[Appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Zwolle van 11 juni 2008, 07/1949 (hierna: aangevallen uitspraak),
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 13 januari 2010
Namens appellante heeft mr. F. Reith, werkzaam bij CNV Dienstenbond, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 2 december 2009. Appellante is niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. R.M.H. Rokebrand.
1.1. Appellante, voorheen werkzaam als redacteur pastorale programma's, ontving met ingang van 20 juni 2001 een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. Nadat verzekeringsarts S. Ramkisoen appellante op 12 februari 2007 heeft onderzocht en de beperkingen in een Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) heeft vastgelegd, heeft arbeidsdeskundige J.A. Middelkamp een aantal functies geselecteerd, tot het verrichten waarvan appellante in staat is geacht. Het betreft de functie van huishoudelijk medewerker gebouwen met sbc-code 111334, de functie van lederbewerker met sbc-code 272070 en de functie van produktiemedewerker textiel, geen kleding met sbc-code 272043. Bij besluit van 11 april 2007 is de WAO-uitkering per 24 mei 2007 herzien naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 65 tot 80%.
1.2. Bij besluit van 31 oktober 2007 (hierna: bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar tegen het besluit van 11 april 2007 ongegrond verklaard.
2.1. Appellante heeft in beroep aangevoerd dat bij één van de tot sbc-code 111334 behorende functies, te weten de functie van medewerker beddenservice met functienummer 9311-0019-004, blijkens de arbeidsmogelijkhedenlijst ten minste één jaar schoonmaakervaring vereist is. Appellante heeft zich op het standpunt gesteld dat zij deze ervaring ontbeert en de betreffende functie haar om die reden niet voorgehouden had mogen worden. Het Uwv heeft aangegeven dat een arbeidskundig analist op 28 november 2007 navraag heeft gedaan bij de - geënquêteerde - werkgever waaruit is gebleken dat het ervaringsvereiste wel in vacatures gesteld wordt, maar in de praktijk geen harde eis betreft. Ervaring in het schoonmaakwerk werd en wordt door de werkgever als een "prae" beschouwd. Voorts heeft het Uwv benadrukt dat het Claim Beoordelings- en Borgingssysteem (CBBS) inmiddels is aangepast in die zin, dat op de arbeidsmogelijkhedenlijst bij de functie medewerker beddenservice voortaan vermeld staat, dat schoonmaakervaring gewenst is.
2.2. Bij de aangevallen uitspraak is het beroep gegrond verklaard. De rechtbank volgt de door bezwaararbeidsdeskundige M.B. Ooms-van der Klaauw gegeven toelichting van 28 november 2007 en 2 april 2008, dat het ervaringsvereiste in die functie geen harde eis betreft, en is van oordeel dat genoegzaam is komen vast te staan, dat appellante per datum in geding in staat was de functie van medewerker beddenservice te verrichten. Aangezien de toelichting pas in de fase van beroep is gegeven, heeft de rechtbank het beroep gegrond verklaard met instandlating van de rechtsgevolgen. Voorts is het Uwv veroordeeld tot vergoeding van griffierecht en proceskosten.
3. In hoger beroep heeft appellante uitsluitend de geschiktheid van de functie van medewerker beddenservice bestreden. Appellante is van mening, dat met de toelichting door de bezwaararbeidsdeskundige van het Uwv sprake is van een ongeoorloofde relativering van de gegevens van het CBBS.
4.1. De Raad overweegt als volgt.
4.2. Aangezien in hoger beroep uitsluitend de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit is aangevochten en dan nog alleen de functie van medewerker beddenservice met functienummer 9311-0019-004 zal de Raad zijn oordeel hiertoe beperken.
4.3. De Raad stelt vast, dat op de arbeidsmogelijkhedenlijst van 5 maart 2007, die van toepassing was op de datum in geding, bij de functie van medewerker beddenservice op eenduidige wijze melding is gemaakt van de eis van ten minste één jaar schoonmaakervaring.
4.4. Zoals de Raad vaker heeft overwogen, onder meer in de uitspraak van 10 december 2008, LJN BG6535 wordt in principe uitgegaan van de juistheid van de in het CBBS vermelde gegevens, tenzij aannemelijk is gemaakt dat die gegevens niet juist zijn. Het Uwv heeft de juistheid van de gegevens in het CBBS bestreden en in dat kader een rapport van bezwaararbeidsdeskundige Ooms-van der Klauw van 28 november 2007 in geding gebracht. Anders dan de rechtbank is de Raad van oordeel, dat het Uwv met deze rapportage onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de in het CBBS vermelde gegevens niet juist zouden zijn. In dat verband overweegt de Raad, dat blijkens het rapport van 28 november 2007 de werkgever heeft verklaard, dat bij vacaturestellingen nog steeds de eis van ervaring in schoonmaakwerk gesteld wordt. De Raad kan het Uwv op grond hiervan niet volgen in zijn stelling, dat de vermelding op de arbeidsmogelijkhedenlijst van 5 maart 2007 een kennelijke onjuistheid in het CBBS betreft. De omstandigheid dat de werkgever in de praktijk geen harde ervaringseis stelt en bij sollicitanten ervaring in schoonmaakwerk als een "prae" beschouwt moge zo zijn, het brengt niet met zich mee dat de door deze werkgever in de praktijk gegeven invulling aan het ervaringsvereiste ook bij een theoretische selectie van functies maatgevend zou moeten zijn.
4.5. Ook de omstandigheid dat het Uwv inmiddels een aanpassing in het CBBS heeft doorgevoerd, op grond waarvan de harde eis van één jaar schoonmaakervaring bij de functie van medewerker beddenservice is vervallen en vervangen door vermelding dat ervaring in schoonmaakwerk gewenst is, maakt dit niet anders, nu de wijziging per een latere datum dan de datum in geding is doorgevoerd.
4.6. De Raad is dan ook van oordeel, dat de door de bezwaararbeidsdeskundige van het Uwv gegeven uitleg een ongeoorloofde relativering van de gestelde ervaringseis oplevert. Aangezien niet afdoende is onderbouwd dat appellante beschikt over de ervaring die voor het vervullen van de functie van medewerker beddenservice vereist is, kan die functie niet aan de schatting ten grondslag gelegd worden.
4.7. De Raad stelt vast, dat met het vervallen van de functie van medewerker beddenservice weliswaar functies in drie sbc-codes resteren, maar dat deze te weinig arbeidsplaatsen vertegenwoordigen om de schatting op te kunnen baseren.
4.8. Hetgeen onder 4.2 tot en met 4.7 is overwogen leidt tot de slotsom, dat de aangevallen uitspraak voor vernietiging in aanmerking komt, voor zover de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit in stand zijn gelaten.
5. De Raad ziet aanleiding om het Uwv op grond van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht te veroordelen in de proceskosten van appellante in hoger beroep. Deze kosten worden begroot op € 322,- voor verleende rechtsbijstand in hoger beroep.
De Centrale Raad van Beroep,
Vernietigt de aangevallen uitspraak, voor zover de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand zijn gelaten;
Bevestigt de aangevallen uitspraak voor het overige;
Veroordeelt het Uwv in de proceskosten van appellante in hoger beroep tot een bedrag groot € 322,-;
Bepaalt dat het Uwv aan appellante het betaalde griffierecht van € 107,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door Ch. van Voorst als voorzitter en C.P.J. Goorden en M.C.M. van Laar als leden, in tegenwoordigheid van J.M. Tason Avila als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 13 januari 2010.