In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 24 mei 2018 uitspraak gedaan in een geschil tussen C. [naam], eiser, en de algemeen directeur van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR), verweerder. De zaak betreft een schadevergoeding die aan eiser is toegekend na de herroeping van de ongeldigverklaring van zijn rijbewijs en de oplegging van deelname aan een alcoholslotprogramma. Eiser had in 2013 zijn rijbewijs ongeldig verklaard gekregen na een aanhouding wegens rijden onder invloed. Het CBR had hem een schadevergoeding van € 473,45 toegekend, welke later werd verhoogd naar € 649,26. Eiser heeft beroep ingesteld tegen dit besluit, waarbij hij stelt dat hij recht heeft op een hogere schadevergoeding vanwege gederfde inkomsten en transportkosten die hij heeft moeten maken door het niet kunnen besturen van zijn vrachtauto. De rechtbank heeft vastgesteld dat de relevante schadeperiode loopt van 28 maart 2013 tot 25 maart 2015, en dat eiser schade heeft geleden door de ongeldigverklaring van zijn rijbewijs. De rechtbank oordeelt dat het CBR aansprakelijk is voor de schade en dat eiser recht heeft op een schadevergoeding van in totaal € 32.526,00, te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank heeft het bestreden besluit vernietigd en het primaire besluit herroepen, waarbij het CBR is veroordeeld tot betaling van de schadevergoeding en de proceskosten van eiser.