Uitspraak
RECHTBANK OOST-BRABANT
1.De procedure
- het tussenvonnis van 22 maart 2017;
- het proces-verbaal van comparitie van 31 augustus 2017;
- de nadere conclusie na comparatie van de Gemeente;
2.De feiten
In de sub.A.enB. omschreven verkopen zijn de eventueel bestaande rechten van voorpoting, met de daarop staande bomen begrepen.”
9 november 2005 geregistreerd (hierna: de akte van toedeling).
3.Het geschil
- betaling van de schade die de Gemeente stelt te hebben geleden van € 25.290,00,
- betaling van de kosten van het rooien van zes beuken van € 3.390,00,
- betaling van de kosten van Cobra Boomadviseurs van € 2.972,00 (ex BTW) en Totaalboom Brabant van € 130,00 (ex BTW), zijnde in totaal € 3.102,00 (ex BTW),
vermeerderd met rente en kosten.
4.De beoordeling
Oude zakelijke rechten.
Vroeger, nu en in de toekomst.Dissertatie 1978).
eventueelbestaande rechten van voorpoting bij de verkopen zijn inbegrepen. Dat er daadwerkelijk een voorpootrecht ten gunste van het perceel van [gedaagde] en ten laste van de berm rust, volgt hier niet uit.
Naar het oordeel van de rechtbank zijn er in dit geval voldoende andere factoren waaruit blijkt dat in ieder geval vóór 2005 sprake was van een voorpootrecht.
[naam 1] , [naam 2] en [naam 3] verklaren alle drie dat [gedaagde] zijn bomen/beuken diverse keren heeft gesnoeid. In dit licht acht de rechtbank de kale betwisting van de Gemeente dat [gedaagde] de beuken heeft geplant en onderhouden onvoldoende. Daarbij betrekt de rechtbank dat ter comparitie door mevrouw [naam 4] is aangegeven dat de Gemeente niet weet wie de bomen heeft geplant. Dat de Gemeente de beuken eenmalig, in 2011, heeft onderhouden, maakt daarnaast niet dat [gedaagde] de beuken niet (ook) kan hebben onderhouden. Naar het oordeel van de rechtbank staat hierdoor als onvoldoende betwist vast dat [gedaagde] de beuken in de berm heeft geplant en onderhouden en hier door de Gemeente nooit eerder iets van is gezegd. Ook dit is een factor die wijst op het bestaan van een voorpootrecht.
4.15. In de jurisprudentie en literatuur is ten aanzien van oude zakelijke rechten, die voor de invoering van het BW zijn ontstaan en die na die invoering niet meer kunnen worden gevestigd – zoals een voorpootrecht – diverse malen aangenomen dat deze bij ruilverkaveling kunnen worden gehandhaafd.Met de inschrijving van de ruilakte/akte van toedeling waarin het oude zakelijk recht is opgenomen, ontstaat niet een nieuw zakelijk recht maar wordt een reeds bestaand zakelijk recht vernieuwd. Een oud zakelijk recht komt dus niet per definitie met de inschrijving van de ruilakte/akte van toedeling te vervallen, maar kan gehandhaafd blijven. Voorwaarde hiervoor is wel dat het oude zakelijke recht in de ruilakte/akte van toedeling is opgenomen. Uit de jurisprudentie volgt namelijk dat het voorpootrecht niet inherent is aan het recht van eigendom van langs openbare wegen gelegen percelen, maar een afzonderlijk zakelijk recht sui generis is. Dit brengt mee dat registratie van dit recht en plaatsing ervan op de lijst van rechthebbenden noodzakelijk is om in het kader van ruilverkaveling en de afwikkeling daarvan op dit recht een beroep te kunnen doen (Rechtbank ’s-Hertogenbosch 5 augustus 1977, P 1978, 3385).
4.17. Anders dan [gedaagde] stelt, verzet het systeem van (absolute) zakelijke rechten zich er ook niet tegen dat een voorpootrecht na de ruilverkaveling tenietgaat. Zoals hiervoor onder 4.13 overwogen heeft de ruilverkaveling titelzuiverende werking, met als gevolg dat álle zakelijke rechten die niet in de akte van toedeling zijn omschreven door de overschrijving van deze akte teniet gaan. Het gesloten systeem van de wijze waarop (absolute) zakelijke rechten teniet kunnen gaan, verzet zich er dan ook geenszins tegen dat een bestaand voorpootrecht door niet in de akte van toedeling te vermelden, tenietgaat.
4.18. Uit het vorenstaande volgt dat de aard en het karakter van voorpootrechten zich niet verzetten tegen de toepassing van de titelzuiverende werking van artikel 208 lid 2 Landinrichtingswet. Ook een voorpootrecht valt onder de toepassing van artikel 208 lid 2 en kan dus op grond van dit artikel teniet gaan door ruilverkaveling. Dit verweer van [gedaagde] faalt.
Redelijkheid en billijkheid
4.33. Het feit dat er aangifte is gedaan door de Gemeente en de stelling dat [gedaagde] niet wist dat de bomen zouden afsterven, zijn naar het oordeel van de rechtbank ook onvoldoende om de conclusie te rechtvaardigen dat de aansprakelijkheid van [gedaagde] voor de schade van de Gemeente naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. Hetzelfde geldt voor het feit dat [gedaagde] de beuken in de berm heeft geplant en heeft onderhouden. Wel zal de rechtbank met dit laatste hierna bij de begroting van de schade rekening houden.
€ 5.205,60, zoals Lengkeek concludeert op basis van de vervangingswaarde.
4.36. De rechtbank stelt voorop dat als uitgangspunt voor de berekening van de omvang van een wettelijke verplichting tot schadevergoeding de benadeelde zoveel mogelijk in de toestand moet worden gebracht waarin hij zou hebben verkeerd indien de schadeveroorzakende gebeurtenis zou zijn uitgebleven. Hieruit volgt dat de schade in beginsel moet worden berekend met inachtneming van alle omstandigheden van het concrete geval. Op praktische gronden en om redenen van billijkheid, kan in bijzondere gevallen van een of meer omstandigheden van het geval worden geabstraheerd (onder meer HR 5 december 2008, ECLI:NL:HR:2008:BE9998). In gevallen van zaaksbeschadiging is uitgangspunt dat de eigenaar van de beschadigde zaak door die beschadiging een nadeel in zijn vermogen lijdt dat gelijk is aan de waardevermindering die de zaak heeft ondergaan. Volgens vaste rechtspraak zal het geldbedrag waarin deze waardevermindering kan worden uitgedrukt in het algemeen gelijk zijn aan de naar objectieve maatstaven berekende kosten die met het herstel zijn gemoeid. Wanneer een zaak geheel en al verloren gaat voor de rechthebbende doordat herstel niet mogelijk is of economisch onverantwoord, lijdt deze door dit verlies een nadeel in zijn vermogen gelijk aan de waarde van de zaak. Indien de desbetreffende, verloren gegane zaak een exemplaar is zonder eigen, individueel bepaalde kenmerken, van een soort waarvoor een voor het publiek toegankelijke markt bestaat, zal de rechthebbende door dit verlies een nadeel in zijn vermogen lijden dat in het algemeen kan worden gesteld op de waarde in het economisch verkeer van de zaak ten tijde van het verlies (de ‘marktwaarde’, zie HR 10 februari 2017, ECLI:HR:2017:208 en HR 7 mei 2004, ECLI:NL:HR:2004:AO2786).
4.37. Vaststaat dat de beuken door het snoeien dusdanig beschadigd zijn, dat herstel niet mogelijk is en ze gerooid dienen te worden. Gelet op voornoemde jurisprudentie dient in dat geval in beginsel de schade begroot te worden op de marktwaarde. Niet in geschil is echter dat er geen sprake is van een voor het publiek toegankelijke markt waarop de Gemeente voor de marktwaarde andere, soortgelijke bomen kan verkrijgen. De hoogte van de schade kan daardoor niet via de marktwaarde bepaald worden. Door de Gemeente is verder gesteld en door [gedaagde] niet betwist, dat het ook niet mogelijk is om bomen van dezelfde leeftijd terug te planten. Het terugplanten van een gelijkwaardige boom is dus niet reëel uitvoerbaar. Naar het oordeel van de rechtbank is de vervangingswaarde in dit geval dan ook niet een geschikte wijze om de schade te begroten. De rechtbank volgt de schadeberekening van Lengkeek om die reden niet.
4.38. Het Rekenmodel Boomwaarde dat Cobra Boomadviseurs heeft toegepast, is een waardebepaling op basis van de stichtingskosten. Dit zijn de kosten die nodig zijn voor het (op den duur) verkrijgen van een vergelijkbare boom op dezelfde locatie. Nu schadebegroting via de marktwaarde of via de vervangingswaarde niet mogelijk is, acht de rechtbank een dergelijke wijze van begroten – de “herbouw”waarde – passend. Dit strookt met het uitgangspunt dat de benadeelde zoveel mogelijk in de positie moet worden gebracht waarin hij zonder de schade zou hebben verkeerd. Wel zal de rechtbank hierbij rekening houden met het feit dat de aanplantkosten en de onderhoudskosten in het verleden niet (geheel) door de Gemeente zijn gedragen, aangezien [gedaagde] de beuken heeft geplant en onderhouden. Uitgangspunt blijft immers dat ook bij een abstracte rekenmethode zoveel als redelijkerwijs mogelijk is de werkelijk te lijden schade dient te worden begroot (vgl. ook Hoge Raad 15 december 2017, ECLI:NL:HR:2017:3145).
4.40. De stelling van [gedaagde] dat Cobra Boomadviseurs ten onrechte is uitgegaan van een leeftijd van de bomen van 38 jaar, volgt de rechtbank niet. De kale betwisting door [gedaagde] van de juistheid van de leeftijd van 38 acht de rechtbank onvoldoende om te twijfelen aan de uitkomst van het jaarringenonderzoek van Totaalboom Brabant.
4.41. Dat de bomen een restwaarde vertegenwoordigen die in mindering moet worden gebracht op het schadebedrag, heeft [gedaagde] naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende onderbouwd. De Gemeente heeft gesteld dat de bomen verrot zijn, wat in het rapport van Cobra Boomadviseurs wordt bevestigd en door [gedaagde] niet gemotiveerd is betwist. Gesteld noch gebleken is waar (het hout van) de bomen thans nog bruikbaar voor is en welke restwaarde ze dan vertegenwoordigen. Voor zover de bomen een restwaarde vertegenwoordigen als openhaardhout, is deze waarde naar het oordeel van de rechtbank te verwaarlozen.
4.43. De kosten voor het rooien van de beuken van € 3.390,00 heeft de Gemeente onderbouwd middels een kostenoverzicht van Cobra Boomadviseurs. Dat het rooien thans nog niet is gebeurd, maakt niet dat de Gemeente nog geen aanspraak kan maken op deze kosten. Ook toekomstige schade kan immers voor vergoeding in aanmerking komen (artikel 6:105 BW). De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat niet in geschil is dat de bomen dood zijn en dus gerooid dienen te worden. [gedaagde] stelt onder verwijzing naar de conclusie van Lengkeek dat het rooien van de beuken niet meer dan € 705,60 kost. De rechtbank zal de kosten van het rooien schatten op het gemiddelde van de gestelde bedragen, te weten op € 2.047,80 (€ 3.390,00 + € 705,60 : 2) en dit bedrag toewijzen.
2.085,00(3,0 punt × tarief € 695,00)