ECLI:NL:RVS:2012:BV6534

Raad van State

Datum uitspraak
22 februari 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201107090/1/R2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • D.A.C. Slump
  • P.J.A.M. Broekman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestemmingsplan Galvanistraat e.o. en de vestiging van een bouwmarkt te Ede

Op 12 mei 2011 heeft de raad van de gemeente Ede het bestemmingsplan "Galvanistraat e.o." vastgesteld. Dit besluit werd aangevochten door Praxis Doe-het-zelf Center B.V., Bouwmarkt Ede B.V. en een derde appellant, die allen bezwaar maakten tegen de mogelijkheid om een bouwmarkt te vestigen aan de Frankeneng 13 te Ede. De appellanten stelden dat het bestemmingsplan in strijd was met de provinciale Structuurvisie Bedrijventerreinen, en dat er geen marktruimte voor de nieuwe bouwmarkt zou zijn. Ze voerden ook aan dat het plan onvoldoende parkeerruimte voorzag en dat de bouwhoogte van 20 meter een grotere winkelvloeroppervlakte mogelijk maakte dan in het distributieplanologisch onderzoek was meegenomen.

De Raad van State heeft de beroepen ongegrond verklaard. De Afdeling bestuursrechtspraak overwoog dat de raad niet gebonden is aan provinciaal beleid, maar dit wel in de belangenafweging moet betrekken. De raad had in dit geval voldoende rekening gehouden met het provinciale beleid en de belangen van de betrokken partijen. De Afdeling concludeerde dat de bezwaren van de appellanten, waaronder de vrees voor concurrentie en de vermeende tekortkomingen in het distributieplanologisch onderzoek, niet voldoende onderbouwd waren om het bestemmingsplan te verwerpen. Ook het bezwaar van de derde appellant, die geen bedrijfswoning op zijn perceel mocht bouwen, werd ongegrond verklaard, omdat de raad zich op het standpunt stelde dat het bedrijventerrein zich niet leent voor wonen.

De uitspraak benadrukt dat bij de beoordeling van bestemmingsplannen de belangen van de inwoners en de voorzieningenniveaus voorop staan, en dat de raad de vrijheid heeft om bestemmingen en voorschriften vast te stellen op basis van gewijzigde inzichten.

Uitspraak

201107090/1/R2.
Datum uitspraak: 22 februari 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
Praxis Doe-het-zelf Center B.V. en anderen (hierna en in enkelvoud: Praxis), gevestigd te Amsterdam,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
Bouwmarkt Ede B.V., gevestigd te Ermelo,
3. [appellant sub 3], wonend te Ede,
appellanten,
en
de raad van de gemeente Ede,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 12 mei 2011, no. 2011/27, heeft de raad het bestemmingsplan "Galvanistraat e.o." vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben Praxis bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 28 juni 2011, Bouwmarkt Ede bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 5 juli 2011, en [appellant sub 3] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 19 juli 2011, beroep ingesteld.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
Moren Dhz Ede B.V. heeft nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 17 januari 2012, waar Praxis, vertegenwoordigd door mr. I.R. Viertelhauzen en mr. J.C. van Oosten, beiden advocaat te Amsterdam, Bouwmarkt Ede, vertegenwoordigd door mr. F.P. de Rooy, advocaat te Amsterdam, [appellant sub 3], en de raad, vertegenwoordigd door J.F. de Leeuw, L.R. Hendriks en D.R. Voorwinde, zijn verschenen. Tevens is Mooren Dhz Ede B.V., vertegenwoordigd door [gemachtigde] en mr. A. Kaspers, advocaat te Amsterdam, ter zitting verschenen.
2. Overwegingen
De beroepen van Praxis en Bouwmarkt Ede
2.1. De beroepen van Praxis en Bouwmarkt Ede, exploitanten van respectievelijk een Praxis en een Gamma bouwmarkt aan respectievelijk de Lorentzstraat 1 en 3 te Ede, richten zich tegen de in het plan opgenomen mogelijkheid een bouwmarkt te vestigen aan de Frankeneng 13 te Ede.
Zij voeren hiertoe aan dat het plan in strijd is met de provinciale Structuurvisie Bedrijventerreinen en werklocaties (hierna: de Structuurvisie). Volgens hen volgt uit het provinciale beleid dat bedrijventerreinen primair voor bedrijven zijn bedoeld en niet voor detailhandel als een bouwmarkt. Voorts betogen zij dat het aan het bestreden plandeel ten grondslag gelegde distributieplanologisch onderzoek "Actualisatie marktanalyse doe-het-zelfbranche Ede" van Goudappel Coffeng (hierna: het dpo) ondeugdelijk is, en dat, anders dan in dit dpo wordt geconcludeerd en waarvan de raad is uitgegaan, geen marktruimte voor de voorziene bouwmarkt bestaat. Zij stellen tevens dat de gemeentelijke Nota Detailhandel 2009 in de weg staat aan de in het plan voorziene vestiging van een nieuwe bouwmarkt, nu de krachtens deze nota vereiste distributieve ruimte voor een nieuwe bouwmarkt niet aanwezig is.
Ook voeren zij aan dat het bouwplan in te weinig parkeerruimte voorziet. Tot slot stellen zij dat gelet op de maximaal toegestane bouwhoogte van 20 meter een bouwmarkt over twee of drie bouwlagen kan worden gerealiseerd. De daarmee mogelijk gemaakte grotere winkelvloeroppervlakte is niet meegenomen in het dpo en is evenmin betrokken bij de beoordeling van de verkeersafwikkeling, aldus Praxis en Bouwmarkt Ede.
2.1.1. De raad stelt zich op het standpunt dat het provinciale beleid er van uitgaat dat grootschalige detailhandel als een bouwmarkt wordt gehuisvest op perifere locaties. Het plan is derhalve niet in strijd met de Structuurvisie.
Verder heeft de raad in aanmerking genomen dat een bouwmarkt is voorzien met een winkelvloeroppervlak van 3400 m2 en dat uit het dpo blijkt dat daarvoor marktruimte bestaat. Ook biedt het terrein voldoende ruimte voor het aantal parkeerplaatsen dat volgens de CROW-normen vereist is, aldus de raad.
2.1.2. De Afdeling overweegt dat de raad bij vaststelling van een bestemmingsplan niet is gebonden aan provinciaal beleid als de Structuurvisie. De raad dient met dit beleid rekening te houden, hetgeen betekent dat dit beleid in de belangenafweging dient te worden betrokken. Gelet op hetgeen hierover is opgenomen in de plantoelichting ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het provinciaal beleid onvoldoende bij de belangenafweging is betrokken.
2.1.3. Aangaande de bezwaren inzake marktruimte stelt de Afdeling voorop dat hier ter beoordeling staat of het bestreden plandeel dat de vestiging van een bouwmarkt mogelijk maakt, strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. In dat kader kunnen bezwaren ingegeven door concurrentievrees geen doorslaggevende rol spelen. Evenmin kan doorslaggevend zijn of voor de voorziene detailhandelsvestiging marktruimte bestaat en of die tot overaanbod in het verzorgingsgebied en mogelijke sluiting van detailhandelsvestigingen zal leiden. Zoals de Afdeling reeds eerder heeft overwogen, onder meer in haar uitspraken van 10 juni 2009 in zaak nr. 200808122/1/R3 en van 2 december 2009 in zaak nr. 200901438/1/R3 (www.raadvanstate.nl), is in dit verband het doorslaggevend criterium of voor de inwoners van een bepaald gebied een voldoende voorzieningenniveau behouden blijft in die zin dat zij op een aanvaardbare afstand van hun woonplaats hun geregelde inkopen kunnen blijven doen.
Uit de overgelegde stukken is gebleken dat het voornemen bestaat, waarvan de raad ook is uitgegaan, een bouwmarkt met een winkelvloeroppervlakte van 3400 m2 aan de Frankeneng 13 te vestigen. Praxis en Bouwmarkt Ede hebben niet gesteld en overigens is ook niet aannemelijk geworden dat dit in de branche bouwmarkt zal leiden tot het verdwijnen van een zodanig deel van het aanbod dat voor de inwoners van het verzorgingsgebied wezenlijke beperkingen zullen ontstaan bij het doen van hun geregelde inkopen.
Met de stelling dat het plan een bouwhoogte van 20 meter toelaat, richten Praxis en Bouwmarkt Ede, zo hebben zij ter zitting bevestigd, zich niet tegen de hoogte als zodanig, maar willen zij betogen dat daarmee een aanzienlijk grotere winkelvloeroppervlakte dan waarvan in het dpo is uitgegaan, mogelijk wordt gemaakt. Dit betoog is juist, maar ook indien hiervan wordt uitgegaan is niet aannemelijk dat dit ertoe zal leiden dat geen voldoende voorzieningenniveau behouden blijft. Zelfs wanneer één of meer bouwmarkten moeten sluiten, is niet aannemelijk dat in het verzorgingsgebied geen enkele bouwmarkt zal overblijven.
Ten aanzien van het betoog van Praxis en Bouwmarkt Ede dat de Nota Detailhandel 2009 aan de in het plan voorziene bouwmarkt in de weg staat, overweegt de Afdeling het volgende. Ter zitting heeft de raad toegelicht dat deze nota zich niet goed leent als toetsingskader voor een bestemmingsplan. De Afdeling kan de raad hierin volgen en neemt hierbij in aanmerking dat aan het in deze nota neergelegde criterium 'distributieve ruimte' geen doorslaggevende betekenis toekomt in het kader van een goede ruimtelijke ordening. Van belang is, zoals hiervoor is overwogen, of een voldoende voorzieningenniveau behouden blijft. Gelet hierop faalt dit betoog.
2.1.4. Aangaande het bezwaar van Praxis en Bouwmarkt Ede dat het bouwplan in onvoldoende parkeerplaatsen voorziet overweegt de Afdeling dat in deze procedure het bestemmingsplan ter beoordeling voorligt. Dit bezwaar valt derhalve buiten het kader van deze procedure.
Overigens staat artikel 3.1, onder d, van de planregels toe dat parkeervoorzieningen op het perceel worden gerealiseerd. Het plan als zodanig brengt derhalve geen tekort aan parkeerplaatsen met zich, ongeacht of een bouwmarkt met één of meer verdiepingen zal worden gebouwd. Of daadwerkelijk in voldoende parkeerruimte zal worden voorzien, komt eerst aan de orde bij de beoordeling van een aanvraag van een omgevingsvergunning voor een concreet bouwplan.
2.1.5. Eerst ter zitting heeft Praxis aangevoerd dat door laad- en losactiviteiten bij de in het plan voorziene bouwmarkt verkeersoverlast zal ontstaan. Ook heeft Praxis daar betoogd dat de financiële uitvoerbaarheid van het plan niet is gegarandeerd.
Geen rechtsregel verbiedt dat na afloop van de voor het indienen van beroepsgronden gestelde termijn alsnog nieuwe gronden worden ingediend, zij het dat die mogelijkheid wordt begrensd door de goede procesorde. Voor het antwoord op de vraag of de goede procesorde in geding is, is in het algemeen bepalend een afweging van de proceseconomie, de reden waarom de desbetreffende beroepsgrond pas in een laat stadium is aangevoerd, de mogelijkheid voor de andere partijen om adequaat op die beroepsgrond te reageren en de processuele belangen van de partijen over en weer.
Nu Praxis deze beroepsgronden niet eerder naar voren heeft gebracht, hebben de andere partijen, mede in aanmerking genomen de aard en omvang van deze gronden, niet de mogelijkheid gehad adequaat daarop te reageren. Voorts is niet gebleken dat Praxis deze beroepsgronden niet in een eerder stadium naar voren heeft kunnen brengen. Gelet daarop verzet de goede procesorde zich ertegen dat deze beroepsgronden bij de beoordeling van het beroep wordt betrokken.
2.2. In hetgeen Praxis en Bouwmarkt Ede hebben aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan in zoverre strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.
In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit in zoverre anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
De beroepen van Praxis en Bouwmarkt Ede zijn ongegrond.
Het beroep van [appellant sub 3]
2.3. Het beroep van [appellant sub 3] richt zich tegen de in het plan opgenomen regeling ten aanzien van het perceel gelegen aan de [locatie] te Ede. [appellant sub 3] heeft dit perceel in eigendom.
Hij betoogt dat hij ten onrechte geen bedrijfswoning op zijn perceel mag bouwen, terwijl dat onder het vorige plan wel was toegestaan.
Verder brengt [appellant sub 3] naar voren dat in het verleden enkele jaren op het perceel is gewoond. Ook wijst hij erop dat op verschillende percelen in de nabijheid van zijn perceel bedrijfswoningen staan waarin ook daadwerkelijk wordt gewoond. Voorts betoogt [appellant sub 3] dat de waarde van zijn perceel vermindert nu geen bedrijfswoning meer is toegestaan.
2.3.1. Het plan laat op het perceel van [appellant sub 3] geen bedrijfswoning toe. Zoals blijkt uit paragraaf 2.2.2 van de plantoelichting heeft de raad hiervoor gekozen omdat het bedrijventerrein zich niet leent voor wonen vanwege de door de daar gevestigde bedrijven veroorzaakte hinder.
De Afdeling overweegt dat in het algemeen aan een geldend bestemmingsplan geen blijvende rechten kunnen worden ontleend. De raad kan op grond van gewijzigde planologische inzichten en na afweging van alle betrokken belangen andere bestemmingen en voorschriften voor gronden vaststellen. Het uitgangspunt van de raad dat in dit gebied geen bedrijfswoningen worden toegelaten komt de Afdeling niet onredelijk voor. De stelling van [appellant sub 3] dat in het verleden enkele jaren op het perceel is gewoond, is door de raad betwist. Doch aangenomen dat deze stelling juist zou zijn, biedt deze omstandigheid geen aanspraak op een bedrijfswoning. Voorts heeft [appellant sub 3] geen blijk gegeven van concrete plannen om ter plaatse een bedrijfswoning te realiseren. Aan het bezwaar van [appellant sub 3] tegen het vervallen van de mogelijkheid een bedrijfswoning te bouwen behoefde derhalve geen zwaarwegende betekenis te worden toegekend.
Ten aanzien van de door [appellant sub 3] gemaakte vergelijking met de percelen in de omgeving van zijn perceel waarop bedrijfswoningen aanwezig zijn waarin daadwerkelijk wordt gewoond, wordt overwogen dat de raad zich op het standpunt heeft gesteld dat deze situatie verschilt van de aan de orde zijnde situatie. De raad heeft hiertoe gesteld dat op die andere percelen al bedrijfswoningen aanwezig zijn die als zodanig in gebruik zijn, terwijl op het perceel van [appellant sub 3] geen gebruik was gemaakt van de in het vorige plan opgenomen mogelijkheid een bedrijfswoning op te richten. In hetgeen [appellant sub 3] heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat de door [appellant sub 3] genoemde situatie niet overeenkomt met de thans aan de orde zijnde situatie.
Wat de eventueel nadelige invloed van het plan op de waarde van zijn perceel betreft, bestaat geen grond voor de verwachting dat die waardevermindering zodanig zal zijn dat de raad bij de afweging van de belangen hieraan een groter gewicht had moeten toekennen dan aan de belangen die met de realisering van het plan aan de orde zijn.
2.4. In hetgeen [appellant sub 3] heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan in zoverre strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.
In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit in zoverre anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
Het beroep van [appellant sub 3] is ongegrond.
Proceskosten
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart de beroepen ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P.J.A.M. Broekman, ambtenaar van staat.
w.g. Slump w.g. Broekman
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 22 februari 2012
59-726.