ECLI:NL:RBOBR:2015:756

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
16 februari 2015
Publicatiedatum
12 februari 2015
Zaaknummer
14_2060
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursprocesrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuursrechtelijke geschil over vergunning voor oplaadstation op verzorgingsplaats langs rijksweg

In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 16 februari 2015 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijk geschil over de verlening van een vergunning op grond van de Wet beheer rijkswaterstaatwerken (Wbr) voor het plaatsen van een oplaadstation voor elektrische voertuigen op de verzorgingsplaats De Geffense Barrière aan de Rijksweg A59. Eiseressen, SnelWegService B.V. en de Vereniging Particuliere Rijkswegvergunningen van Tankstations, hebben gezamenlijk beroep ingesteld tegen het besluit van de minister van Infrastructuur en Milieu, dat een vergunning verleende aan Beheersmaatschappij Breesaap B.V. voor het exploiteren van het oplaadstation. De rechtbank heeft vastgesteld dat de wijziging van de tenaamstelling van de vergunning niet in strijd is met het rechtszekerheidsbeginsel en dat de belangen van de eiseressen niet voldoende zijn onderbouwd. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de vergunning voor het plaatsen van het trafohuisje op de locatie niet kon worden verleend, omdat dit in strijd is met de geldende veiligheidsvoorschriften en de vergunning niet uitvoerbaar is. De rechtbank heeft het bestreden besluit vernietigd voor zover het betrekking heeft op het trafohuisje en de minister opgedragen het griffierecht aan de eiseressen te vergoeden. De uitspraak benadrukt de noodzaak van zorgvuldige afweging van belangen bij de verlening van vergunningen in het kader van de Wbr.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zittingsplaats ’s-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: SHE 14/2060

uitspraak van de meervoudige kamer van 16 februari 2015 in de zaak tussen

1. Vereniging Particuliere Rijkswegvergunningen van Tankstations,

2. SnelWegService B.V.,

tezamen te noemen: eiseressen,
(gemachtigde: mr. V.J. Leijh)
en

de minister van Infrastructuur en Milieu, verweerder,

(gemachtigde: mr. E.C.M. Schippers).
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen: Fastned B.V. (voorheen Beheersmaatschappij Breesaap B.V.) (vergunninghoudster),
(gemachtigde: mr. L.P.W. Mensink).

Procesverloop

Bij besluit van 7 mei 2014 met kenmerk Z8500242814 RWS-2014/19558 (het bestreden besluit) heeft verweerder een vergunning als bedoeld in artikel 2, eerste lid, van de Wet beheer rijkswaterstaatwerken (Wbr) verleend aan Beheersmaatschappij Breesaap B.V. (Breesaap) voor het plaatsen en behouden van een oplaadstation voor elektrische motorvoertuigen op verzorgingsplaats De Geffense Barrière aan de linkerzijde van Rijksweg A59 ter hoogte van km. 150.200 in Geffen (gemeente Maasdonk).
Eiseressen hebben op 20 juni 2014 tegen het bestreden besluit gezamenlijk beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Breesaap en Fastned B.V. (Fastned) hebben op 30 september 2014 gezamenlijk een zienswijze ingediend.
Bij besluit van 18 december 2014 heeft verweerder de tenaamstelling van de
Wbr-vergunning gewijzigd in Fastned. Bij brief van 8 januari 2015 heeft verweerder dit besluit aan de rechtbank toegezonden.
Bij brieven van 12 januari 2015 en 22 januari 2015 heeft verweerder aanvullende stukken toegezonden.
Bij brief van 16 januari 2015 hebben eiseressen hun beroep aangevuld (aanvullende gronden van beroep).
Bij brief van 26 januari 2015 hebben eiseressen een aanvullend stuk toegezonden.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 januari 2015, waar partijen bij hun gemachtigde zijn verschenen. Voorts waren aanwezig aan de zijde van eiseressen
[persoon 1] en [persoon 2], aan de zijde van Fastned [persoon 3] en [persoon 4] en aan de zijde van verweerder [persoon 5], [persoon 6], [persoon 7] en
[persoon 8].

Overwegingen

De voorgeschiedenis en de feiten
1. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1
De Vereniging Particuliere Rijkswegvergunningen van Tankstations (VPR) is een vereniging waarbij particuliere vergunninghouders van motorbrandstoffenverkooppunten langs rijkswegen zijn aangesloten. VPR heeft tot doel – kort gezegd – de belangen van haar leden te behartigen.
1.2
SnelWegService B.V. (Snelwegservice) is een van de leden van VPR. Snelwegservice exploiteert een motorbrandstoffenverkooppunt (tankstation) op verzorgingsplaats De Geffense Barrière. Deze verzorgingsplaats ligt aan de Rijksweg A59. Daartoe is aan Snelwegservice een Wbr-vergunning verleend en is tussen haar en de Nederlandse Staat (Staat), die eigenaar is van de verzorgingsplaats, een gebruiksovereenkomst gesloten. Voor het gebruik van de verzorgingsplaats betaalt Snelwegservice een gebruiksvergoeding aan de Staat.
1.3
In het kader van de wens van de Staat in de jaren ’90 om de concurrentie op de benzinemarkt te bevorderen, is onder meer tussen de Staat en VPR een akkoord bereikt dat is neergelegd in het op 13 april 2000 gesloten Convenant Alternatief Traject “MDW Benzine Hoofdwegennet” (Convenant). In het Convenant is het begrip ‘locatie’ gedefinieerd als een langs een Rijksweg gelegen perceel grond, in beheer bij het Rijk (Rijkswaterstaat) en eigendom van de Staat, bestemd voor een verkooppunt van motorbrandstoffen. In artikel 7.1 van het Convenant is bepaald dat het Rijk langs bestaande Rijkswegen geen aanvullende locaties zal creëren.
De in het Convenant opgenomen afspraken tussen (de rechtsvoorganger van) Snelwegservice en de Staat zijn vastgesteld in een Standaard Bilaterale Overeenkomst Alternatief Traject “MDW Benzine Hoofdwegennet voor Particulieren” (bilaterale overeenkomst).
Ter implementatie van de in het Convenant neergelegde afspraken is in 2005 de Wet tot veiling van bepaalde verkooppunten van motorbrandstoffen tot stand gekomen (Benzinewet). In artikel 1, aanhef en onder c, van die wet is het begrip ‘locatie’ gedefinieerd als een gedeelte van een verzorgingsplaats, bestemd voor de vestiging van een verkooppunt van motorbrandstoffen.
1.4
Op basis van de Kennisgeving Voorzieningen op verzorgingsplaatsen langs rijkswegen van 2004 (Kennisgeving 2004) was de oprichting van energielaadpunten voor elektrische auto’s langs de Nederlandse rijkswegen tot in 2011 alleen mogelijk als ‘aanvullende voorziening’ en niet als ‘basisvoorziening’. Dit betekent dat alleen bestaande concessiehouders, die al een basisvoorziening (zoals een tankstation of een wegrestaurant) exploiteerden, een dergelijk energielaadpunt (oplaadstation) op de verzorgingsplaats in gebruik mochten hebben.
Hierin is verandering gekomen door de Kennisgeving Wijziging Voorzieningen op verzorgingsplaatsen langs rijkswegen (energielaadpunten) van 20 december 2011 (Kennisgeving 2011). In deze nieuwe Kennisgeving wordt een oplaadpunt als basisvoorziening aangemerkt, hetgeen betekent dat ook derden, niet zijnde bestaande concessiehouders, daarvoor een aanvraag kunnen indienen. Hierbij is van belang geacht dat het niet wenselijk is dat plaatsing van een oplaadpunt afhankelijk is van de exploitant van al aanwezige basisvoorzieningen. Volgens de toelichting was in 2004 niet voorzien dat het elektrische rijden zo sterk zou toenemen en is het, teneinde het elektrisch rijden te faciliteren, wenselijk dat er zelfstandig geëxploiteerde elektrische oplaadstations beschikbaar komen op de verzorgingsplaatsen langs rijkswegen. Het gaat hierbij om zogenoemde snellaadpalen, waarbij een elektrische auto in ongeveer 20 minuten kan opladen.
1.5
Breesaap heeft het recht verkregen om op 201 verzorgingsplaatsen een laadstation te exploiteren. In al deze gevallen gaat het om de exploitatie van oplaadstations op verzorgingsplaatsen waar bestaande concessiehouders, waaronder Snelwegservice, reeds een basisvoorziening exploiteren.
1.6
Op 20 december 2011 heeft Breesaap door middel van een daartoe bestemd formulier onderhavige aanvraag ingediend om een vergunning ingevolge de Wbr. In die aanvraag staat dat Breesaap namens Fastned B.V. i.o. een vergunning wil aanvragen voor het neerzetten en exploiteren van oplaadstations op verzorgingsplaatsen, waaronder dus De Geffense Barrière.
1.7
Verweerder heeft de uniforme openbare voorbereidingsprocedure als bedoeld in afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) toegepast en in maart 2013 een ontwerpbesluit genomen. Tegen dit ontwerpbesluit hebben eiseressen ieder afzonderlijk een zienswijze ingediend.
1.8
VPR heeft bij brief van 22 januari 2013 bij de Europese Commissie (Commissie) een klacht ingediend tegen de Staat wegens overtreding van de staatssteunregels. Volgens VPR is de vrijstelling van de gebruiksvergoeding voor nieuwe concessiehouders die elektrische oplaadpalen langs het Nederlandse rijkswegennet exploiteren een steunmaatregel, die de Staat had moeten melden bij de Commissie. Door deze maatregel wordt staatssteun verleend, aldus VPR.
Bij brief van 2 oktober 2014 heeft de Commissie VPR – kort gezegd – bericht zich op het standpunt te hebben gesteld dat geen sprake is van verboden staatssteun, dat dit een voorlopig standpunt is en dat, tenzij binnen een maand nieuwe relevante informatie wordt ingediend die dat voorlopige standpunt weerspreekt, de Commissie niet van plan is de zaak verder te onderzoeken.
Bij brief van 10 oktober 2014 heeft VPR gereageerd op de brief van de Commissie en de Commissie verzocht haar voorlopige standpunt te herzien. Hierbij heeft VPR gewezen op het bij die brief overgelegde rapport van Lexonomics van 4 juni 2013.
1.9
Eiseressen hebben een kort geding aanhangig gemaakt bij de burgerlijke rechter en
– kort gezegd – gevorderd (-) de Staat te gebieden de uitvoering van de aanleg en exploitatie van oplaadstations te (doen) staken, (-) de Staat te gebieden de voorgenomen vergunningverlening op te schorten totdat de Europese Commissie een beslissing heeft genomen over de vraag of sprake is van staatssteun en (-) de Staat te gebieden te verhinderen dat oplaadstations worden geplaatst op dan wel binnen 20 kilometer van de verzorgingsplaatsen.
Bij vonnis van 25 juli 2013 (ECLI:NL:RBDHA:2013:9096) heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Den Haag de vorderingen van eiseressen afgewezen.
Bij arrest van 9 december 2014 (ECLI:NL:GHDHA:2014:4216) heeft het gerechtshof Den Haag dat vonnis bekrachtigd.
1.1
Bij besluit van 2 december 2014 hebben burgemeester en wethouders van de gemeente Maasdonk Fastned een omgevingsvergunning verleend voor de bouw van een oplaadstation op de verzorgingsplaats De Geffense Barrière (omgevingsvergunning).
Snelwegservice heeft tegen dit besluit op 8 januari 2015 bezwaar gemaakt.
Het bestreden besluit
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder aan Breesaap de Wbr-vergunning verleend, waaraan verweerder voorschriften heeft verbonden. Verweerder heeft uiteengezet dat uit de toets van de vergunningaanvraag aan de criteria van artikel 3 van de Wbr en het betrokken beleid, alsmede na afweging van alle betrokken belangen, niet is gebleken dat de vergunning moet worden geweigerd. Op de situatietekeningen bij de Wbr-vergunning staat de huidige situatie met een gearceerde inpassing van – kort gezegd – het oplaadstation, waaronder een rood gearceerd vierkant aangeduid als trafo / meterkast (trafohuisje).
De bespreking van de beroepsgronden en het oordeel van de rechtbank
3. De beroepsgrond van eiseressen dat de wijziging van de tenaamstelling niet transparant, onzorgvuldig, ondeugdelijk gemotiveerd en in strijd met de rechtszekerheid is, faalt. De Wbr-vergunning is een zaaksgebonden beschikking, terwijl bovendien geen grond bestaat voor het oordeel dat Snelwegservice niet kon of mocht verwachten dat de vergunning aan Fastned zou worden verleend. Breesaap had reeds in haar aanvraag vermeld dat zij de vergunning namens Fastned B.V. i.o. wil aanvragen en verweerder heeft in het ontwerpbesluit vermeld de vergunning aan Fastned te verlenen. De wijziging van de tenaamstelling is dan ook niet in strijd met het rechtszekerheidsbeginsel, terwijl in hetgeen eiseressen hebben aangevoerd ook anderszins geen aanknopingspunt bestaat voor de conclusie dat die wijziging ontoelaatbaar is.
4. Eiseressen hebben voorts aangevoerd dat het bestreden besluit in strijd is met de Wbr.
4.1
In het beroepschrift hebben eiseressen hiertoe uiteengezet dat, gelet op de zwaarwegende belangen die met de nakoming van de afspraken in het Convenant en in de bilaterale overeenkomst zijn gemoeid, sprake is van noodzakelijke bescherming van aan waterstaatswerken verbonden belangen van andere dan waterstaatkundige aard op grond waarvan de vergunning had moeten worden geweigerd. De verlening daarvan is dan ook in strijd met het doel van en de bepalingen in de Wbr.
4.2
In de aanvullende gronden van beroep hebben eiseressen hiertoe uiteengezet dat het bestreden besluit het belang doorkruist van het waterstaatswerk en de veiligheid en dat het bestreden besluit op voorhand evident niet uitvoerbaar is. Meer in het bijzonder hebben eiseressen gewezen op het volgende.
4.2.1
Het bestreden besluit voorziet in de plaatsing en het gebruik van een oplaadstation gedeeltelijk op gronden die door de Staat zijn verhuurd aan Snelwegservice, geheel binnen de veiligheidscontouren van het tankstation van Snelwegservice, zoals ook voorzien in bestemmingsplan Buitengebied Maasdonk 2012 (artikel 29.4 planregels), direct naast de ondergrondse LPG-tank van Snelwegservice en specifiek wat betreft de ‘technische ruimte’ van Fastned (ook wel trafohuisje) recht bovenop (het vulpunt van) de LPG-tank van Snelwegservice. Dit is af te leiden uit het bestreden besluit en de omgevingsvergunning.
4.2.2
De beoogde ligging van het oplaadstation met bijbehorende faciliteiten en bebouwing is, gelet op de situering van de LPG-tank, fysiek niet mogelijk en overigens ook in strijd met brandveiligheidsbepalingen voor gebruik van bouwwerken en terreinen in het Bouwbesluit 2012. De bebouwing kan voorts niet worden opgericht nu die is voorzien binnen de vrijwaringszone voor de snelweg in het bestemmingsplan ‘Buitengebied Maasdonk 2012’ (artikel 29.11 planregels). Bovendien kleven grote (externe)veiligheidsrisico’s aan het – overeenkomstig de omgevingsvergunning – oprichten van het oplaadstation, zeker als daaraan in de toekomst (beperkt) kwetsbare functies zouden worden toegevoegd zoals een restaurant. Het aanleggen van bouwwerken op de LPG- tank (en het vulpunt) van Snelwegservice maakt dat Snelwegservice moeilijker, of mogelijk zelfs niet, kan voldoen aan de vergunningvoorschriften die zij moet naleven in het kader van de exploitatie van haar tankstation en het Besluit LPG-tankstations milieubeheer. De oprichting van het oplaadstation zou ertoe kunnen leiden dat aan bestaande externe veiligheidsrisicocontouren niet kan worden voldaan, waardoor op grond van het Besluit externe veiligheid inrichtingen maatregelen door het bevoegd gezag moeten worden genomen die beperkingen kunnen opleveren voor Snelwegservice, althans voor de exploitatie van haar tankstation en haar bedrijfsvoering. Met dergelijke belangen is ten onrechte onvoldoende rekening gehouden. Uit het bestreden besluit blijkt uit niets dat het veiligheidsaspect is getoetst. Dit had wel in de rede gelegen. Ook nu met de beoogde situering van het oplaadstation de veiligheidsrichtlijnen in de Publicatiereeks Gevaarlijke Stoffen 16 (PGS) ter zake van de aflevering van LPG niet meer kunnen worden nageleefd. Dit geldt met name voor de veiligheidsafstanden tussen (onderdelen van) de LPG-installaties en andere objecten. Zo kan bij oprichting van het oplaadstation – recht op de LPG-tank – nooit worden voldaan aan de veiligheidsafstand van 5 meter rondom elke LPG-bron (die geldt ter bescherming tegen explosies als gevolg van het vrijkomen van vloeibare LPG).
4.2.3
Het aantal parkeerplaatsen op de verzorgingsplaats De Geffense Barrière is zeer beperkt. Ondanks het feit dat het op dezelfde verzorgingsplaats gelegen wegrestaurant tijdelijk is gesloten, is het parkeerterrein in de huidige situatie doorgaans erg druk bezet. Met name het aantal parkeerplaatsen voor vrachtwagens is nu al onvoldoende. Omdat het parkeerterrein van de verzorgingsplaats smal is, komt de verkeersveiligheid bij iedere verandering al snel in geding. Het verplaatsen van het beoogde oplaadstation van Fastned naar een andere locatie op deze verzorgingsplaats is daarom vrijwel zeker onmogelijk. Zowel de op dit moment beoogde situering van het oplaadstation als een alternatieve situering daarvan zijn op de verzorgingsplaats (fysiek) onuitvoerbaar. Nu aan Snelwegservice op 5 februari 2014 al een vergunning is verleend voor het plaatsen van een oplaadstation bij het bestaande tankstation, is het bovendien ook volstrekt overbodig om op een daartoe ongeschikt deel van dezelfde verzorgingsplaats een tweede oplaadstation te bouwen.
4.2.4
Het is op voorhand aannemelijk dat sprake is van een niet uitvoerbare
Wbr-vergunning. Dit is zodanig evident dat het bestreden besluit in redelijkheid niet had kunnen worden genomen. Zowel wat betreft de realisatie van het oplaadstation als het gebruik daarvan, zal nimmer aan in ieder geval de voorschriften 1, 6, 8 en 20 van de vergunning kunnen worden voldaan. Snelwegservice concludeert dat haar belangen in relatie tot de veilige exploitatie van haar tankstation niet, althans onvoldoende bij het bestreden besluit zijn onderzocht en gewogen.
5. Verweerder en Fastned (en Breesaap) hebben respectievelijk in het verweerschrift en de zienswijze inhoudelijk gereageerd op hetgeen eiseressen in het beroepschrift over deze beroepsgrond hebben aangevoerd. Ter zitting van de rechtbank hebben verweerder en Fastned zich op het standpunt gesteld dat hetgeen eiseressen in de aanvullende gronden van beroep over deze beroepsgrond hebben aangevoerd wegens strijd met de goede procesorde buiten beschouwing moet worden gelaten, omdat dit eerder had kunnen en moeten worden aangevoerd en zij hierop niet, althans onvoldoende adequaat hebben kunnen reageren. In hun pleitnota’s hebben verweerder en Fastned – voor zover mogelijk – nog inhoudelijk gereageerd op deze beroepsgrond.
6. De rechtbank overweegt als volgt.
7. Uit jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) (bijvoorbeeld de uitspraak van 22 februari 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BV6534) volgt dat geen rechtsregel verbiedt dat na afloop van de voor het indienen van beroepsgronden gestelde termijn alsnog nieuwe gronden worden ingediend, zij het dat die mogelijkheid wordt begrensd door de goede procesorde. Voor het antwoord op de vraag of de goede procesorde in geding is, is in het algemeen bepalend een afweging van de proceseconomie, de reden waarom de desbetreffende beroepsgrond pas in een laat stadium is aangevoerd, de mogelijkheid voor de andere partijen om adequaat op die beroepsgrond te reageren en de processuele belangen van de partijen over en weer. De rechtbank zal in het licht van deze omstandigheden bezien in hoeverre het door eiseressen in de aanvullende gronden van beroep aangevoerde wegens strijd met de goede procesorde buiten beschouwing moet worden gelaten.
8. Ingevolge artikel 1 van de Wbr wordt – kort gezegd – onder waterstaatswerken verstaan bij het Rijk in beheer zijnde wegen.
Artikel 2, eerste lid, van de Wbr bepaalt dat het is verboden zonder vergunning van Onze Minister van Verkeer en Waterstaat gebruik te maken van een waterstaatswerk door anders dan waartoe het is bestemd:
a. daarin, daarop, daaronder of daarover werken te maken of te behouden;
b. daarin, daaronder of daarop vaste stoffen of voorwerpen te storten, te plaatsen of neer te leggen, of deze te laten staan of liggen.
Ingevolge artikel 3, eerste lid, van de Wbr kan weigering, wijziging of intrekking van een vergunning, alsmede toepassing van de artikelen 2, tweede lid, en 6 slechts geschieden ter bescherming van waterstaatswerken en ter verzekering van het doelmatig en veilig gebruik van die werken, met inbegrip van het belang van verruiming of wijziging anderszins van die werken.
Ingevolge artikel 3, tweede lid, van de Wbr kunnen de in het eerste lid bedoelde besluiten mede strekken ter bescherming van aan de waterstaatswerken verbonden belangen van andere dan waterstaatkundige aard, doch enkel voor zover daarin niet is voorzien door bij of krachtens een andere wet gestelde bepalingen.
9. De rechtbank stelt vast dat verweerder en Fastned adequaat hebben kunnen reageren en ter zitting van de rechtbank ook hebben gereageerd op de stelling van eiseressen in de aanvullende gronden van beroep dat het trafohuisje op de tekeningen bij de
Wbr-vergunning is ingetekend op de locatie van de LPG-tank van Snelwegservice, zodat geen aanleiding bestaat deze stelling buiten beschouwing te laten. Verder stelt de rechtbank vast dat verweerder en Fastned erkennen dat die stelling juist is, dat geen Wbr-vergunning voor dat trafohuisje op de ingetekende locatie verleend mocht worden en dat het bestreden besluit in zoverre onrechtmatig is.
10. De beroepsgrond van eiseressen treft in zoverre dus doel.
11. De rechtbank stelt voorts vast dat verweerder en Fastned adequaat hebben kunnen reageren en ter zitting van de rechtbank ook hebben gereageerd op de overige stellingen van eiseressen zoals hiervoor weergegeven in rechtsoverweging 4.2.1, alsook op het betoog van eiseressen zoals hiervoor weergegeven in rechtsoverweging 4.2.2, zodat geen aanleiding bestaat een en ander buiten beschouwing te laten.
12. Anders dan eiseressen hebben gesteld in de aanvullende gronden van beroep, wordt, zo is ter zitting van de rechtbank duidelijk geworden, het oplaadstation (met uitzondering dus van het trafohuisje) op ongeveer 11 à 12 meter van de LPG-tank gebouwd. Voor zover eiseressen betogen dat Snelwegservice door het bestreden besluit niet aan de aan haar op grond van het Besluit LPG-tankstations milieubeheer, het Besluit externe veiligheid inrichtingen en de PGS-16 rustende veiligheidsvoorschriften kan voldoen, moet worden geoordeeld dat dit betoog faalt, reeds omdat eiseressen dit betoog niet hebben geconcretiseerd. Bovendien hebben verweerder en Fastned onvoldoende weersproken opgemerkt dat het oplaadstation geen kwetsbaar of beperkt kwetsbaar object is in de zin van het Besluit externe veiligheid inrichtingen en evenmin een object is in categorie I of II van het Besluit LPG-tankstations milieubeheer en dat die besluiten op onderhavige situatie dus niet van toepassing zijn. Weliswaar is van de zijde van Snelwegservice ter zitting van de rechtbank nog opgemerkt dat adviesbureaus haar hebben bevestigd dat het Besluit externe veiligheid inrichtingen wel van toepassing is, maar die opmerking laat de rechtbank wegens strijd met een goede procesorde buiten beschouwing, omdat verweerder en Fastned daarop niet adequaat hebben kunnen reageren. Voorts hebben verweerder en Fastned eveneens onvoldoende weersproken opgemerkt dat de door PGS 16 voorgeschreven interne veiligheidsafstanden niet van toepassing zijn, omdat het oplaadstation geen onderdeel is van de LPG-afleverinstallatie, terwijl PGS 16 voor de externe veiligheidsafstanden verwijst naar het Besluit externe veiligheid inrichtingen en dit besluit niet op onderhavige situatie niet van toepassing is.
13. Voor zover eiseressen betogen dat het bestreden besluit in strijd is met het Bouwbesluit 2012 en het bestemmingsplan Buitengebied Maasdonk, moet worden geoordeeld dat dit betoog niet slaagt, omdat de in dat kader te behartigen belangen niet bij de beoordeling van een aanvraag op grond van de Wbr moeten worden getoetst, maar bij de beoordeling van de aanvraag om verlening van een omgevingsvergunning op basis van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 16 april 2003, ECLI:NL:RVS:2003:AF7341).
13. De rechtbank laat het betoog van eiseressen (zoals hiervoor weergegeven in rechtsoverweging 4.2.3) dat het bestreden besluit – kort gezegd – in strijd is met de verkeersveiligheid wegens strijd met de goede procesorde buiten beschouwing. Verweerder noch Fastned hebben ter zitting op dit betoog gereageerd, terwijl, zo is ook ter zitting van de rechtbank duidelijk geworden, dit betoog dermate feitelijk is dat zij daarop in redelijkheid niet adequaat hebben kunnen reageren. Ook overigens hebben eiseressen, anders dan ten aanzien van het onder 4.2.1 en 4.2.2 aangevoerde, geen reden naar voren gebracht waarom zij dit betoog pas in de aanvullende gronden van beroep hebben aangevoerd. In dit licht bezien en mede gelet op de belangen van Fastned, ziet de rechtbank geen aanleiding om de zaak aan te houden opdat verweerder en Fastned alsnog adequaat op het betoog kunnen reageren, maar laat zij dit betoog dus buiten beschouwing.
15. Anders dan eiseressen betogen (zoals weergegeven onder rechtsoverweging 4.1 en 4.2.4) bestaat, met uitzondering van het trafohuisje, gezien het voorgaande, geen grond voor de conclusie dat verlening van de Wbr-vergunning in strijd is met het doel van en de bepalingen in de Wbr dan wel dat sprake is van een niet uitvoerbare Wbr-vergunning dan wel dat verweerder de belangen van Snelwegservice onvoldoende heeft onderzocht en gewogen.
16. Voor al het overige slaagt de beroepsgrond dus niet.
17. De beroepsgrond van eiseressen dat aan het bestreden besluit een evidente privaatrechtelijke belemmering in de weg staat, faalt. Eiseressen hebben weliswaar in het beroepschrift uitvoerig uiteengezet dat en waarom naar hun mening het bestreden besluit leidt tot een schending van de tussen eiseressen en de Staat gemaakte afspraken over de exploitatie van het tankstation en de uitbreiding ervan zoals neergelegd in het Convenant, de bilaterale overeenkomst en de gebruiksovereenkomst. Maar daar staat tegenover dat, zoals verweerder en Fastned terecht hebben aangevoerd, de voorzieningenrechter van de rechtbank en het gerechtshof – kort gezegd – hebben geoordeeld dat het Convenant, noch de bilaterale overeenkomst, noch de gebruiksovereenkomst worden geschonden. Het betoog van eiseressen dat Snelwegservice in haar gebruiksgenot dan wel huurgenot wordt belemmerd, omdat verweerder ook aan Snelwegservice een Wbr-vergunning heeft verleend voor het plaatsen van een oplaadstation op de verzorgingsplaats De Geffense Barrière, treft geen doel. Verweerder heeft ter zitting van de rechtbank onweersproken uiteengezet dat de Staat en Snelwegservice bij het aangaan van de gebruiksovereenkomst uitsluitend de verkoop van fossiele brandstoffen en de exploitatie van een shop voor ogen hebben gehad, dat Snelwegservice in dit gebruik op geen enkele wijze wordt beperkt door het bestreden besluit, dat bij het aangaan van de gebruiksovereenkomst partijen niet hebben kunnen voorzien dat Snelwegservice de gehuurde gronden ook voor een oplaadstation zou gaan gebruiken en dat eventuele concurrentie voor dit gebruik dan ook geen beperking van het afgesproken huurgenot kan veroorzaken. Bij deze stand van zaken moet worden geoordeeld dat eiseressen niet aannemelijk hebben gemaakt dat sprake is van een evidente privaatrechtelijke belemmering die het bestreden besluit in de weg staat.
18. De beroepsgrond van eiseressen dat het bestreden besluit in strijd is met de Benzinewet faalt evenzeer, reeds omdat deze beroepsgrond niet nader is onderbouwd, terwijl dit, mede gelet op de standpunten van verweerder en Fastned ter zake, wel op hun weg had gelegen.
19. De beroepsgrond van eiseressen dat het bestreden besluit de bestaande praktijk en het beleid doorkruist en dat het bestreden besluit berust op beleid dat, voor zover dat is gebaseerd op de Kennisgeving 2011, in strijd is met het recht, faalt evenzeer, reeds omdat deze beroepsgrond niet nader is onderbouwd, terwijl dit, mede gelet op de standpunten van verweerder en Fastned ter zake, wel op hun weg had gelegen.
20. De beroepsgrond van eiseressen dat het bestreden besluit in strijd is met staatssteunregels, faalt ook. Aan deze beroepsgrond ligt ten grondslag het betoog van eiseressen, zoals ook geformuleerd in de door VPR bij de Commissie ingediende klacht, dat sprake is van ongeoorloofde staatssteun, omdat de Staat Fastned heeft vrijgesteld van de gebruiksvergoeding voor het exploiteren van het oplaadstation en de Staat deze steunmaatregel ten onrechte niet heeft gemeld bij de Commissie. Niet in geschil is dat verweerder met de Wbr-vergunning zelf geen voordeel verstrekt. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de vrijstelling van de gebruiksvergoeding los kan worden gezien van onderhavige Wbr-vergunning en dat het betoog van eiseressen in de onderhavige procedure slechts indirect aan de orde kan komen, en wel in het kader van de vraag of staatssteun mogelijk een beletsel is voor de financieel-economische uitvoerbaarheid van de
Wbr-vergunning (vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 10 december 2014, ECLI:NL:RVS:2014:4428). Een dergelijk betoog kan volgens die jurisprudentie slechts leiden tot vernietiging van het bestreden besluit indien en voor zover het aangevoerde leidt tot de conclusie dat verweerder op voorhand in redelijkheid had moeten inzien dat de Wbr-vergunning niet kan worden uitgevoerd. In hetgeen eiseressen hebben aangevoerd bestaat daarvoor geen grond. In dit licht bezien en in aanmerking genomen de brief van de Commissie van 2 oktober 2014, alsook het vonnis van de voorzieningenrechter en het arrest van het gerechtshof, bestaat geen grond voor de conclusie dat de Unierechtelijke verplichting tot loyale samenwerking (zoals neergelegd in artikel 4, derde lid, van het Verdrag betreffende de Europese Unie) met zich brengt dat de rechtbank het bestreden besluit moet vernietigen. Voor het opnemen van contact met de Commissie over de stand van zaken met betrekking tot de klacht ziet de rechtbank in de gegeven omstandigheden geen aanleiding.
Slotsom
21. De slotsom is dat het beroep gegrond is en dat het bestreden besluit wegens strijd met artikel 3:2 van de Awb moet worden vernietigd, voor zover daarbij een Wbr-vergunning is verleend voor het plaatsen en behouden van het trafohuisje op verzorgingsplaats De Geffense Barrière. Aangezien, zoals verweerder en Fastned ter zitting van de rechtbank ook hebben bevestigd, de Wbr-vergunning geweigerd had moeten worden voor zover die vergunning betrekking heeft op het plaatsen en behouden van het trafohuisje op verzorgingsplaats De Geffense Barrière, zal de rechtbank dienovereenkomstig met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder b, van de Awb zelf in de zaak voorzien en bepalen dat deze uitspraak in de plaats treedt van het bestreden besluit voor zover dit is vernietigd.
22. Nu het beroep van eiseressen gegrond is, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan VPR het door VPR betaalde griffierecht van € 328,- vergoedt.
23. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseressen gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 974,00 (1 punt voor het indienen van het (aanvullend) beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 487,00 en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit (van 7 mei 2014 met kenmerk Z8500242814
  • weigert de gevraagde vergunning voor zover die betrekking heeft op het plaatsen en behouden van het trafohuisje op verzorgingsplaats De Geffense Barrière;
  • bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het besluit voor zover dit is vernietigd;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 328,- aan VPR te vergoeden;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseressen tot een bedrag van € 974,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A. Venekamp, voorzitter, en mr. D.J. Hutten en
mr. J.M.H. Rijken-Lie, leden, in aanwezigheid van mr. E.C.J. Kohl, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 16 februari 2015.
de griffier is buiten staat deze uitspraak voorzitter
mede te ondertekenen
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hoger beroepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.