ECLI:NL:RBOBR:2018:4608

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
21 september 2018
Publicatiedatum
20 september 2018
Zaaknummer
17_2550
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen afwijzing loongerelateerde WGA-uitkering en de beoordeling van wisselende belastbaarheid

In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 21 september 2018 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. De eiser, vertegenwoordigd door mr. L. Boon, had beroep ingesteld tegen een besluit van verweerder, dat hem met ingang van 4 januari 2017 geen recht op een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toekende. Verweerder had eerder het bezwaar van eiser gegrond verklaard, maar de mate van arbeidsongeschiktheid vastgesteld op 52,69%, wat recht gaf op een loongerelateerde WGA-uitkering.

De rechtbank heeft onderzocht of bij de beoordeling van de wisselende belastbaarheid van eiser, zoals bedoeld in artikel 2, tweede lid, aanhef en onder d, van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten, moet worden uitgegaan van een periode van een jaar of drie maanden. De rechtbank heeft geoordeeld dat, gelet op de standaard ‘Geen duurzaam benutbare mogelijkheden’, moet worden uitgegaan van een periode van drie maanden. Dit betekent dat de wisseling in belastbaarheid zich binnen deze termijn moet hebben voorgedaan.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de verzekeringsarts B&B voldoende zorgvuldig onderzoek heeft verricht en dat er geen reden is om aan de juistheid van zijn rapport te twijfelen. Eiser heeft niet kunnen onderbouwen dat er binnen de gestelde termijn van drie maanden sprake was van aanmerkelijke veranderingen in zijn belastbaarheid. De rechtbank heeft het beroep van eiser ongegrond verklaard, waarbij is opgemerkt dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun rechtsmiddelen.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: SHE 17/2550

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 21 september 2018 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. L. Boon),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder
(gemachtigde: E.H.J.A. Olthof).

Procesverloop

Bij besluit van 7 december 2016 (het primaire besluit) heeft verweerder vastgesteld dat eiser met ingang van 4 januari 2017 geen recht heeft op een uitkering ingevolge de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA).
Bij besluit van 8 augustus 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser gegrond verklaard in die zin dat eiser per 4 januari 2017 recht heeft op een loongerelateerde WGA-uitkering op grond van de Wet WIA, waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid is vastgesteld op 52,69 %.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 augustus 2018. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten. Eiser was werkzaam als chauffeur en is op
7 januari 2015 uitgevallen wegens psychische klachten. Eiser heeft op 20 april 2016 – na een verkorte wachttijd – een WIA-uitkering aangevraagd. Bij besluit van 14 juni 2016 heeft verweerder deze aanvraag afgewezen. Het hiertegen door de werkgever van eiser gemaakte bezwaar is bij besluit van 24 augustus 2016 ongegrond verklaard.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat eisers mate van arbeidsongeschiktheid moet worden vastgesteld op 52,69%, zodat eiser recht heeft op een WIA-uitkering.
2. Eiser stelt zich op het standpunt dat verweerder zijn beperkingen heeft onderschat. Verder acht hij zich niet in staat om de geduide functies te verrichten.
3. De rechtbank stelt voorop dat aan een rapport opgesteld door een verzekeringsarts (Bezwaar en Beroep; B&B) een bijzondere waarde toekomt in die zin, dat verweerder zijn besluiten omtrent de arbeidsongeschiktheid van een betrokkene op dit soort rapportages mag baseren. Het verzekeringsgeneeskundig rapport kan deze bijzondere waarde verliezen als de betrokkene aannemelijk maakt dat dit rapport niet op zorgvuldige wijze tot stand is gekomen, inconsequenties bevat of onvoldoende is gemotiveerd. Voor het aanvechten van de inhoudelijke medische beoordeling van de verzekeringsarts B&B geldt dat een betrokkene in beginsel niet zal kunnen volstaan met de enkele stelling dat hij meer beperkt is dan de verzekeringsarts (B&B) heeft aangenomen. Hij zal dat standpunt moeten onderbouwen, bij voorkeur met medische informatie.
4. De rechtbank acht verweerders onderzoek voldoende zorgvuldig. Daarbij acht zij van belang dat de verzekeringsarts een anamnese heeft afgenomen en eiser psychisch heeft onderzocht. Ook heeft de verzekeringsarts de door eiser overgelegde brief van psychiater A.A.H. Roulaux van 10 november 2016 in zijn beoordeling betrokken. In bezwaar heeft de verzekeringsarts B&B het dossier bestudeerd en kennis genomen van de door eiser ingebrachte informatie van de GGzE. Ook heeft hij eiser gezien tijdens de hoorzitting en heeft hij eiser toen zelf onderzocht. De rechtbank heeft geen reden om te oordelen dat de verzekeringsarts B&B aanvullend onderzoek had moeten verrichten. Voorts is de rechtbank niet gebleken dat zijn rapport inconsistenties bevat of dat dit onvoldoende is gemotiveerd.
5. Eiser stelt dat bij hem sprake is van een situatie van ‘geen benutbare mogelijkheden’, zoals bedoeld in de artikel 2, vijfde lid, aanhef en onder c, en artikel 2, vijfde lid, aanhef en onder d, van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten (Schatingsbesluit). Zo is bij hem sprake van een wisselende belastbaarheid, ADL-afhankelijkheid en disfunctioneren op alle drie de niveaus van het persoonlijk en sociaal functioneren.
6. De rechtbank gaat allereerst in op eisers standpunt dat bij hem sprake is van een wisselende belastbaarheid. De rechtbank leest deze stelling van eiser zo, dat hij van mening is dat vanwege de wisselende belastbaarheid op grond van artikel 2, tweede lid, aanhef en onder d, van het Schattingsbesluit van een arbeidskundig onderzoek kan worden afgezien. Volgens eiser dient hierbij te worden uitgegaan van één jaar waarbinnen de veranderingen in de belastbaarheid moeten hebben plaatsgevonden.
7. Met betrekking tot laatstbedoelde termijn wijst de rechtbank op de standaard ‘Geen duurzaam benutbare mogelijkheden’. Op pagina 19 van deze standaard staat vermeld dat het moet gaan om een aanmerkelijke verandering binnen een periode van drie maanden. Hoewel deze standaard inmiddels, voor wat betreft de arbeidsongeschiktheidswetten, is komen te vervallen, kent de rechtbank aan de inhoud van deze standaard niettemin betekenis toe. Met de invoering van het Schattingsbesluit (Stb. 2000/307) is namelijk mede beoogd de standaard ‘Geen duurzaam benutbare mogelijkheden’ te codificeren, zodat de inhoud van deze standaard immer relevant blijft. De rechtbank gaat daarom uit van een termijn van drie maanden waarin de wisseling in belastbaarheid zich moet hebben voorgedaan. Voor zover eiser erop heeft gewezen dat uit de tekst van de Basisinformatie CBBS (ook wel Handboek CBBS genoemd) volgt dat de termijn waarbinnen de wisselingen in de belastbaarheid zich moeten hebben voorgedaan moet worden gesteld op een jaar, volgt de rechtbank dit niet. De betreffende tekst op pagina 37 e.v. bespreekt onder het kopje “De cliënt heeft sterk wisselende mogelijkheden/verlies van mogelijkheden < 3 maanden - 1 jaar” de volgende drie verschillende situaties van ‘geen benutbare mogelijkheden’: 1. sterk wisselende belastbaarheid, 2. zeker/zeer zeker verlies van zelfredzaamheid binnen drie maanden en 3. verslechtering binnen afzienbare tijd (ongeveer een jaar) in verband met een ziekte met terminale afloop. Uit deze tekst moet worden geconcludeerd dat de termijn van een jaar geen betrekking heeft op wisselende belastbaarheid, maar op artikel 2, tweede lid, aanhef en onder c, van het Schattingsbesluit. Dit artikel gaat over een verwachting van een terminale afloop binnen een jaar. Daarvan is hier geen sprake.
8. Uit de beschikbare medische gegevens blijkt niet dat binnen drie maanden na het onderzoek van de verzekeringsarts tweemaal een aanmerkelijke verandering in eisers belastbaarheid heeft plaatsgevonden. In zoverre volgt de rechtbank dan ook het standpunt van de verzekeringsarts B&B, zoals opgenomen in zijn rapport van 22 december 2017. Ook door eiser zelf is voor wat betreft de periode van belang alleen melding gemaakt van één verandering, namelijk de door de psychiater Roulaux in zijn brief van 25 oktober 2017 genoemde verslechtering van de depressie in januari 2017.
9. Verder is in artikel 2, vierde lid, van het Schattingsbesluit nog de voorwaarde opgenomen dat pas sprake is een wisselende belastbaarheid, indien dit ten minste drie maal in een verzekeringsgeneeskundig onderzoek is vastgesteld. Aangezien aan deze voorwaarde niet is voldaan, is ook om deze reden geen sprake van een wisselende belastbaarheid in de zin van voormelde bepaling.
10. Voor zover eiser heeft aangevoerd dat sprake is van ‘geen duurzaam benutbare mogelijkheden’ omdat sprake is van ADL-afhankelijkheid en disfunctioneren op alle drie de niveaus van het persoonlijk en sociaal functioneren, treffen ook de in dit verband aangevoerde beroepsgronden geen doel. Uit de tekst van artikel 2, vijfde lid, van het Schattingsbesluit blijkt naar het oordeel van de rechtbank voldoende duidelijk dat het moet gaan om een lichamelijke belemmering en daarvan is hier geen sprake.
11. Met betrekking tot het gestelde disfunctioneren op alle drie niveaus van het persoonlijk en sociaal functioneren volgt de rechtbank de toelichting van de verzekeringsarts B&B. In zijn rapportage van 22 december 2017 heeft hij namelijk genoegzaam toegelicht dat het vervullen van deze rollen wel moeizaam gaat, maar dat – gelet op het dagverhaal – nog niet is voldaan aan het criterium van artikel 2, vijfde lid, aanhef en onder d, van het Schattingsbesluit. In hetgeen eiser heeft aangevoerd ziet de rechtbank geen reden om aan de juistheid van deze toelichting te twijfelen. Dat, zoals namens eiser ter zitting is aangevoerd, de verzekeringsarts bij het dagverhaal een stukje heeft toegevoegd uit een eerder gedingstuk leidt niet tot een ander oordeel. De verzekeringsarts heeft er immers voldoende duidelijk bijgezet dat het stukje afkomstig is uit het dossier. Ook overigens is de rechtbank niet gebleken dat het betreffende stukje tot verwarring of een onjuiste beoordeling heeft geleid.
12. Gelet op het voorgaande heeft verweerder terecht een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) opgesteld. De rechtbank zal vervolgens beoordelen of de daarin opgenomen beperkingen voor eiser voldoende zijn.
13. De verzekeringsarts B&B is ermee bekend dat eiser te maken heeft met een bipolaire stoornis. Hij heeft de door de verzekeringsarts vastgestelde FML aangescherpt met een aantal forsere beperkingen. Zo is voor eiser onder meer een urenbeperking gesteld van ongeveer 6 uur per dag, en gemiddeld 30 uur per week. De rechtbank heeft geen reden om aan de aldus vastgestelde belastbaarheid te twijfelen. Daarbij acht zij van belang dat door eiser geen nieuwe medische gegevens zijn overgelegd die zijn standpunt kunnen onderbouwen. De door eiser overgelegde brieven van psychiater A.A.H. Roulaux van
25 mei 2016 en 10 november 2016 waren immers reeds bij verweerder bekend en zijn voldoende betrokken in de beoordeling. Met betrekking tot de (nieuwe) brief van deze psychiater van 25 oktober 2017 volgt de rechtbank de reactie van de verzekeringsarts B&B dat deze geen nieuwe gezichtspunten bevat en met name een beschrijving bevat van de klachten in 2017.
14. Voor de door eiser gestelde beperkingen voor (onder meer) het Vasthouden en verdelen van de aandacht, het Inzicht in eigen kunnen en het Doelmatig en zelfstandig handelen, ziet de rechtbank geen aanleiding. Voor zover eiser ter onderbouwing van deze beperkingen verwijst naar de Basisinformatie CBBS treft dit geen doel. Zoals is geoordeeld in bijvoorbeeld de tussenuitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van
4 september 2013 (ECLI:NL:CRVB:2013:1646) betreft dit een handleiding met aanwijzingen voor verzekeringsartsen en wordt daarin niet dwingend voorgeschreven welke beperkingen wel of niet in aanmerking moeten worden genomen.
15. Eisers standpunt dat voor hem een forsere urenbeperking moet worden aangenomen, volgt de rechtbank evenmin. Ook hierbij geldt dat eiser dit standpunt niet heeft onderbouwd met nieuwe medische informatie. Dat eiser ten tijde in geding te maken had met stemmingsklachten was immers reeds bij de verzekeringsarts B&B bekend. In zijn rapport van 1 augustus 2017 heeft de verzekeringsarts B&B uitgebreid gemotiveerd hoe hij tot de aangenomen urenbeperking is gekomen. In hetgeen eiser naar voren heeft gebracht ziet de rechtbank geen reden om aan de juistheid van deze motivering te twijfelen.
16. Uitgaande van de juistheid van de voor eiser vastgestelde belastbaarheid, ziet de rechtbank geen grond voor het oordeel dat de geduide functies voor eiser niet geschikt zijn. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de arbeidsdeskundige B&B de zogeheten signaleringen van een afdoende adequate toelichting voorzien. Eisers standpunt dat de functie productiemedewerker industrie (SBC-code 111180) ongeschikt is vanwege de vele prikkels in deze functie, volgt de rechtbank niet. De arbeidsdeskundige B&B heeft afdoende toegelicht dat geen sprake is van bovenmatige geluidsbelasting/prikkels en dat eventueel oordopjes gedragen kunnen worden om omgevingsgeluid buiten te sluiten. Dat het gebruik van oordopjes de samenwerking met collega’s in de weg staat, volgt de rechtbank niet. Uit de betreffende functiebeschrijving leidt de rechtbank niet af dat in deze functie veelvuldig overleg dient te worden gepleegd. Ook kunnen de oordopjes desgewenst tijdelijk worden uitgedaan. Ten slotte heeft de rechtbank onvoldoende aanknopingspunten om aan te
nemen dat in deze functie de visuele prikkels voor eiser een onoverkomelijke belemmering vormen.
17. Met betrekking tot de functie samensteller kunststof- en rubberproducten (SBC-code: 271130) heeft verweerder er ter zitting terecht op gewezen dat in deze functie het aspect 1.9.9 niet is gescoord door de arbeidskundig analist. Voor zover eiser meent dat dit niet juist is, gelet op de beschrijving van de functie waarin (onder meer) staat dat gewerkt wordt met een hoofdbeschermingskap, volgt de rechtbank dit niet. Uit de uitspraken van de CRvB van 13 januari 2010 (ECLI:NL:CRVB:2010:BK9248) en 7 augustus 2015 (ECLI:NL:CRVB:2015:2879) blijkt dat in beginsel van de juistheid van de CBBS-gegevens mag worden uitgegaan, tenzij er redenen zijn om daaraan te twijfelen. De rechtbank ziet daar in dit geval geen reden voor.
18. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.F.E. van Olden-Smit, rechter, in aanwezigheid van
mr. P.A.M. Laro, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
21 september 2018.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.