ECLI:NL:HR:2010:BM9600
Hoge Raad
- Cassatie
- D.H. Beukenhorst
- A.M.J. van Buchem-Spapens
- A. Hammerstein
- J.C. van Oven
- F.B. Bakels
- Rechtspraak.nl
Ongerechtvaardigde verrijking en de Landinrichtingswet: de grenzen van compensatie en vergoeding
In deze zaak, die voor de Hoge Raad is gebracht, staat de vraag centraal of een vordering uit ongerechtvaardigde verrijking mogelijk is naast de in de Landinrichtingswet geregelde procedures voor compensatie of vergoeding bij verlies van eigendom. De Gemeente Groesbeek had in het kader van een ruilverkaveling grond verworven die eerder in eigendom toebehoorde aan de verweerders. De rechtbank Arnhem oordeelde dat de Gemeente eigenaar was geworden door inschrijving van de akte van toedeling, en dat de verweerders onvoldoende belang hadden bij hun vorderingen. In hoger beroep oordeelde het gerechtshof dat een vordering uit ongerechtvaardigde verrijking in beginsel mogelijk was, en liet de verweerders toe tot bewijslevering over hun eigendomspretenties. Het hof kende uiteindelijk een schadevergoeding toe aan de verweerders, maar de Gemeente ging in cassatie.
De Hoge Raad vernietigde de arresten van het hof en bekrachtigde het vonnis van de rechtbank. De Hoge Raad oordeelde dat de Landinrichtingswet een gesloten stelsel van vergoedingen biedt, en dat er, behoudens bijzondere gevallen, geen plaats is voor een algemene vordering uit ongerechtvaardigde verrijking. De Hoge Raad benadrukte dat de termijnen in de wet zijn bedoeld om het proces van ruilverkaveling onherroepelijk af te ronden, en dat het niet verenigbaar is met dit stelsel om na het verstrijken van de termijnen alsnog een vordering uit ongerechtvaardigde verrijking in te stellen. De Hoge Raad concludeerde dat de vordering van de verweerders niet voor toewijzing vatbaar was, en wees de vorderingen in hoger beroep af.