ECLI:NL:RBNNE:2025:3763

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
3 september 2025
Publicatiedatum
17 september 2025
Zaaknummer
24/2927
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gelijkstelling van immateriële schadevergoedingen binnen een huishouden in het kader van aardbevingsschade

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 3 september 2025 uitspraak gedaan in een geschil over de afwijzing van een aanvraag voor vergoeding van immateriële schade door eiseres, die als gevolg van aardbevingsproblematiek in Groningen schade heeft geleden. Eiseres, die niet voldeed aan de voorwaarden voor gelijktrekking van vergoedingen binnen haar huishouden, kreeg geen vergoeding, terwijl haar vader en broers dat wel kregen. De rechtbank oordeelde dat er sprake was van een onevenredigheid in de behandeling van eiseres ten opzichte van haar gezinsleden, ondanks dat zij niet voldeed aan de formele criteria voor gelijktrekking. De rechtbank concludeerde dat het beroep op het gelijkheidsbeginsel slaagde, en kende eiseres een schadevergoeding van € 5.000,- toe. De rechtbank vernietigde het eerdere besluit van het Instituut Mijnbouwschade Groningen en oordeelde dat de aanvraag van eiseres tot vergoeding van immateriële schade moest worden toegewezen. Tevens werd het Instituut veroordeeld tot betaling van proceskosten en griffierecht aan eiseres.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: LEE 24/2927

uitspraak van de meervoudige kamer van 3 september 2025 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. F. van Hal),
en

Instituut Mijnbouwschade Groningen, het Instituut

(gemachtigden: mr. L. Sijbrandij-Leyten en mr. K.A. van der Heide).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de afwijzing van de aanvraag voor een vergoeding van immateriële schade.
1.1.
Het Instituut heeft deze aanvraag bij besluit van 1 mei 2024 afgewezen. Met het bestreden besluit van 29 mei 2024 op het bezwaar van eiseres is het Instituut bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
1.2.
Tegen het bestreden besluit heeft eiseres beroep ingesteld. Het Instituut heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift. Eiseres heeft op haar beurt op het verweerschrift gereageerd.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 28 mei 2025 op zitting behandeld. Eiseres en haar gemachtigde met mr. T. Lensen waren aanwezig bij de zitting, evenals de gemachtigden van het Instituut.

Feiten en totstandkoming van het besluit

2. Eiseres woonde tot 30 augustus 2016 samen met haar ouders en twee broers op [adres 1] . Vanaf 30 augustus 2016 tot 18 januari 2018 woonde eiseres met haar moeder en twee broers op [adres 2] , waarna zij vanaf 18 januari 2018 tot 4 juli 2020, terug verhuisde naar de [adres 1] . Sinds 4 juli 2020 woont eiseres met haar partner en kind in [woonplaats] aan [adres 3] . In 2020 verhuisde de vader van eiseres naar [adres 4] . De moeder en een broer van eiseres zijn op 25 februari 2020 verhuisd naar een woning aan [adres 5] .
3. Op 27 maart 2024 heeft eiseres een aanvraag ingediend voor vergoeding van immateriële schade door mijnbouwactiviteiten. Bij de aanvraag heeft eiseres de Persoonlijke Impact Analyse (hierna: PIA), een vragenlijst over de persoonlijke beleving van aardbevingen, ingevuld.
3.1.
Het Instituut heeft deze aanvraag met het besluit van 1 mei 2024 afgewezen omdat er onvoldoende concrete aanwijzingen zijn om een persoonsaantasting aan te nemen.
3.2.
Eiseres heeft hiertegen bezwaar gemaakt. Met het bestreden besluit van 29 mei 2024 heeft het Instituut het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard. Volgens het Instituut komt eiseres niet in aanmerking voor een vergoeding van immateriële schade op basis van de verruiming van de regeling waarbij vergoedingen binnen huishoudens worden gelijkgetrokken.

Beoordeling door de rechtbank

4. De rechtbank beoordeelt of het Instituut de aanvraag voor een immateriële schadevergoeding van eiseres op juiste wijze heeft beoordeeld. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
5. De rechtbank is van oordeel dat het beroep gegrond is
.Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Wat is het toetsingskader?
6. Een vergoeding van immateriële schade ten gevolge van gaswinning kent zijn oorsprong in een civiele procedure. De Hoge Raad [1] heeft overwogen dat de rechter kan oordelen dat de aard en de ernst van de aansprakelijkheidsvestigende gebeurtenis met zich meebrengt dat de in dit verband relevante nadelige gevolgen daarvan voor bewoners van een bepaald gebied boven het Groningenveld zo voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon kan worden aangenomen. Daarbij kan de rechter aannemelijk achten dat de door deze aantasting in de persoon geleden schade voor deze bewoners ten minste een bepaald bedrag beloopt. De aard en de ernst van de aansprakelijkheidsvestigende gebeurtenis en de gevolgen daarvan kunnen worden aangemerkt als aantasting in de persoon op andere wijze in de zin van artikel 6:106, eerste lid, aanhef en onder b, van het Burgerlijk Wetboek (BW). Het Instituut heeft, gelet op het grote aantal aanvragen, een methode ontwikkeld waarbij de persoonsaantasting niet door de aanvrager hoeft te worden aangetoond, maar het Instituut dit op basis van objectieve gegevens en een vragenlijst vaststelt en een forfaitair bedrag toekent als een persoonsaantasting kan worden aangenomen.
6.1.
Een aanvraag voor vergoeding van immateriële schade wordt door het Instituut getoetst aan vier bouwstenen, te weten (1) de locatie, (2) de veiligheid van de woning, (3) de omvang van de fysieke schade en (4) de duur van de schadeafhandeling. Deze bouwstenen worden vervolgens onderverdeeld in situaties waaraan punten (ook wel ‘aanwijzingen’) zijn verbonden op een schaal van nul tot en met vier - van geen tot zeer sterke aanwijzing voor een persoonsaantasting (bij de bouwsteen locatie is het maximaal aantal punten twee). Hoe meer punten, hoe hoger de forfaitaire vergoeding. Er kan geen vergoeding, € 1.500,-,
€ 3.000,- of maximaal € 5.000,- per persoon worden toegekend. Naast deze bouwstenen kan een aanvrager ervoor kiezen de PIA in te vullen. Dit is een vragenlijst om de persoonlijke ervaring en beleving van aardbevingen mee te kunnen wegen. Profiel 1 = tot licht ervaren leed; profiel 2 = enigszins ernstig ervaren leed; profiel 3 = ernstig ervaren leed; profiel 4 = bijzonder ernstig ervaren leed. In sommige gevallen kan de uitkomst van de PIA het toe te kennen bedrag aan schadevergoeding naar boven corrigeren, met dien verstande dat het
maximumbedrag € 5.000,- blijft. Dit laat zich als volgt in een tabel vertalen.
6.2.
Daarnaast worden vergoedingen binnen huishoudens door het Instituut gelijkgetrokken. Hiervoor moet worden voldaan aan de voorwaarden dat:
a. aanvrager minimaal zes maanden ingeschreven stond op hetzelfde adres als van degene met wie wordt gelijkgetrokken, en
b. er minimaal een lichte aanwijzing (1 punt) voor een persoonsaantasting is aangenomen bij bouwsteen 2 (veiligheid van de woning) of minimaal een lichte aanwijzing (1 punt) voor een persoonsaantasting is aangenomen bij bouwsteen 3 (omvang fysieke schade)
.
6.3.
Het Instituut kent ook een minderjarigenregeling. Kinderen en jongeren tot 18 jaar kunnen een aanvraag doen voor vergoeding van immateriële schade. Aan hen wordt dezelfde schadevergoeding toegekend als door het Instituut aan de wettelijk vertegenwoordiger(s) van de minderjarige is toegekend.
Wat heeft het Instituut besloten?
7. In het bestreden besluit heeft het Instituut voor bouwsteen 1, de locatie van de woningen van eiseres, één punt toegekend. Bij bouwsteen 3 is geen punt toegekend omdat de drempel voor het toekennen van een punt bij € 1.000,- ligt en de omvang van de fysieke schade € 549,34 bedraagt. Voor de bouwstenen 2 en 4 zijn eveneens geen punten toegekend. Aan de hand van de door eiseres ingevulde PIA, heeft het Instituut eiseres profiel 4 toegekend. Het Instituut heeft op basis van deze gegevens beslist dat er bij eiseres onvoldoende (objectieve) factoren aanwezig zijn om een persoonsaantasting te kunnen aannemen. De (voormalige) gezinsleden van eiseres hebben allen de hoogste vergoeding van € 5.000,- toegekend gekregen. De vergoeding van eiseres is niet gelijkgetrokken met deze familieleden, omdat eiseres niet voldoet aan de voorwaarden voor gelijktrekking. Eiseres kon ook geen beroep doen op de minderjarigenregeling, omdat zij ten tijde van het doen van de aanvraag meerderjarig was.
7.1.
De situatie van de (voormalige) gezinsleden van eiseres is als volgt:
- moeder: heeft een eigen vergoeding ontvangen van € 5.000,- in verband met (plannen voor) versterking op [adres 5] ;
- vader: heeft een afgeleide vergoeding ontvangen van € 5.000,- op basis van gelijktrekking met moeder, omdat hij vanwege schade aan zijn woning op een later adres voldoet aan de voorwaarden voor gelijktrekking (1 punt bij bouwsteen 3);
- broer 1 (meerderjarig): heeft een eigen vergoeding ontvangen van € 5.000,- in verband met (plannen voor) versterking op [adres 5] ;
- broer 2 (minderjarig): heeft een afgeleide vergoeding van € 5.000,- ontvangen op basis van de minderjarigenregeling.
Wat is in geschil tussen partijen?
8. Niet is in geschil dat de methode die het Instituut hanteert om immateriële schade te begroten in beginsel geschikt en passend is om in een groot aantal zaken toe te passen. Evenmin is de beoordeling van de afzonderlijke bouwstenen door het Instituut (het aantal toegekende punten) in geschil.
In geschil is of er sprake is van een persoonsaantasting in de zin van artikel 6:106, eerste lid, aanhef en onder b, van het BW. Specifiek is in geschil of de persoonlijke omstandigheden van eiseres voldoende tot uitdrukking komen in de systematiek van het Instituut. Verder is in geschil of eiseres gelijkgetrokken had moeten worden met de andere leden van het gezin en of er sprake is van schending van het gelijkheidsbeginsel.
Persoonlijke omstandigheden
9. Eiseres stelt dat het stringent hanteren van de door het Instituut gehanteerde systematiek om vast te stellen of er sprake is van een persoonsaantasting, geen recht doet aan het leed dat eiseres heeft ervaren. Er zijn door eiseres weliswaar niet genoeg punten op de bouwstenen gehaald om in aanmerking te komen voor een (eigen) vergoeding van immateriële schade, het door eiseres ervaren leed maakt dat er volgens haar wel sprake is van een persoonsaantasting. Eiseres wijst hierbij op de angst die zij als adolescent heeft ervaren als gevolg van voelbare bevingen en de verantwoordelijkheid die zij destijds voelde voor haar jongere broertjes. Daarnaast wijst eiseres op de scheiding van haar ouders die volgens haar (mede) het gevolg is geweest van de gaswinningsproblematiek. Eiseres stelt dat er geen omstandigheden zijn die maken dat zij als enige van haar gezin de mijnbouwproblematiek anders heeft ervaren. Daarbij blijkt ook uit de PIA dat eiseres ‘bijzonder ernstig leed’ heeft ervaren. Tevens haalt eiseres de uitspraak van deze rechtbank [2] aan waarin zou zijn geoordeeld dat de methode van het Instituut mogelijk toch niet passend is in het geval er een PIA met profiel 4 is in combinatie met een punt in de bouwstenen ‘locatie’ en ‘omvang van de schade’.
9.1.
Het Instituut stelt op dat eiseres alleen een lichte aanwijzing (1 punt) bij bouwsteen 1 heeft, de locatie van de woning. Eiseres heeft weliswaar de hoogste score op de PIA, maar omdat er verder onvoldoende objectieve aanwijzingen zijn, kan dit niet leiden tot het aannemen van een persoonsaantasting. Dit zou strijdig zijn met hetgeen de Hoge Raad heeft geoordeeld in haar arrest van 19 juli 2019, namelijk dat om te kunnen aannemen dat de benadeelde op de in artikel 6:106, onder b, BW bedoelde andere wijze in haar persoon is aangetast, niet de enkele vaststelling volstaat dat de benadeelde woont in het gebied waar dikwijls aardbevingen worden gevoeld en schade wordt geleden, in combinatie met een persoonlijke verklaring van die benadeelde over haar beleving van de invloed die de aardbevingen op haar hebben. [3] Het Instituut merkt tevens op dat eiseres niet concreet heeft gemaakt dat van de standaard methodiek moet worden afgeweken vanwege bijzondere persoonlijke omstandigheden die niet in de bouwstenen of de PIA zijn verdisconteerd.
Anders dan haar moeder en haar meerderjarige broer, heeft eiseres niet gewoond op [adres 5] , zodat zij niet te maken heeft gehad met een mogelijke versterking van haar woning. Op basis van deze grond heeft zij dan ook geen zelfstandig recht op een immateriële schadevergoeding.
9.2.
De rechtbank overweegt dat alleen de locatie van de woning in combinatie met de verklaring van eiseres over de impact die gaswinning op haar heeft (gehad), welke tot uitdrukking komt in de PIA, onvoldoende is voor het aannemen van een persoonsaantasting, zoals ook is vastgesteld door de Hoge Raad. Hoewel eiseres de gevolgen van de gaswinning als zeer ingrijpend heeft ervaren, is deze ervaring in combinatie met het enkele feit dat zij in het aardbevingsgebied heeft gewoond, onvoldoende om volgens het Nederlands recht een immateriële schadevergoeding toe te kennen. Hiervoor zijn meer objectieve gegevens nodig. Nu eiseres alleen een punt voor de locatie van de woning heeft en er verder geen objectieve factoren zijn vastgesteld, kan niet worden geconcludeerd dat zij op basis van de bouwstenen in combinatie met de PIA een vergoeding voor immateriële schade zou moeten ontvangen. Eiseres heeft ook niet aannemelijk gemaakt dat op grond van haar persoonlijke omstandigheden moet worden afgeweken van de standaardregeling. De zaak waarop de uitspraak van deze rechtbank van 31 januari 2024 betrekking had en waarop eiseres zich beroept, is onvoldoende vergelijkbaar met haar situatie. In die zaak was immers sprake van 2 punten in verschillende bouwstenen, waarbij de rechtbank heeft geoordeeld dat onvoldoende is onderbouwd waarom in dat geval geen persoonsaantasting wordt aangenomen. Deze beroepsgrond slaagt niet.
Gelijktrekking met andere leden van het gezin
10. Eiseres stelt dat zij aanspraak maakt op een vergoeding voor immateriële schade op basis van de regeling voor gelijktrekking. Haar schadevergoeding dient te worden gelijkgetrokken met de schadevergoeding van haar moeder, waardoor zij in aanmerking komt voor een immateriële schadevergoeding van € 5.000,-. Zij voldoet immers aan de voorwaarden van de regeling. Zo heeft eiseres minimaal zes maanden een huishouden met haar moeder gevormd en heeft haar moeder een (hogere) immateriële schadevergoeding ontvangen. Eiseres wijst er voorts op dat de ratio van de gelijktrekking is gelegen in het wegnemen van ongewenste verschillen binnen huishoudens en eiseres één huishouden heeft gevormd met haar vader, moeder en broers, die allen de hoogste vergoeding van € 5.000,- hebben ontvangen. Het is volgens eiseres daarom onnavolgbaar waarom dit voor haar anders zou moeten zijn.
10.1.
Het Instituut neemt het standpunt in dat eiseres niet in aanmerking komt voor gelijktrekking met haar familie, omdat zij niet voldoet aan één van de voorwaarden voor gelijktrekking: er is niet minimaal een lichte aanwijzing (1 punt) voor een persoonsaantasting aangenomen bij bouwsteen 2 in verband met onveiligheid van de woning (zoals bij versterking door NCG of een andere bevoegde instantie of een acuut onveilige situatie) of bij bouwsteen 3 voor fysieke schade aan de woning. Het Instituut stelt deze voorwaarde zodat wordt gewaarborgd dat alleen een immateriële schadevergoeding wordt toegekend indien de aantasting in de persoon in enige mate kan worden onderbouwd.
10.2.
De rechtbank stelt vast dat de moeder en meerderjarige broer van eiseres beiden te maken hebben gehad met (plannen voor) versterking op hun woonadres aan [adres 5] . Daarom hebben zij een persoonlijke vergoeding van
€ 5.000,- ontvangen. Eiseres’ minderjarige broer heeft op grond van de minderjarigenregeling eenzelfde vergoeding als zijn moeder ontvangen. Hoewel de vader van eiseres geen onderdeel meer uitmaakte van het huishouden toen de hiervoor bedoelde (geplande) versterking aan de orde was, heeft hij op grond van de regeling voor gelijktrekking wel een vergoeding van € 5.000,- ontvangen. Hij voldoet namelijk aan de voorwaarden van deze regeling, omdat hij op enig moment gedurende minimaal zes maanden een huishouden heeft gevormd met de moeder van eiseres en een erkende schade heeft aan zijn woning en daardoor een punt bij bouwsteen 3 toegekend heeft gekregen. Dit betreft schade aan de woning waar de vader in 2020 apart van zijn gezin is gaan wonen.
10.3.
Niet in geschil is dat eiseres gedurende minimaal zes maanden een huishouden heeft gevormd met haar moeder. Echter oordeelt de rechtbank dat het Instituut terecht heeft vastgesteld dat eiseres niet voldoet aan de voorwaarde dat er een punt bij bouwsteen 2 of bouwsteen 3 is toegekend. Zij heeft enkel een punt voor bouwsteen 1 (de locatie) toegewezen gekregen. Anders dan eiseres stelt, voldoet zij dus niet aan de voorwaarden voor gelijktrekking zoals het Instituut die stelt in haar Procedure en Werkwijze. De beroepsgrond slaagt niet.
Gelijkheidsbeginsel
11. Eiseres stelt dat het Instituut heeft gehandeld in strijd met het gelijkheidsbeginsel, omdat zij en haar vader een gelijkend feitencomplex hebben: beiden hebben in dezelfde periode voldoende lang met de moeder van eiseres gewoond op [adres 1] . Echter is de vader wel gelijkgetrokken met de moeder van eiseres en eiseres niet. Nu er feitelijk geen verschillen zijn in de situaties van eiseres en haar vader, bevreemdt het dat zij geen immateriële schadevergoeding heeft gekregen. Van een objectieve rechtvaardiging voor de verschillende uitkomsten is niet gebleken, aldus eiseres.
11.1.
Het Instituut neemt het standpunt in dat er recht is gedaan aan de situatie van eiseres. De gevolgen van de gaswinning op basis waarvan de gezinsleden van eiseres een vergoeding hebben ontvangen, hebben zich niet voorgedaan bij eiseres. De vader van eiseres heeft weliswaar net als eiseres ook geen onderdeel uitgemaakt van het huishouden ten tijde van de (plannen voor) versterking, maar hij voldoet wél aan de voorwaarden voor gelijktrekking. Net als eiseres is hij minimaal zes maanden onderdeel geweest van het huishouden met de moeder van eiseres, maar anders dan eiseres heeft de vader een punt op bouwsteen 3 (de omvang van de fysieke schade) toegewezen gekregen vanwege de schade aan de woning op zijn latere adres. Deze situatie verschilt dus volgens het Instituut van die van eiseres, die geen punt bij bouwsteen 3 toegekend heeft gekregen. Het Instituut meent dat het gerechtvaardigd is om deze verschillende situaties ook verschillend te behandelen.
11.2.
De rechtbank oordeelt als volgt. Met betrekking tot het gelijkheidsbeginsel binnen de mijnbouwschade-zaken heeft de meervoudige kamer van deze rechtbank eerder het volgende overwogen: “
De eerste vraag die aan de rechtbank voorligt is of er sprake is van feitelijk en juridisch gelijke gevallen. Als dat niet het geval is kan toch sprake zijn van strijd met het gelijkheidsbeginsel, wanneer sprake is van een overduidelijke onevenredigheid tussen het verschil in behandeling en de tussen de gevallen bestaande verschillen.” [4]
11.3.
Zoals uit 11.2. blijkt, is de eerste vraag die de rechtbank moet beantwoorden of er sprake is van gelijke gevallen. Uit 10.2. en 10.3. volgt dat eiseres terecht geen punt toegewezen heeft gekregen voor bouwsteen 2 of bouwsteen 3 en daardoor niet in aanmerking komt voor gelijktrekking. De vader heeft echter wel een punt gekregen voor bouwsteen 3 en komt daarmee wel in aanmerking voor gelijktrekking. De rechtbank is dan ook van oordeel dat er geen sprake is van gelijke gevallen.
11.4.
De rechtbank overweegt verder dat nu sprake is van ongelijke gevallen, niet zonder meer kan worden geoordeeld dat het beroep op het gelijkheidsbeginsel niet slaagt. [5] Ongelijke gevallen moeten ongelijk worden behandeld, naar mate van hun ongelijkheid. Oftewel: er kan toch sprake zijn van strijd met het gelijkheidsbeginsel, wanneer er sprake is van een overduidelijke onevenredigheid tussen het verschil in behandeling en de tussen de gevallen bestaande verschillen. De rechtbank is van oordeel dat daarvan in deze zaak van eiseres, vergeleken met de situatie van haar vader, sprake is. Daarvoor acht de rechtbank van belang dat eiseres en haar vader gedurende een groot gedeelte van de periode op hetzelfde adres hebben gewoond en zij beiden niet op het adres hebben gewoond dat te maken kreeg met de versterkingsoperatie waarvan bovendien later is gebleken dat deze operatie toch niet nodig was en niet daadwerkelijk heeft plaatsgevonden. Tevens acht de rechtbank van belang dat de schadevergoeding van de vader gelijk is getrokken met de schadevergoeding van de moeder, terwijl eiseres gedurende een langere periode een huishouden heeft gevormd met de moeder dan haar vader. Enkel omdat de vader later – apart van de rest van het gezin – op een adres is gaan wonen waar hij te maken heeft gekregen met fysieke schade, komt hij wel in aanmerking voor gelijktrekking. De rechtbank acht voorts van betekenis dat het Instituut ter zitting heeft benoemd dat de regeling van gelijktrekking in sommige gevallen erg ruimhartig uitvalt en eigenlijk niet is bedoeld voor situaties als van de vader. De rechtbank is van oordeel dat nu sprake is van een gezin bestaande uit de (inmiddels gescheiden) ouders en drie kinderen, waarvan eiseres als enige geen vergoeding heeft gekregen, de ongelijke behandeling van eiseres onevenredig is. Gelet op de bijzondere omstandigheden van dit concrete geval, is er naar het oordeel van de rechtbank dan ook sprake van een onevenredigheid tussen het verschil in behandeling en de tussen de gevallen bestaande verschillen. Daarom dient in dit concrete geval naar het oordeel van de rechtbank meer gewicht te worden toegekend aan het gelijkheidsbeginsel dan aan de belangen die door de regelgeving worden gediend. Dat de uitwerking van de regels van gelijktrekking in sommige gevallen, zoals in de situatie van de vader, al zeer ruimhartig uitvalt, maakt niet dat over deze onevenredigheid kan worden heengestapt. Dit alles leidt tot de conclusie dat het beroep op het gelijkheidsbeginsel slaagt.
11.5.
De rechtbank zal met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zelf in de zaak voorzien door de aanvraag van eiseres tot vergoeding van immateriële schade toe te kennen tot het bedrag van € 5.000,-.

Conclusie en gevolgen

12. Het beroep is gegrond omdat het besluit in strijd is met het gelijkheidsbeginsel, het evenredigheidsbeginsel en het motiveringsbeginsel.
12.1.
De rechtbank bepaalt dat de hoogte van de aan eiseres toe te kennen vergoeding voor de immateriële schade € 5.000,- bedraagt.
12.2.
Omdat het beroep gegrond is, moet het Instituut het griffierecht van € 187,- aan eiseres vergoeden en krijgt eiseres een vergoeding voor haar proceskosten. Het Instituut moet deze vergoeding betalen. De vergoeding is met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. Voor de rechtsbijstand door een gemachtigde krijgt eiseres een vast bedrag per proceshandeling. In beroep heeft elke proceshandeling een waarde van € 907,-. De gemachtigde heeft een beroepschrift ingediend en heeft aan de zitting van de rechtbank deelgenomen. De vergoeding bedraagt dan in totaal € 1.814,-. Er zijn in de bezwaarprocedure geen proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen, omdat eiseres de bezwaarprocedure zonder gemachtigde heeft gevoerd.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit van 29 mei 2024;
  • wijst de aanvraag van eiseres tot vergoeding van immateriële schade toe tot het bedrag van € 5.000,-;
  • bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
  • veroordeelt het Instituut tot betaling van € 1.814,- aan proceskosten aan eiseres;
  • bepaalt dat het Instituut het griffierecht van € 187,- aan eiseres moet vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.E.A. Jonkers-Vellinga, voorzitter, mr. M.R. Gans en mr. P. van der Stroom, leden, in aanwezigheid van mr. H.L. Brandes-Boers, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op 3 september 2025.
griffier
voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

2.Rechtbank Noord-Nederland 31 januari 2024, ECLI:NL:RBNNE:2024:237.
3.Hoge Raad 19 juli 2019, ECLI:NL:HR:2019:1278, r.o. 2.13.5.
4.Rechtbank Noord-Nederland 20 december 2024, ECLI:NL:RBNNE:2024:5035.
5.Rechtbank Noord-Nederland 4 oktober 2022, ECLI:NL:RBNNE:2022:3576.