ECLI:NL:RBOBR:2015:7464

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
24 december 2015
Publicatiedatum
23 december 2015
Zaaknummer
14_3852
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toetsing van de Legesverordening van de gemeente Helmond aan de opbrengstlimiet van de Gemeentewet

In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 24 december 2015 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een B.V. gevestigd te Helmond, en de heffingsambtenaar van de gemeente Helmond. Eiseres had een omgevingsvergunning aangevraagd voor de uitbreiding van een bedrijfshal en kreeg een aanslag leges opgelegd. De heffingsambtenaar handhaafde deze aanslag in een uitspraak op bezwaar. Eiseres ging hiertegen in beroep, waarbij de rechtbank moest beoordelen of de Legesverordening 2014 van de gemeente Helmond in strijd was met de opbrengstlimiet van artikel 229b van de Gemeentewet. De rechtbank oordeelde dat de heffingsambtenaar voldoende inzicht had gegeven in de kostendekkendheid van de Legesverordening en dat er geen sprake was van schending van het gelijkheids- en evenredigheidsbeginsel. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, omdat de heffingsambtenaar in beroep de bouwleges had verminderd en partijen het eens waren over de hoogte van de te heffen bouwleges. De rechtbank vernietigde de bestreden uitspraak en bepaalde dat de leges verlaagd werden tot een bepaald bedrag, waarbij ook het betaalde griffierecht aan eiseres werd vergoed. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en partijen werden op de hoogte gesteld van de beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: SHE 14/3852

uitspraak van de meervoudige kamer van 24 december 2015 in de zaak tussen

[eiseres] B.V., gevestigd te [vestigingsplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. J. van de Graaf),
en

de heffingsambtenaar van de gemeente Helmond, verweerder

(gemachtigde: mr. R.M.M. Duits).

Procesverloop

Verweerder heeft aan eiseres een aanslag leges ( [aanslagnummer] ), met dagtekening 31 juli 2014, opgelegd ten bedrage van in totaal € [bedrag] .
Bij uitspraak op bezwaar van 19 september 2014 (de bestreden uitspraak) heeft verweerder de aanslag gehandhaafd.
Eiseres heeft tegen de bestreden uitspraak beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 november 2015. Voor eiseres zijn verschenen [naam 1] en [naam 2] , bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, bijgestaan door [naam 3] en drs. [naam 4] .

Overwegingen

FeitenEiseres heeft op 11 juli 2014 op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) een aanvraag ingediend voor een omgevingsvergunning met de (deel)activiteit bouwen voor de uitbreiding van een bedrijfshal op het perceel plaatselijk bekend als [adres] . Verweerder heeft voor het in behandeling nemen van deze aanvraag, overeenkomstig de bij de Legesverordening 2014 van de gemeente Helmond (de Legesverordening) behorende Tarieventabel, leges geheven. Van het totaalbedrag aan leges van € [bedrag] heeft een bedrag van € [bedrag] betrekking op bouwleges. Deze bouwleges zijn gebaseerd op een totaalbedrag aan bouwkosten van € [bedrag] , exclusief BTW. Verweerder heeft de hoogte van de bouwleges in de bestreden uitspraak gehandhaafd.
Geschil en beoordeling
1. De rechtbank stelt vast dat verweerder zich in beroep op het standpunt heeft gesteld dat de bouwleges moeten worden verminderd naar een bedrag van € [bedrag] . Omdat dit bedrag lager is dan het vastgestelde bedrag aan bouwleges in de bestreden uitspraak (te weten
€ [bedrag] ), kan de bestreden uitspraak niet in stand blijven. Het beroep van eiseres is reeds daarom gegrond.
2. Ter zitting is vervolgens komen vast te staan dat partijen niet langer van mening verschillen over de hoogte van de te heffen bouwleges, als gebaseerd op de bruto-maatvoering van de in de aanvraag vermelde bedrijfshal. Volgens partijen bedragen die bouwleges € [bedrag] (uitgaande van een totaalbedrag aan bouwkosten van € [bedrag] ).
3. In geschil is niettemin of verweerder terecht de hiervoor genoemde bouwleges in rekening heeft gebracht. Eiseres voert daartoe allereerst aan dat de Legesverordening jegens haar onverbindend moet worden verklaard wegens strijd met het bepaalde in artikel 229b van de Gemeentewet (de zogenoemde “opbrengstlimiet”). De rechtbank zal zich hier eerst over uitlaten.
4. Ingevolge artikel 229, eerste lid, aanhef en onder b, van de Gemeentewet in samenhang met artikel 2, aanhef en onder a, van de Legesverordening kunnen rechten worden geheven ter zake van het genot van door of vanwege het gemeentebestuur verstrekte diensten. Ingevolge artikel 229b, eerste lid, van de Gemeentewet worden de tarieven voor de te heffen rechten ter zake van het genot van door of vanwege het gemeentebestuur verstrekte diensten, zodanig vastgesteld dat de geraamde baten van die rechten niet uitgaan boven de geraamde lasten ter zake.
5. Voor haar beoordeling van de vraag of de opbrengstlimiet is overschreden en de stelplicht en bewijslast daaromtrent, verwijst de rechtbank naar de relevante overwegingen in de arresten van de Hoge Raad (HR) van 4 april 2014 (ECLI:NL:HR:2014:777) en
18 april 2014 (ECLI:NL:HR: 2014:938). Daaruit volgt dat, als een belanghebbende aan de orde stelt dat de opbrengstlimiet is overschreden, de heffingsambtenaar inzicht moet verschaffen in de kostendekkendheid van de Verordening. Pas als vervolgens de belanghebbende gemotiveerd één of meerdere (kosten)posten in twijfel trekt, moet verweerder naar vermogen de geuite twijfel wegnemen.
6. In vaste rechtspraak is geoordeeld dat toetsing aan dit winstverbod uitsluitend op het niveau van de betreffende verordening plaats moet vinden. Onderlinge verschillen in kostendekkingspercentages tussen groepen zijn geoorloofd en behoeven geen motivering (zie in dit verband het arrest van de HR van 13 mei 2005, ECLI:NL:HR:2005:AF7525). De rechtbank neemt bij deze beoordeling in aanmerking dat ook na introductie van de Wabo de toets of de opbrengstlimiet is overschreden nog steeds dient plaats te vinden op het totaal van de geraamde baten van de rechten die in een verordening zijn geregeld, en het totaal van de geraamde lasten die de werkzaamheden meebrengen waarvoor deze rechten geheven worden. De rechtbank wijst in dit kader op het arrest van de HR van 13 februari 2015 (ECLI:NL:HR:2015:282). Er dient daarom inzicht te worden verschaft in de mate van kostendekkendheid van de gehele verordening en niet slechts op het niveau van de omgevingsvergunningen.
7. De rechtbank stelt vast dat verweerder in beroep met een kostendekkingsoverzicht het vereiste inzicht heeft gegeven in de kostendekkendheid van de (gehele) Legesverordening. Uit het door verweerder ingebrachte overzicht van de (geraamde) lasten en baten, blijkt dat de totale lasten (direct en indirect) € [bedrag] en de totale baten € [bedrag] bedragen. Gelet daarop belopen de totale baten van de in de Legesverordening opgenomen leges 75,62% van de daarmee in totaal gemoeide lasten. Uitgaande van dit overzicht is dus geen sprake van overschrijding van de opbrengstlimiet. Dat dit inzicht pas in beroep is gegeven, maakt niet dat de bestreden uitspraak op bezwaar voor vernietiging in aanmerking komt.
8. De voorgedragen gronden nopen de rechtbank niet tot het oordeel dat de opbrengstlimiet is overschreden. Eiseres heeft niet gesteld dat ten aanzien van bepaalde posten redelijke twijfel bestaat of sprake is van een ‘last ter zake’. Dat eiseres, zoals zij ter zitting naar voren heeft gebracht, het door verweerder overgelegde kostendekkingsoverzicht en de daarop vermelde posten niet kan controleren, kan niet afdoen aan de op haar rustende bewijslast (vgl. uitspraak van 10 februari 2015 van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, ECLI:NL:GHARL:2015:817). In het kader van een geschil omtrent de naleving van artikel 229b, eerste lid, van de Gemeentewet mag niet van de gemeente worden verlangd dat zij van alle in de Legesverordening en de Tarieventabel genoemde diensten afzonderlijk en op controleerbare wijze vastlegt hoe zij de kosten ter zake daarvan heeft geraamd (zie bijvoorbeeld rechtsoverweging 3.3.1 van het arrest van 6 april 2010 van de HR, ECLI:NL:HR:2010:BM1236. Verweerder was dan ook niet verplicht meer bewijs te leveren dan hij heeft gedaan middels het kostendekkingsoverzicht bij het verweerschrift in beroep.
9. Ten aanzien van het betoog van eiseres dat verweerder het gelijkheids- en het evenredigheidsbeginsel heeft geschonden, overweegt de rechtbank als volgt.
10. Gemeenten kunnen ingevolge artikel 219, tweede lid, van de Gemeentewet, behoudens het verbod op het hanteren van draagkracht als verdelingsmaatstaf en de in de wet gegeven nadere regelen, zelf invulling geven aan de in de belastingverordeningen op te nemen heffingsmaatstaven voor de gemeentelijke belastingen en rechten. Het staat gemeenten in beginsel vrij die heffingsmaatstaven op te nemen, die zich het beste verstaan met het gemeentelijke beleid en de praktijk van de belastingheffing (Kamerstukken II 1989/90, 21 591, nr. 3, blz. 65-67 en 77-78). Het hanteren van een vast, bescheiden percentage van de bouwkosten van, in dit geval, 2,65 %, zoals dat op grond van de Legesverordening geldt voor bouwkosten boven € 500.000,00, kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden aangemerkt als onredelijk of willekeurig (vgl. HR 4 april 2014, ECLI:NL:HR:2014:780. Bovendien is het feit dat niet alle gemeenten dezelfde tarieven hanteren, daaronder mede begrepen het hanteren van lagere tarieven, inherent aan deze bevoegdheid om zelf invulling te geven aan de in de belastingverordeningen op te nemen heffingsmaatstaven voor de gemeentelijke belastingen en rechten. Het betoog van eiseres dat sprake is van schending van het gelijkheids- en evenredigheidsbeginsel faalt dan ook.
11. Dit betekent dat verweerder terecht op grond van de Legesverordening en daarbij behorende Tarieventabel leges heeft geheven.
12. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat het beroep gegrond is, omdat verweerder in beroep de bouwleges heeft verlaagd. De rechtbank zal de bestreden uitspraak op bezwaar vernietigen. Met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), zal de rechtbank zelf in de zaak voorzien, waarbij zij de van eiseres geheven bouwleges vermindert tot een bedrag van € [bedrag] , gebaseerd op de bouwkosten ter hoogte van € [bedrag] . Dit betekent dat het legesbedrag in totaal € [bedrag] bedraagt (te weten de bouwleges ter hoogte van € [bedrag] vermeerderd met € 300 voor leges in verband met binnenplanse kleine afwijking). De rechtbank bepaalt dat haar uitspraak in zoverre in de plaats treedt van de vernietigde uitspraak op bezwaar.
12. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt.
12. Eiseres heeft verzocht om vergoeding van de gemaakte proceskosten in bezwaar. Omdat niet is gebleken dat eiseres overeenkomstig artikel 7:15, derde lid, van de Awb, voorafgaande aan de uitspraak op bezwaar bij verweerder daarom heeft verzocht, ziet de rechtbank geen aanleiding om voor die kosten een proceskostenveroordeling uit te spreken.
15. De rechtbank veroordeelt verweerder wel in de door eiseres in beroep gemaakte proceskosten. De rechtbank hanteert daarbij het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb), zoals dat luidt met ingang van 1 januari 2015, en de daarbij behorende bijlage. Deze proceskosten stelt de rechtbank op grond van het Bpb voor door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 980 (1 punt voor het indienen van een beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 490 en een wegingsfactor 1). De rechtbank zal op grond van artikel 1, aanhef en onder c, van het Bpb verweerder ook veroordelen in de door eiseres gemaakte reiskosten voor het bijwonen van de zitting door haar vertegenwoordiger [naam 1] . Deze reiskosten zijn door de rechtbank berekend op € 20 (afgerond) op basis van openbaar vervoer met bus/trein, 2e klasse, van Helmond - 's-Hertogenbosch, retour. Van meer of andere voor vergoeding in aanmerking komende kosten is de rechtbank niet gebleken.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt de bestreden uitspraak van 19 september 2014 voor zover daarbij een aanslag leges is opgelegd ter hoogte van € [bedrag] ;
  • vermindert de voor het in behandeling nemen van een omgevingsvergunning voor het bouwen van een bedrijfshal op het perceel Sojadijk te Helmond geheven leges naar een bedrag van € [bedrag] ;
  • bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde uitspraak op bezwaar;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 328 aan eiseres te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.000.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L. Soeteman, voorzitter, en mr. F.M. Rijnbeek en mr. M.P. Schutte, leden, in aanwezigheid van drs. H.A.J.A. van de Laar, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 24 december 2015.
griffier De voorzitter is verhinderd de
uitspraak te ondertekenen.
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.