste zes maanden recht op doorbetaling van zijn volledige salaris en de toegekende salaristoelage(n).
8. Op grond van artikel 7:3, tweede lid, van de CAR/UWO heeft de ambtenaar bij voortduring van deze arbeidsongeschiktheid gedurende de zevende tot en met de twaalfde maand recht op doorbetaling van 90% van zijn salaris en de toegekende salaristoelage(n). Van de dertiende tot en met de vierentwintigste maand heeft de ambtenaar bij voortduring van deze arbeidsongeschiktheid, volgens het derde lid van dit artikel, recht op 75% van zijn salaris en de toegekende salaristoelage(n).
9. Volgens het zevende lid van dit artikel behoudt de ambtenaar bij arbeidsongeschiktheid in en door de dienst evenwel na afloop van de termijn van zes maanden recht op doorbetaling van zijn volledige salaris en de toegekende salaristoelage(n).
10. Onder arbeidsongeschiktheid in en door de dienst wordt, zo is bepaald in artikel 7:1, eerste lid, aanhef en onder d, van de CAR/UWO, voor zover hier van belang verstaan: arbeidsongeschiktheid wegens ziekte of gebreken die in overwegende mate haar oorzaak vindt in de aard van de opgedragen werkzaamheden of in de bijzondere omstandigheden waaronder deze moesten worden verricht.
11. Volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) dienen bij de beoordeling of een betrokkene arbeidsongeschikt is geworden in en door de dienst, eerst de in het werk of de werkomstandigheden gelegen bijzondere factoren, die de arbeidsongeschiktheid zouden hebben veroorzaakt, te worden geobjectiveerd. Naarmate de ziekte meer van psychische aard is, zal in meerdere mate sprake moeten zijn van factoren die in verhouding tot dat werk of die werkomstandigheden – objectief bezien – een buitensporig karakter dragen. Het ligt daarbij op de weg van de ambtenaar om aannemelijk te maken dat dergelijke in het werk of werkomstandigheden gelegen factoren zich voordoen. Pas nadat is vastgesteld dat de aard van het werk of de omstandigheden waaronder dat moest worden verricht – objectief beschouwd – als buitensporig moeten worden aangemerkt, komt de vraag aan de orde of tussen die werkomstandigheden en de ontstane psychische arbeidsongeschiktheid een oorzakelijk verband aanwijsbaar is.
12. Volgens de CRvB ligt in het buitensporigheidsvereiste en de daarbij toe te passen objectivering besloten dat geen rekening moet worden gehouden met een meer dan gemiddelde, individuele gevoeligheid van de betrokken ambtenaar voor bepaalde werkomstandigheden. Verder volgt uit de vaste rechtspraak van de CRvB dat het moet gaan om buitensporigheid in verhouding tot de opgedragen werkzaamheden en de bij die werkzaamheden behorende omstandigheden (zie de uitspraken van de CRvB van 24 november 2011, ECLI:NL:CRVB:2011:BU7194 en van 1 februari 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:376). 13. De rechtbank is van oordeel dat de (gevolgen van de) fusie, de hoge werkdruk en de problemen met de ICT-applicaties in verhouding tot de per 1 januari 2017 opgedragen werkzaamheden niet aan te merken zijn als dergelijke buitensporige omstandigheden. Deze omstandigheden zijn objectief gezien, dus los van de persoon van eiser en zijn subjectieve beleving, niet buitensporig, omdat een fusie, hoge werkdruk en problemen met ICT-applicaties niet uitzonderlijk zijn en zich kunnen voordoen in een ambtelijke verhouding waarin eiser een spilfunctie vervulde. Bovendien heeft eiser gedurende het vervullen van de per 1 januari 2017 opgedragen werkzaamheden zijn rusttijden kunnen voortzetten. Zo heeft verweerder de afspraken van eiser met de gemeente Schijndel niet alleen erkend, zo blijkt uit het verslag van de hoorzitting van 28 juli 2017, maar daaraan ook gevolg gegeven. Eiser heeft tijdens de zitting van de rechtbank bevestigd dat hij vanaf 1 januari 2017 zijn functie kon uitoefenen in overeenstemming met de eerder overeengekomen rusttijd en dat hij ook heeft kunnen thuiswerken. Eiser kon in de korte periode na 1 januari 2017 en voordat hij ziek werd dagelijks om 13:00 naar huis gaan, wat hij ook heeft gedaan.
14. Dat verweerder in de aanloop naar de nieuwe organisatie heeft gepoogd nieuwe afspraken met eiser te maken over de voorwaarden waaronder hij zijn functie zou vervullen, kan evenmin als buitensporig worden aangemerkt. Dat verweerder de afspraken met de gemeente Schijndel heeft erkend, betekent niet dat verweerder niet samen met eiser zou mogen onderzoeken in hoeverre nieuwe afspraken gemaakt kunnen worden. Dat dit was ingegeven doordat in de nieuwe organisatie werken vanuit huis in beginsel niet is toegestaan en de nieuwe functie van eiser een spilfunctie betreft, maakt dat niet anders. Uit het via de e-mail van 28 december 2016 aan eiser toegezonden gespreksverslag van het gesprek dat heeft plaatsgevonden op 22 december 2016, heeft de rechtbank opgemaakt dat werd beoogd onderzoek te doen naar de match tussen de fysieke mogelijkheden van eiser en de functie waarop hij is geplaatst en dat het de bedoeling was daarover goed in gesprek te blijven. Eiser heeft op de zitting verklaard de leidinggevende de eerste twee weken niet te hebben gezien, maar niet duidelijk is geworden waarom eiser niet heeft gepoogd contact op te nemen met de leidinggevende om te vertellen waar hij knelpunten ondervond op de nieuwe werkplek, wat mogelijk meegenomen had kunnen worden bij het beoogde onderzoek. Eisers uitval heeft vervolgens zodanig snel plaatsgevonden dat dit onderzoek niet van de grond is gekomen.
15. Uit de gedingstukken is verder niet gebleken dat verweerder eiser onheus bejegend heeft of dat de houding tegenover eiser zodanig was dat die als buitensporig is aan te merken. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat, objectief gezien, sprake is geweest van buitensporige werkomstandigheden. Dat betekent dat niet kan worden gesproken van arbeidsongeschiktheid in en door de dienst. Om die reden komt de rechtbank niet toe aan de vraag naar het verband tussen de werkomstandigheden en de ziekte van eiser.
16. In het geval van eiser doet zich verder niet een zodanig bijzonder geval voor dat strikte toepassing van het dwingendrechtelijk voorschrift van artikel 7:3, tweede lid, van de CAR/UWO in die mate in strijd komt met het ongeschreven recht dat op die grond toepassing van dat voorschrift geen rechtsplicht meer is (zie de uitspraak van de CRvB van 1 februari 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:376). Verweerder heeft de tussen eiser en de gemeente Schijndel geldende afspraken erkend en eiser mocht in overeenstemming met die afspraken zijn werkzaamheden voorlopig ook op die manier uitvoeren. Dat het beoogde onderzoek naar de match tussen de mogelijkheden van eiser en de nieuwe functie niet van de grond is gekomen wegens de uitval van eiser op 16 januari 2017 maakt evenmin dat sprake is van bijzondere omstandigheden. 17. De conclusie is dat verweerder het salaris van eiser terecht heeft gekort met eerst 10% en daarna 25%.
18. De beroepen zijn ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.