4.2.4Het is op voorhand aannemelijk dat sprake is van een niet uitvoerbare
Wbr-vergunning. Dit is zodanig evident dat het bestreden besluit in redelijkheid niet had kunnen worden genomen. Zowel wat betreft de realisatie van het oplaadstation als het gebruik daarvan, zal nimmer aan in ieder geval de voorschriften 1, 6, 8 en 20 van de vergunning kunnen worden voldaan. Snelwegservice concludeert dat haar belangen in relatie tot de veilige exploitatie van haar tankstation niet, althans onvoldoende bij het bestreden besluit zijn onderzocht en gewogen.
5. Verweerder en Fastned (en Breesaap) hebben respectievelijk in het verweerschrift en de zienswijze inhoudelijk gereageerd op hetgeen eiseressen in het beroepschrift over deze beroepsgrond hebben aangevoerd. Ter zitting van de rechtbank hebben verweerder en Fastned zich op het standpunt gesteld dat hetgeen eiseressen in de aanvullende gronden van beroep over deze beroepsgrond hebben aangevoerd wegens strijd met de goede procesorde buiten beschouwing moet worden gelaten, omdat dit eerder had kunnen en moeten worden aangevoerd en zij hierop niet, althans onvoldoende adequaat hebben kunnen reageren. In hun pleitnota’s hebben verweerder en Fastned – voor zover mogelijk – nog inhoudelijk gereageerd op deze beroepsgrond.
6. De rechtbank overweegt als volgt.
7. Uit jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) (bijvoorbeeld de uitspraak van 22 februari 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BV6534) volgt dat geen rechtsregel verbiedt dat na afloop van de voor het indienen van beroepsgronden gestelde termijn alsnog nieuwe gronden worden ingediend, zij het dat die mogelijkheid wordt begrensd door de goede procesorde. Voor het antwoord op de vraag of de goede procesorde in geding is, is in het algemeen bepalend een afweging van de proceseconomie, de reden waarom de desbetreffende beroepsgrond pas in een laat stadium is aangevoerd, de mogelijkheid voor de andere partijen om adequaat op die beroepsgrond te reageren en de processuele belangen van de partijen over en weer. De rechtbank zal in het licht van deze omstandigheden bezien in hoeverre het door eiseressen in de aanvullende gronden van beroep aangevoerde wegens strijd met de goede procesorde buiten beschouwing moet worden gelaten. 8. Ingevolge artikel 1 van de Wbr wordt – kort gezegd – onder waterstaatswerken verstaan bij het Rijk in beheer zijnde wegen.
Artikel 2, eerste lid, van de Wbr bepaalt dat het is verboden zonder vergunning van Onze Minister van Verkeer en Waterstaat gebruik te maken van een waterstaatswerk door anders dan waartoe het is bestemd:
a. daarin, daarop, daaronder of daarover werken te maken of te behouden;
b. daarin, daaronder of daarop vaste stoffen of voorwerpen te storten, te plaatsen of neer te leggen, of deze te laten staan of liggen.
Ingevolge artikel 3, eerste lid, van de Wbr kan weigering, wijziging of intrekking van een vergunning, alsmede toepassing van de artikelen 2, tweede lid, en 6 slechts geschieden ter bescherming van waterstaatswerken en ter verzekering van het doelmatig en veilig gebruik van die werken, met inbegrip van het belang van verruiming of wijziging anderszins van die werken.
Ingevolge artikel 3, tweede lid, van de Wbr kunnen de in het eerste lid bedoelde besluiten mede strekken ter bescherming van aan de waterstaatswerken verbonden belangen van andere dan waterstaatkundige aard, doch enkel voor zover daarin niet is voorzien door bij of krachtens een andere wet gestelde bepalingen.
9. De rechtbank stelt vast dat verweerder en Fastned adequaat hebben kunnen reageren en ter zitting van de rechtbank ook hebben gereageerd op de stelling van eiseressen in de aanvullende gronden van beroep dat het trafohuisje op de tekeningen bij de
Wbr-vergunning is ingetekend op de locatie van de LPG-tank van Snelwegservice, zodat geen aanleiding bestaat deze stelling buiten beschouwing te laten. Verder stelt de rechtbank vast dat verweerder en Fastned erkennen dat die stelling juist is, dat geen Wbr-vergunning voor dat trafohuisje op de ingetekende locatie verleend mocht worden en dat het bestreden besluit in zoverre onrechtmatig is.
10. De beroepsgrond van eiseressen treft in zoverre dus doel.
11. De rechtbank stelt voorts vast dat verweerder en Fastned adequaat hebben kunnen reageren en ter zitting van de rechtbank ook hebben gereageerd op de overige stellingen van eiseressen zoals hiervoor weergegeven in rechtsoverweging 4.2.1, alsook op het betoog van eiseressen zoals hiervoor weergegeven in rechtsoverweging 4.2.2, zodat geen aanleiding bestaat een en ander buiten beschouwing te laten.
12. Anders dan eiseressen hebben gesteld in de aanvullende gronden van beroep, wordt, zo is ter zitting van de rechtbank duidelijk geworden, het oplaadstation (met uitzondering dus van het trafohuisje) op ongeveer 11 à 12 meter van de LPG-tank gebouwd. Voor zover eiseressen betogen dat Snelwegservice door het bestreden besluit niet aan de aan haar op grond van het Besluit LPG-tankstations milieubeheer, het Besluit externe veiligheid inrichtingen en de PGS-16 rustende veiligheidsvoorschriften kan voldoen, moet worden geoordeeld dat dit betoog faalt, reeds omdat eiseressen dit betoog niet hebben geconcretiseerd. Bovendien hebben verweerder en Fastned onvoldoende weersproken opgemerkt dat het oplaadstation geen kwetsbaar of beperkt kwetsbaar object is in de zin van het Besluit externe veiligheid inrichtingen en evenmin een object is in categorie I of II van het Besluit LPG-tankstations milieubeheer en dat die besluiten op onderhavige situatie dus niet van toepassing zijn. Weliswaar is van de zijde van Snelwegservice ter zitting van de rechtbank nog opgemerkt dat adviesbureaus haar hebben bevestigd dat het Besluit externe veiligheid inrichtingen wel van toepassing is, maar die opmerking laat de rechtbank wegens strijd met een goede procesorde buiten beschouwing, omdat verweerder en Fastned daarop niet adequaat hebben kunnen reageren. Voorts hebben verweerder en Fastned eveneens onvoldoende weersproken opgemerkt dat de door PGS 16 voorgeschreven interne veiligheidsafstanden niet van toepassing zijn, omdat het oplaadstation geen onderdeel is van de LPG-afleverinstallatie, terwijl PGS 16 voor de externe veiligheidsafstanden verwijst naar het Besluit externe veiligheid inrichtingen en dit besluit niet op onderhavige situatie niet van toepassing is.
13. Voor zover eiseressen betogen dat het bestreden besluit in strijd is met het Bouwbesluit 2012 en het bestemmingsplan Buitengebied Maasdonk, moet worden geoordeeld dat dit betoog niet slaagt, omdat de in dat kader te behartigen belangen niet bij de beoordeling van een aanvraag op grond van de Wbr moeten worden getoetst, maar bij de beoordeling van de aanvraag om verlening van een omgevingsvergunning op basis van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 16 april 2003, ECLI:NL:RVS:2003:AF7341). 13. De rechtbank laat het betoog van eiseressen (zoals hiervoor weergegeven in rechtsoverweging 4.2.3) dat het bestreden besluit – kort gezegd – in strijd is met de verkeersveiligheid wegens strijd met de goede procesorde buiten beschouwing. Verweerder noch Fastned hebben ter zitting op dit betoog gereageerd, terwijl, zo is ook ter zitting van de rechtbank duidelijk geworden, dit betoog dermate feitelijk is dat zij daarop in redelijkheid niet adequaat hebben kunnen reageren. Ook overigens hebben eiseressen, anders dan ten aanzien van het onder 4.2.1 en 4.2.2 aangevoerde, geen reden naar voren gebracht waarom zij dit betoog pas in de aanvullende gronden van beroep hebben aangevoerd. In dit licht bezien en mede gelet op de belangen van Fastned, ziet de rechtbank geen aanleiding om de zaak aan te houden opdat verweerder en Fastned alsnog adequaat op het betoog kunnen reageren, maar laat zij dit betoog dus buiten beschouwing.
15. Anders dan eiseressen betogen (zoals weergegeven onder rechtsoverweging 4.1 en 4.2.4) bestaat, met uitzondering van het trafohuisje, gezien het voorgaande, geen grond voor de conclusie dat verlening van de Wbr-vergunning in strijd is met het doel van en de bepalingen in de Wbr dan wel dat sprake is van een niet uitvoerbare Wbr-vergunning dan wel dat verweerder de belangen van Snelwegservice onvoldoende heeft onderzocht en gewogen.
16. Voor al het overige slaagt de beroepsgrond dus niet.
17. De beroepsgrond van eiseressen dat aan het bestreden besluit een evidente privaatrechtelijke belemmering in de weg staat, faalt. Eiseressen hebben weliswaar in het beroepschrift uitvoerig uiteengezet dat en waarom naar hun mening het bestreden besluit leidt tot een schending van de tussen eiseressen en de Staat gemaakte afspraken over de exploitatie van het tankstation en de uitbreiding ervan zoals neergelegd in het Convenant, de bilaterale overeenkomst en de gebruiksovereenkomst. Maar daar staat tegenover dat, zoals verweerder en Fastned terecht hebben aangevoerd, de voorzieningenrechter van de rechtbank en het gerechtshof – kort gezegd – hebben geoordeeld dat het Convenant, noch de bilaterale overeenkomst, noch de gebruiksovereenkomst worden geschonden. Het betoog van eiseressen dat Snelwegservice in haar gebruiksgenot dan wel huurgenot wordt belemmerd, omdat verweerder ook aan Snelwegservice een Wbr-vergunning heeft verleend voor het plaatsen van een oplaadstation op de verzorgingsplaats De Geffense Barrière, treft geen doel. Verweerder heeft ter zitting van de rechtbank onweersproken uiteengezet dat de Staat en Snelwegservice bij het aangaan van de gebruiksovereenkomst uitsluitend de verkoop van fossiele brandstoffen en de exploitatie van een shop voor ogen hebben gehad, dat Snelwegservice in dit gebruik op geen enkele wijze wordt beperkt door het bestreden besluit, dat bij het aangaan van de gebruiksovereenkomst partijen niet hebben kunnen voorzien dat Snelwegservice de gehuurde gronden ook voor een oplaadstation zou gaan gebruiken en dat eventuele concurrentie voor dit gebruik dan ook geen beperking van het afgesproken huurgenot kan veroorzaken. Bij deze stand van zaken moet worden geoordeeld dat eiseressen niet aannemelijk hebben gemaakt dat sprake is van een evidente privaatrechtelijke belemmering die het bestreden besluit in de weg staat.
18. De beroepsgrond van eiseressen dat het bestreden besluit in strijd is met de Benzinewet faalt evenzeer, reeds omdat deze beroepsgrond niet nader is onderbouwd, terwijl dit, mede gelet op de standpunten van verweerder en Fastned ter zake, wel op hun weg had gelegen.
19. De beroepsgrond van eiseressen dat het bestreden besluit de bestaande praktijk en het beleid doorkruist en dat het bestreden besluit berust op beleid dat, voor zover dat is gebaseerd op de Kennisgeving 2011, in strijd is met het recht, faalt evenzeer, reeds omdat deze beroepsgrond niet nader is onderbouwd, terwijl dit, mede gelet op de standpunten van verweerder en Fastned ter zake, wel op hun weg had gelegen.
20. De beroepsgrond van eiseressen dat het bestreden besluit in strijd is met staatssteunregels, faalt ook. Aan deze beroepsgrond ligt ten grondslag het betoog van eiseressen, zoals ook geformuleerd in de door VPR bij de Commissie ingediende klacht, dat sprake is van ongeoorloofde staatssteun, omdat de Staat Fastned heeft vrijgesteld van de gebruiksvergoeding voor het exploiteren van het oplaadstation en de Staat deze steunmaatregel ten onrechte niet heeft gemeld bij de Commissie. Niet in geschil is dat verweerder met de Wbr-vergunning zelf geen voordeel verstrekt. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de vrijstelling van de gebruiksvergoeding los kan worden gezien van onderhavige Wbr-vergunning en dat het betoog van eiseressen in de onderhavige procedure slechts indirect aan de orde kan komen, en wel in het kader van de vraag of staatssteun mogelijk een beletsel is voor de financieel-economische uitvoerbaarheid van deWbr-vergunning (vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 10 december 2014, ECLI:NL:RVS:2014:4428). Een dergelijk betoog kan volgens die jurisprudentie slechts leiden tot vernietiging van het bestreden besluit indien en voor zover het aangevoerde leidt tot de conclusie dat verweerder op voorhand in redelijkheid had moeten inzien dat de Wbr-vergunning niet kan worden uitgevoerd. In hetgeen eiseressen hebben aangevoerd bestaat daarvoor geen grond. In dit licht bezien en in aanmerking genomen de brief van de Commissie van 2 oktober 2014, alsook het vonnis van de voorzieningenrechter en het arrest van het gerechtshof, bestaat geen grond voor de conclusie dat de Unierechtelijke verplichting tot loyale samenwerking (zoals neergelegd in artikel 4, derde lid, van het Verdrag betreffende de Europese Unie) met zich brengt dat de rechtbank het bestreden besluit moet vernietigen. Voor het opnemen van contact met de Commissie over de stand van zaken met betrekking tot de klacht ziet de rechtbank in de gegeven omstandigheden geen aanleiding. 21. De slotsom is dat het beroep gegrond is en dat het bestreden besluit wegens strijd met artikel 3:2 van de Awb moet worden vernietigd, voor zover daarbij een Wbr-vergunning is verleend voor het plaatsen en behouden van het trafohuisje op verzorgingsplaats De Geffense Barrière. Aangezien, zoals verweerder en Fastned ter zitting van de rechtbank ook hebben bevestigd, de Wbr-vergunning geweigerd had moeten worden voor zover die vergunning betrekking heeft op het plaatsen en behouden van het trafohuisje op verzorgingsplaats De Geffense Barrière, zal de rechtbank dienovereenkomstig met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder b, van de Awb zelf in de zaak voorzien en bepalen dat deze uitspraak in de plaats treedt van het bestreden besluit voor zover dit is vernietigd.
22. Nu het beroep van eiseressen gegrond is, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan VPR het door VPR betaalde griffierecht van € 328,- vergoedt.
23. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseressen gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 974,00 (1 punt voor het indienen van het (aanvullend) beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 487,00 en een wegingsfactor 1).