ECLI:NL:RBOBR:2017:6412

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
12 december 2017
Publicatiedatum
11 december 2017
Zaaknummer
16_3626
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontvankelijkheid van beroep inzake WOZ-waarde door huurder van onroerende zaak

In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 12 december 2017 uitspraak gedaan over de ontvankelijkheid van een beroep dat was ingesteld door een huurder van een woning. De eiser, die als huurder van de woning op grond van artikel 24, derde lid, van de Wet WOZ recht had op een beschikking, stelde dat hij belang had bij een oordeel over de WOZ-waarde van de woning. De rechtbank oordeelde echter dat, hoewel de eiser recht had op een beschikking, hij geen procesbelang had bij het aanwenden van rechtsmiddelen, omdat hij geen belastingaanslag had ontvangen die afhankelijk was van de WOZ-waarde. De rechtbank concludeerde dat het beroep niet-ontvankelijk was, omdat de eiser niet aannemelijk had gemaakt dat hij belang had bij een oordeel over de WOZ-waarde. De rechtbank heeft wel een vergoeding van de reiskosten van de eiser toegewezen, omdat deze kosten waren gemaakt in verband met het bijwonen van de eerste zitting. De uitspraak benadrukt dat een beroep niet-ontvankelijk kan worden verklaard als de indiener geen belang heeft bij het rechtsmiddel, ongeacht de gronden waarop het steunt. De beslissing is openbaar uitgesproken en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun recht om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: SHE 16/3626

uitspraak van de meervoudige kamer van 12 december 2017 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

en

de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking Oost-Brabant, verweerder

(gemachtigde: mr. B.L. Meijer).

Procesverloop

Bij beschikking van 29 februari 2016, vervat in een op die datum gedagtekend aanslagbiljet, heeft verweerder op grond van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ) de waarde van de onroerende zaak, plaatselijk bekend als [de woning] (de woning), per waardepeildatum 1 januari 2015, voor het kalenderjaar 2016, vastgesteld op € 166.000.
Bij uitspraak op bezwaar van 24 november 2016 (de bestreden uitspraak) heeft verweerder de waarde van de woning gehandhaafd.
Eiser heeft tegen de bestreden uitspraak beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Bij brief van 28 februari 2017 heeft eiser gereageerd op het verweerschrift. Hierop heeft verweerder bij brief van 27 maart 2017 zijn reactie gegeven.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 april 2017. Eiser is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, bijgestaan door E.M. Paalman, taxateur.
Na de zitting heeft de rechtbank het onderzoek heropend en de zaak naar de meervoudige kamer van de rechtbank verwezen. De rechtbank heeft de verhuurster van de woning, woningcorporatie Brabant Wonen, in de gelegenheid gesteld te laten weten of zij aan het geding wenst deel te nemen. De rechtbank heeft geen reactie daarop ontvangen. Bij brief van 10 juli 2017 heeft de rechtbank aan eiser medegedeeld dat zijn belang bij het ingestelde beroep dient te worden beoordeeld.
Op 24 november 2017 heeft de tweede zitting plaatsgevonden. Eiser is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, bijgestaan door S. Ploegmakers-van der Pol en E.M. Paalman.

Overwegingen

Feiten
Eiser is huurder van de woning, een appartement uit 2011. Aan eiser is geen belastingaanslag opgelegd waarvan de hoogte afhankelijk is van de WOZ-waarde van deze woning.
Beoordeling
1. De rechtbank beoordeelt de ontvankelijkheid van het beroep ambtshalve en overweegt daarover het volgende.
2. Op grond van artikel 22, eerste lid, van de Wet WOZ stelt de heffingsambtenaar van de gemeente waarin de onroerende zaak is gelegen, de waarde van de onroerende zaak vast bij een voor bezwaar vatbare beschikking. Op grond van artikel 24, derde lid, aanhef en onderdeel b, van de Wet WOZ geschiedt de bekendmaking van de beschikking terstond door toezending aan, onder andere, degene die aan het begin van het kalenderjaar de onroerende zaak al dan niet krachtens eigendom, bezit, beperkt recht of persoonlijk recht gebruikt.
3. Niet in geschil is dat eiser gebruiker van de woning was. De heffingsambtenaar was daarom verplicht tot toezending van de beschikking aan eiser. De rechtbank stelt vast dat verweerder dat met de onderhavige beschikking van 29 februari 2016 heeft gedaan. Nu aan eiser op grond van artikel 24, derde lid, van de Wet WOZ reeds een beschikking toekomt, geldt de in artikel 28, eerste lid, slotzin van de Wet WOZ gestelde eis voor de verkrijging van een beschikking niet. Dit laat echter onverlet dat een bezwaar of beroep niet-ontvankelijk moet worden verklaard als de indiener van dat rechtsmiddel daarbij geen belang heeft.
4. Volgens vaste rechtspraak (zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 27 augustus 2008, ECLI:NL:RVS:2008:BE9272, de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 18 september 2013, ECLI:NL:CRVB:2013:1874 en het arrest van de Hoge Raad van 11 april 2014, ECLI:NL:HR:2014:878) moet een bezwaar, beroep of (incidenteel) hoger beroep niet-ontvankelijk worden verklaard, als de indiener van dat rechtsmiddel daarbij geen belang heeft. Daarvan is volgens de Hoge Raad sprake als het aanwenden van het rechtsmiddel, ongeacht de gronden waarop het steunt, de indiener niet in een betere positie kan brengen met betrekking tot het bestreden besluit en eventuele bijkomende (rechterlijke) beslissingen, zoals die met betrekking tot proceskosten en griffierecht. Eerst indien het aangewende rechtsmiddel de indiener ervan wel in een betere positie kan brengen met betrekking tot het bestreden besluit dan wel eventuele bijkomende beslissingen en voldaan is aan de overige ontvankelijkheidsvereisten, moet het rechtsmiddel ontvankelijk worden geacht, de door de indiener aangevoerde gronden worden onderzocht en worden beoordeeld of het rechtsmiddel wel of niet gegrond is.
5. Eiser is huurder van de woning. Vaststaat dat gebruikers (huurders) van onroerende zaken die tot woning dienen met ingang van 1 januari 2006 niet in de heffing van de onroerendezaakbelastingen worden betrokken. Het belang bij het aanwenden van rechtsmiddelen door de huurder van een woning kan dan ook niet gelegen zijn in verlaging van die op de WOZ-waarde gebaseerde belasting. In bepaalde situaties kan echter voor een huurder wel een belang bestaan bij verlaging van de WOZ-waarde. Naar het oordeel van de rechtbank ligt het op de weg van eiser om aannemelijk te maken dat hij belang heeft bij een oordeel over de WOZ-waarde van de woning.
6. Eiser heeft ter zitting, gevraagd naar zijn belang bij het door hem ingestelde beroep, uiteengezet dat hij bezwaar heeft gemaakt en beroep heeft ingesteld, omdat hij van mening is dat de WOZ-waardering juist dient plaats te vinden. Eiser wil graag dat fouten die volgens hem bij de vaststelling van de WOZ-waarde zijn gemaakt, worden hersteld. Het gaat eiser, zoals hij desgevraagd ter zitting heeft bevestigd, uitsluitend om het principe dat de WOZ-waarde juist dient te zijn. De rechtbank oordeelt dat eiser daarmee niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij belang heeft bij een oordeel over de WOZ-waarde van de woning en concludeert dat het procesbelang ontbreekt. Er kan van de rechtbank geen uitspraak worden gevraagd uitsluitend vanwege de principiële betekenis daarvan.
7. Uit het voorgaande volgt dat het beroep niet-ontvankelijk is. Dat betekent dat de rechtbank niet toekomt aan een beoordeling van de beroepsgronden van eiser.
8. De rechtbank ziet aanleiding voor een vergoeding van de reiskosten, die eiser in verband met het bijwonen van de eerste zitting heeft gemaakt. Daartoe acht de rechtbank redengevend dat, naar aanleiding van de inhoudelijke uitspraak op bezwaar van verweerder en de daartegen aangevoerde beroepsgronden, op die zitting uitsluitend over de WOZ-waarde is gesproken en het procesbelang pas op de tweede zitting aan de orde is gekomen. Met inachtneming van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht bedraagt de reiskostenvergoeding in verband met het bijwonen van de eerste zitting € 8,40 (op basis van het tarief voor een retourreis met openbaar vervoer, tweede klasse, zonder korting, tussen Oss en ’s-Hertogenbosch). De rechtbank veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser, bestaande uit reiskosten, zoals hiervoor vermeld. Voor een vergoeding van overige proceskosten bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep niet-ontvankelijk;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser ten bedrage van € 8,40.
Deze uitspraak is gedaan door mr. F.M. Rijnbeek, voorzitter, en mr. L. Soeteman en
mr. M.P. Schutte, leden, in aanwezigheid van Z. Selkan, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 12 december 2017.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.