ECLI:NL:RBOBR:2015:59

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
9 januari 2015
Publicatiedatum
8 januari 2015
Zaaknummer
14_2291
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning en overgang naar een functie uit het Landelijk Functiegebouw Nederlandse Politie (LFNP) en de rechtsgeldigheid van de transponeringstabel

In deze uitspraak van de Rechtbank Oost-Brabant, gedateerd 9 januari 2015, wordt de toekenning van en overgang naar een functie uit het Landelijk Functiegebouw Nederlandse Politie (LFNP) behandeld. De rechtbank onderzoekt of de bestreden besluiten, genomen door de korpschef van politie, bevoegd zijn genomen. De besluiten zijn genomen door de directeur Human Resource Management en de programmadirecteur HRM, die beiden ondermandaat hebben ontvangen. De eisers, vier politieambtenaren, stellen dat zij onterecht zijn ingedeeld in de LFNP-functies en dat de transponeringstabel, die als algemeen verbindend voorschrift geldt, niet correct is toegepast. De rechtbank concludeert dat de bestreden besluiten bevoegd zijn genomen en dat er geen ernstige feilen zijn in de totstandkoming van de Regeling en de transponeringstabel. De rechtbank wijst het beroep van de eisers af, omdat er geen feiten of omstandigheden zijn die toepassing van de hardheidsclausule rechtvaardigen. De rechtbank benadrukt dat de hardheidsclausule niet bedoeld is om wijzigingen in de uitgangspositie aan te brengen en dat de eisers de mogelijkheid hebben gehad om functieonderhoud aan te vragen. De rechtbank oordeelt dat de transponeringstabel een algemeen verbindend karakter heeft en dat de korpschef gehouden was deze bij zijn besluitvorming toe te passen. De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT
Zittingsplaats ’s-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummers: SHE 14/2291, 14/2191, 14/2369 en 14/1894
uitspraak van de meervoudige kamer van 9 januari 2015 in de zaken tussen
[eiser 1], te [woonplaats 1], eiser 1
[eiser 2], te [woonplaats 2], eiser 2
(gemachtigde voor eiser 1 en 2: mr. W. Diecks),
[eiser 3], te [woonplaats 3], eiser 3
(gemachtigde: mr. F.P.D. IJzendorn)
[eiser 4], te [woonplaats 4], eiser 4
(gemachtigde: mr. M.A.T. Hillenaar-Cöp)
gezamenlijk te noemen: eisers
en
de korpschef van politie, verweerder
(gemachtigden: mr. J.H.M. Huizinga, mr. F.W.J. van der Steen en R.M.M. Paulssen).
Procesverloop
Op 16 december 2013 zijn ten aanzien van eisers besluiten tot toekenning en overgang
naar een functie uit het Landelijk Functiegebouw Nederlandse Politie (LFNP) genomen.
Bij besluiten van respectievelijk 12 juni 2014, 30 mei 2014, 4 juni 2014 en 30 april 2014 (de bestreden besluiten) heeft verweerder de bezwaren van eisers ongegrond verklaard.
Eisers hebben tegen de bestreden besluiten beroep ingesteld.
Verweerder heeft verweerschriften ingediend.
Bij brief van 4 november 2014 heeft de korpschef de bestreden besluiten - voor zover
nodig - bekrachtigd.
De beroepen zijn gevoegd behandeld ter zitting van 16 december 2014. Eisers zijn verschenen, bijgestaan door hun respectieve gemachtigden. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.
Overwegingen
1.1 De rechtbank gaat uit van de volgende feiten.
1.2 In het Akkoord Arbeidsvoorwaarden sector Politie 2008-2010 is onder meer afgesproken dat voor de sector Politie landelijk een nieuw functiegebouw zal gaan gelden. Er is vervolgens een stelsel van 92 organieke functies met daarbij behorende functiebeschrijvingen ontwikkeld, voorzien van een waardering per organieke functie. Aan de functies zijn, daar waar nodig geacht, werkterreinen, aandachtsgebieden en specifieke functionaliteiten gekoppeld. Dit geheel wordt aangeduid als het LFNP en is door de Minister van Veiligheid en Justitie (hierna: de Minister) op 7 mei 2013 vastgelegd in de Regeling vaststelling LFNP (Stcrt. 2013, 13079). Invoering van het LFNP geschiedt in stappen, hetgeen is beschreven in de ‘Regeling overgang naar een LFNP functie’ (hierna: de Regeling), vastgesteld door de Minister op 8 mei 2013 (Stcrt. 2013, 13141).
1.3 De eerste stap betreft de vaststelling van de uitgangsposities van de politieambtenaren in de periode vanaf 31 december 2009 tot en met 31 maart 2011. Met het oog op het bepalen van de uitgangspositie is aan alle politieambtenaren eerst een voorgenomen besluit uitgangspositie gezonden. Daarin is onder meer gewezen op de mogelijkheid om uiterlijk op 23 mei 2011 eenmalig functieonderhoud aan te vragen op de wijze zoals omschreven in artikel 3 van de op 9 februari 2012 vastgestelde Tijdelijke regeling functieonderhoud politie (Trfp) (Stcrt. 2012, 3097). In de periode vanaf 1 april 2011 tot en met 31 december 2011 zijn alle individuele functiewijzigingen en de daarmee samenhangende gewijzigde uitgangsposities bij besluit vastgelegd. Vervolgens is op de peildatum 31 december 2011 voor iedere politieambtenaar vastgesteld in hoeverre sprake is van specifieke werkzaamheden door middel van een aanvullend besluit uitgangspositie.
1.4 De tweede stap is het bepalen van een zogenaamde ‘match’ met de LFNP functies door een daartoe in het leven geroepen werkgroep matching. Bij het matchingsproces zijn de Regeling, het reglement voor de werkwijze van de werkgroep matching en de beleidsregel Instructie organieke matching bepalend. De Regeling schrijft voor dat op basis van de functiebeschrijvingen het meest vergelijkbare LFNP-domein wordt vastgesteld: Leiding, Uitvoering of Ondersteuning. Hierna worden de functiebeschrijvingen die zijn ingedeeld in de domeinen Uitvoering en Ondersteuning verder ingedeeld in het meest vergelijkbare vakgebied. Vervolgens wordt binnen het vakgebied de meest vergelijkbare LFNP-functie vastgesteld, waarbij een LFNP-functie met een overeenkomstige salarisschaal zonder meer als de meest vergelijkbare functie heeft te gelden (‘matching op schaal’). De resultaten van deze matching zijn vastgelegd in een transponeringstabel, die als bijlage bij de Regeling is gevoegd en gelijktijdig is gepubliceerd. De bijlage is sindsdien een aantal keer vervangen door een gewijzigde transponeringstabel, welke wijzigingen eveneens zijn gepubliceerd in de Staatscourant.
1.5 De bestreden besluiten zien op de derde stap: de toekenning van en overgang naar een LFNP-functie aan alle politieambtenaren, waarbij op grond van de Regeling (artikel 5, tweede en derde lid) de uitgangspositie en de transponeringstabel bepalend zijn. Verweerder is daarbij de mogelijkheid gegeven om - na afweging van de belangen van het individu en van de organisatie - van voornoemde uitgangspunten af te wijken indien dit in individuele gevallen leidt tot onbillijkheden van overwegende aard of indien sprake is van een bijzondere situatie (artikel 5, vierde lid, van de Regeling, hierna: de hardheidsclausule).
2. De rechtbank ziet zich allereerst geplaatst voor de vraag of de bestreden besluiten bevoegd zijn genomen. De rechtbank stelt in dit verband vast dat het ten aanzien van eiser 4 genomen besluit namens de korpschef is genomen door de directeur Human Resource Management (HRM), [persoon 1]. De ten aanzien van eisers 1 tot en met 3 genomen bestreden besluiten zijn namens de korpschef genomen door de programmadirecteur HRM, [persoon 2].
2.1 In artikel 5.1, eerste lid, van het ‘Mandaatbesluit Politie januari 2014’, in werking getreden op 1 januari 2014, is door de korpschef aan de directeur HRM mandaat verleend ten aanzien van aangelegenheden die behoren tot diens werkterrein en de daarbij behorende budgetverantwoordelijkheid. In het derde lid is de bevoegdheid van de directeur HRM neergelegd om ondermandaat te verlenen.
2.2 In het op 1 mei 2013 in werking getreden ‘mandaatbesluit Korpschef – Directeur HRM in verband met de overgang naar LFNP’ (hierna: mandaatbesluit Korpschef – Directeur HRM), heeft de korpschef overwogen dat de overgang van politiemedewerkers naar een LFNP-functie om landelijke regie vraagt, dat het wenselijk is dat de directeur HRM hierin een centrale rol speelt, en dat met het betreffende mandaatbesluit wordt beoogd de directeur HRM te faciliteren door haar bij uitsluiting de benodigde bevoegdheden te mandateren. Vervolgens is in artikel 2.1 van het betreffende mandaatbesluit aan de directeur HRM mandaat verleend tot het nemen van het besluit overgang als bedoeld in artikel 7 van de Regeling en het besluit wijziging ten aanzien van (voor zover hier van belang) alle medewerkers van politie.
2.3 Naar het oordeel van de rechtbank blijkt uit bovengenoemde overwegingen van de korpschef in het mandaatbesluit Korpschef – Directeur HRM dat aangelegenheden met betrekking tot de overgang naar het LFNP door hem naar het werkterrein van de directeur HRM zijn verwezen. Uit artikel 5.1., eerste lid, van het ‘Mandaatbesluit Politie januari 2014’ volgt dan dat de directeur HRM gemandateerd is ten aanzien van alle aangelegenheden met betrekking tot dat werkterrein. Dit omvat ook het beslissen op bezwaar ter zake van besluiten als hier in geding.
2.4 Hieraan doet niet af dat in artikel 2.1. van het mandaatbesluit Korpschef – Directeur HRM uitsluitend het besluit overgang als bedoeld in artikel 7 van de Regeling is vermeld, en het nemen van beslissingen op bezwaar ter zake van dergelijke besluiten niet expliciet is benoemd.
2.5 Met betrekking tot de bevoegdheid van de programmadirecteur HRM stelt de rechtbank vast dat de directeur HRM in artikel 3 van het besluit ‘Ondermandaat Directie HRM’, in werking getreden op 1 februari 2014, aan de programmadirecteur [persoon 2] ondermandaat heeft verleend voor toepassing van de aan haar gemandateerde bevoegdheden.
2.6 Gelet op het voorgaande zijn de bestreden besluiten bevoegd genomen.
3. Eisers stellen zich op het standpunt dat aan hen de verkeerde LFNP-functie is toegekend en dat verweerder daarbij ten onrechte heeft vastgehouden aan de transponeringstabel. Verweerder heeft zich (kort gezegd) op het standpunt gesteld dat hij gehouden is de transponeringstabel bij zijn besluitvorming toe te passen omdat dit een algemeen verbindend voorschrift behelst. Partijen houdt verdeeld het antwoord op de vraag naar het rechtskarakter van de transponeringstabel en in het verlengde daarvan: of verweerder die transponeringstabel ten grondslag heeft mogen leggen aan de bestreden besluiten.
3.1 De rechtbank stelt in dit verband voorop dat de transponeringstabel het resultaat is van de in de Regeling dwingend voorgeschreven wijze van organieke matching. Niet in geschil is dat de Regeling een algemeen verbindend voorschrift behelst, waarmee de Minister gebruik heeft gemaakt van de hem gegeven bevoegdheid tot nadere regelgeving voor de overgang van politieambtenaren naar een LFNP-functie.
3.2 De vraag of de transponeringstabel een algemeen verbindend karakter heeft beantwoordt de rechtbank bevestigend. De rechtbank verwijst ter zake kortheidshalve naar de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 14 oktober 2014 (ECLI:NL:RBGEL:2014:6447, 3.3 tot en met 3.6), welke overwegingen de rechtbank deelt en tot de hare maakt. De rechtbank voegt daar nog aan toe dat, voor zover bij het algemeen verbindend karakter van de transponeringstabel als zodanig kanttekeningen geplaatst zouden kunnen worden, de transponeringstabel dermate met de inhoud van de Regeling is verknoopt dat hij daarvan niet los gezien kan worden en in die zin kan worden beschouwd als een onderdeel van dit algemeen verbindend voorschrift. Het gegeven dat de Minister de transponeringstabel enige malen gewijzigd heeft vastgesteld, doet aan het algemeen verbindend karakter daarvan niet af.
3.3 Met betrekking tot de vraag of verweerder de transponeringstabel ten grondslag heeft mogen leggen aan de bestreden besluiten hebben eisers (kort samengevat) aangevoerd dat verweerder bij de matching niet onverkort mocht vasthouden aan de besluiten uitgangspositie, die ten aanzien van hen in 2011 zijn genomen. Evenmin heeft verweerder mogen vasthouden aan het uitgangspunt van de matching op schaal. Eisers hebben daarbij met name gewezen op de Wijziging beleidsregel Instructie organieke matching van 7 mei 2013 waarbij het oorspronkelijke uitgangspunt van ‘matchen op inhoud’ met terugwerkende kracht is vervangen door ‘matchen op schaal’. Voormelde wijziging vond plaats op een moment dat de besluitvorming aangaande de uitgangsposities van eisers in rechte vaststond en een aanvraag om functieonderhoud niet meer mogelijk was.
3.4 De rechtbank stelt voorop dat het bij het tot stand brengen van algemeen verbindende voorschriften in beginsel aan de materiële wetgever is voorbehouden om alle betrokken belangen af te wegen. Naar vaste rechtspraak (onder meer Centrale Raad van Beroep 9 juli 2009, ECLI:NL:CRVB:BJ3439 en 5 januari 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BV1546) dient de rechter het resultaat daarvan in beginsel te respecteren, tenzij aan de inhoud of wijze van totstandkoming van het algemeen verbindend voorschrift zodanige ernstige feilen kleven, dat dit voorschrift om die reden niet als grondslag kan dienen voor daarop in concrete gevallen te baseren besluiten.
3.5 De rechtbank is van oordeel dat van ernstige feilen als hiervoor bedoeld geen sprake is. De rechtbank acht in dit verband van belang dat de gehele procedure van matching in samenspraak met, en onder (eind)verantwoordelijkheid van, het Georganiseerd Overleg in Politieambtenarenzaken (GOP) heeft plaatsgevonden. De werkgroep matching, een (paritaire) werkgroep van het GOP onder wiens regie de matching heeft plaatsgevonden, heeft daarbij het initiatief genomen tot wijziging van de oorspronkelijke beleidsregel Instructie organieke matching. De voorgestelde wijziging is ingegeven door het streven naar consistentie van het totale matchingsproces, hetgeen met de oorspronkelijke Instructie organieke matching volgens de werkgroep onvoldoende werd bereikt. De voorgestelde wijziging is geaccordeerd door het GOP en heeft uiteindelijk geleid tot het vaststellen van de Regeling en de transponeringstabel. Ook met de wijzigingen van de transponeringstabel naar aanleiding van de bevindingen tijdens de bedenkingenfase (Stcrt. 2013, nr. 33939, 4 december 2013) en de bezwaarfase (Stcrt. 2014 nr. 23096, 15 augustus 2014) heeft het GOP nadien ingestemd. Naar vaste rechtspraak (CRvB 27 februari 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:572 en 27 maart 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:1023) is het inherent aan een overleg binnen het GOP dat over en weer sprake is van geven en nemen en kan de uitkomst daarvan niet met vrucht worden bestreden door enkel te wijzen op de voor de individuele ambtenaar nadelige gevolgen daarvan.
3.6 Nu van ernstige feilen aan de inhoud of de wijze van totstandkoming van de Regeling en/of de transponeringstabel geen sprake is, kunnen deze als grondslag dienen voor verweerders besluitvorming.
4. Eisers hebben allen een beroep gedaan op de in artikel 5, vierde lid, van de Regeling opgenomen hardheidsclausule.
4.1 De rechtbank stelt voorop dat de hardheidsclausule naar aard en bewoordingen ziet op onbillijkheden van overwegende aard in individuele gevallen en op bijzondere situaties die de regelgever bij het tot stand brengen van de regeling niet heeft voorzien. De hardheidsclausule is dus niet bedoeld om wijzigingen in de uitgangspositie aan te brengen door (alsnog) rekening te houden met werkzaamheden waarvoor destijds functieonderhoud gevraagd had kunnen worden. Politieambtenaren zijn uitdrukkelijk gewezen op het belang van een juiste functiebeschrijving en uitgangspositie. Aan hen is de mogelijkheid geboden om functieonderhoud te vragen en rechtsmiddelen aan te wenden tegen de besluitvorming aangaande hun uitgangspositie. Dat op dat moment nog onduidelijk was op welke criteria zou worden gematcht, maakt dit niet anders.
4.2 Evenmin is toepassing van de hardheidsclausule naar het oordeel van de rechtbank geboden in de situatie dat een andere dan de toegekende LFNP-functie binnen het vastgestelde vakgebied naar inhoud bezien meer vergelijkbaar is. Met het uitgangspunt van de matching op schaal is immers bewust de mogelijkheid aanvaard dat een korpsfunctie inhoudelijk kan afwijken van de LFNP-functie waarmee wordt gematcht.

5.Eiser [eiser 1] (zaak 14/2291)

5.1
De uitgangspositie van eiser is - na ingebrachte bedenkingen tegen het voorgenomen besluit - bij besluit van 11 november 2011 vastgesteld op Groepschef Executieve Ondersteuning (schaal 7). Bij besluit van 25 maart 2012 is een aanvullend besluit uitgangspositie genomen waarbij als specifieke taken zijn benoemd: FCM, sollicitatiegesprekken en lid werkgroep kwaliteitskring. Eiser is overgegaan naar de LFNP-functie ‘Generalist Beveiliging’ (schaal 7).
5.2
Eiser stelt dat hij door het matchen op schaal feitelijk een andere functie krijgt, omdat de toegekende LFNP-functie voornamelijk uitvoerend van aard is, terwijl zijn huidige korpsfunctie ziet op aansturing/coördinatie en organisatie. Volgens eiser had hij moeten worden gematcht op de LFNP-functie ‘Senior Beveiliging’ (schaal 8), omdat die het meest overeenkomt met zijn feitelijke werkzaamheden.
5.3
De rechtbank stelt vast dat de toekenning van, en overgang naar, de LFNP-functie Generalist Beveiliging zijn oorzaak vindt in enerzijds een (volgens eiser) deels onvolledige en onjuiste korpsfunctiebeschrijving/uitgangspositie en anderzijds het uitgangspunt van de matching op schaal. Onder verwijzing naar 4.1 en 4.2 is de rechtbank van oordeel dat dit geen feiten of omstandigheden betreft die toepassing van de hardheidsclausule rechtvaardigen. Dat verweerder in met eiser vergelijkbare gevallen hiertoe wel is overgegaan, is door verweerder in het bestreden besluit weersproken en is door eiser verder niet met concrete voorbeelden onderbouwd.

6.Eiser [eiser 2] (zaak 14/2191)

6.1
De uitgangspositie van eiser is bij besluit van 24 oktober 2011 vastgesteld op Politieassistent B (schaal 5). Eiser is overgegaan naar de LFNP-functie Assistent GGP (schaal 5).
6.2
Eiser voert aan dat in plaats van het vakgebied Gebiedsgebonden Politie (GGP) het vakgebied Tactische Opsporing had moeten worden gekozen. Daarnaast voert eiser aan dat zijn uitgangspositie destijds onjuist is vastgesteld. Hij heeft er echter van afgezien die ter discussie te stellen omdat hij in het verleden na een arbeidsrechtelijk geschil met behoud van zijn rang op de betreffende functie is geplaatst.
6.3
De rechtbank is allereerst van oordeel dat van een apert onhoudbare match naar een functie binnen het vakgebied GGP, bezien vanuit de uitgangspunten van de Regeling, geen sprake is. Het vakgebied GGP richt zich op operationele politietaken, met name Noodhulp, Toezicht, Handhaven en Opsporen. Deze taken zijn (deels) ook terug te vinden in eisers oude korpsfunctiebeschrijving van politie assistent B. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat van een ernstig feilen als bedoeld in 3.4 geen sprake is.
6.4
Onder verwijzing naar 4.1 en 4.2 is de rechtbank daarnaast van oordeel dat de volgens eiser deels onvolledige en onjuiste korpsfunctiebeschrijving/uitgangspositie geen toepassing van de hardheidsclausule rechtvaardigt.

7.Eiser [eiser 3] (zaak 14/2369)

7.1
De uitgangspositie van eiser is bij besluit van 24 oktober 2011 vastgesteld op Teamchef B, Divisie Informatie en Opsporing, schaal 11. Eiser is overgegaan naar de LFNP-functie Teamchef B, schaal 10.
7.2
Eiser stelt dat verweerder in plaats van het domein ‘Leiding’ het domein ‘Uitvoering’ had moeten kiezen. Subsidiair stelt eiser dat binnen het domein ‘Leiding’ de functie Teamchef C (schaal 11) meer passend is.
7.3
De aanwezigheid van eindverantwoordelijkheid is een onderscheidend criterium tussen de domeinen ‘Leiding’ en ‘Uitvoering’ (zie Wijziging beleidsregel Instructie organieke matching, letter D, stap 5, categorie II en pagina 25 van de ‘Handleiding uitvoering matching LFNP 2013’). Is sprake van eindverantwoordelijkheid, dan valt de functie in principe binnen het domein ‘Leiding’. Gelet op eisers korpsfunctiebeschrijving is sprake van ‘eindverantwoordelijkheid voor een groter team’. Mede gelet op verweerders toelichting ter zitting is de rechtbank van oordeel dat van een apert onhoudbare match naar een functie binnen het domein ‘Leiding’, bezien vanuit de uitgangspunten van de Regeling, geen sprake is.
7.4
Met betrekking tot eisers subsidiaire standpunt dat binnen het domein ‘Leiding’ de LFNP-functie Teamchef C meer passend is, stelt de rechtbank vast dat in pagina 26 tot en met 29 van de Handleiding door de werkgroep matching uitgebreid is gemotiveerd waarom gematcht is met de LFNP-functie van Teamchef B. De door de werkgroep gegeven motivering acht de rechtbank niet onbegrijpelijk. Eiser kan dan ook niet worden gevolgd in zijn standpunt dat de keuze van de werkgroep onvoldoende zou zijn gemotiveerd, en verweerder op dit punt nader onderzoek had dienen te verrichten.
7.5
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat van een ernstig feilen als bedoeld in 3.4 geen sprake is.
7.6
Onder verwijzing naar 4.1 en 4.2 is de rechtbank voorts van oordeel dat de volgens eiser deels onvolledige en onjuiste korpsfunctiebeschrijving/uitgangspositie geen toepassing van de hardheidsclausule rechtvaardigt.
7.7
Eiser heeft ten slotte gesteld dat hij door de matching met een LFNP-functie in schaal 10 financieel nadeel leidt omdat hij te zijner tijd niet kan doorgroeien naar schaal 12 op grond van de zogeheten Onvermijdelijk Verzwarende Werkomstandigheden-systematiek.
7.8
De rechtbank is met verweerder van oordeel dat het achterwege blijven van een toekomstige financieel voordeel niet als een onbillijkheid van overwegende aard valt aan te merken. In dit kader heeft verweerder terecht gewezen op de waarborgen, waar het betreft behoud van salarisschaal en de vooruitzichten in die schaal voor de individuele ambtenaar, welke in overeenstemming met de politievakorganisaties tot stand zijn gekomen.

8.Eiser [eiser 4] (zaak 14/1894)

8.1
De uitgangspositie van eiser is bij besluit van 21 oktober 2011 vastgesteld op docent/instructeur-KLPD. Eiser is overgegaan naar de LFNP-functie Docent A.
8.2
Eiser stelt dat onvoldoende gemotiveerd is afgeweken van het advies van de Hoorcommissie. Anders dan eiser is de rechtbank van oordeel dat verweerder dit in het bestreden besluit voldoende heeft gemotiveerd.
8.3
Voorts stelt eiser zich op het standpunt dat zijn korpsfunctie met de functie Senior GGP had moeten worden gematcht omdat zijn werkzaamheden voor het overgrote deel uitvoerende politiewerkzaamheden betreffen en er slechts in zeer geringe mate sprake is van instructietaken. Onder verwijzing naar 4.1 en 4.2 is de rechtbank van oordeel dat een (beweerdelijk) onjuiste korpsfunctiebeschrijving/uitgangspositie geen toepassing van de hardheidsclausule rechtvaardigt.
8.4
Eiser heeft voorts aangevoerd dat de matching als Docent A betekent dat hij bij de komende reorganisatie als herplaatsingskandidaat zal worden aangemerkt omdat de betreffende functie in de nieuwe organisatie niet meer terugkomt bij de bereden politie.
8.5
De rechtbank is van oordeel dat eisers positie in de op handen zijnde reorganisatie los staat van de thans voorliggende besluitvorming. In het kader van de reorganisatie zijn in artikel 55ob van het Besluit algemene rechtspositie politie (Barp) specifieke waarborgen opgenomen voor de individuele politieambtenaar.
8.6
Daarnaast heeft eiser gewezen op de nadelige financiële consequenties van de matching. Hij mist de zogeheten uitloop in verband met Onvermijdelijk Verzwarende Werkomstandigheden omdat hij geen uitvoerende functie bekleedt. Ook kan een uitvoerende eerder met pensioen. Onder verwijzing naar 7.8. is de rechtbank van oordeel dat dit geen onbillijkheid van overwegende aard oplevert.
8.7
Eiser heeft ten slotte een beroep gedaan op het gelijkheidsbeginsel. Eiser is anders gematcht dan collega’s van de unit Bereden Politie, die zijn gematcht met de LFNP-functie Senior GGP. Mede gelet op het verhandelde ter zitting stelt de rechtbank vast dat bedoelde collega’s een van eiser afwijkende uitgangspositie hadden, te weten: Senior Politiemedewerker. Bezien in het licht van de toepasselijke regelgeving is van gelijke gevallen derhalve geen sprake.
9. Uit het voorgaande volgt dat de beroepen ongegrond zijn.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.J.J.M. Weyers, voorzitter, en mr. Y.S. Klerk en
mr. M.M.L. Wijnen, leden, in aanwezigheid van mr. P.A.M. Laro, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 9 januari 2015.
griffier voorzitter
Aschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.