ECLI:NL:RBOBR:2017:6412
Rechtbank Oost-Brabant
- Eerste aanleg - meervoudig
- Rechtspraak.nl
Ontvankelijkheid van beroep inzake WOZ-waarde door huurder van onroerende zaak
In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 12 december 2017 uitspraak gedaan over de ontvankelijkheid van een beroep dat was ingesteld door een huurder van een woning. De eiser, die als huurder van de woning op grond van artikel 24, derde lid, van de Wet WOZ recht had op een beschikking, stelde dat hij belang had bij een oordeel over de WOZ-waarde van de woning. De rechtbank oordeelde echter dat, hoewel de eiser recht had op een beschikking, hij geen procesbelang had bij het aanwenden van rechtsmiddelen, omdat hij geen belastingaanslag had ontvangen die afhankelijk was van de WOZ-waarde. De rechtbank concludeerde dat het beroep niet-ontvankelijk was, omdat de eiser niet aannemelijk had gemaakt dat hij belang had bij een oordeel over de WOZ-waarde. De rechtbank heeft wel een vergoeding van de reiskosten van de eiser toegewezen, omdat deze kosten waren gemaakt in verband met het bijwonen van de eerste zitting. De uitspraak benadrukt dat een beroep niet-ontvankelijk kan worden verklaard als de indiener geen belang heeft bij het rechtsmiddel, ongeacht de gronden waarop het steunt. De beslissing is openbaar uitgesproken en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun recht om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch.