ECLI:NL:RBNNE:2025:1365

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
8 april 2025
Publicatiedatum
9 april 2025
Zaaknummer
23/3679
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van aanslagen afvalstoffenheffing en rioolheffing voor stacaravans op camping

In deze uitspraak van de Rechtbank Noord-Nederland, zittingsplaats Leeuwarden, wordt de ontvankelijkheid en de inhoudelijke beoordeling van de beroepen van eiseres tegen de aanslagen afvalstoffenheffing en rioolheffing voor tien stacaravans op haar camping behandeld. Eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. E.T. de Jong, heeft bezwaar gemaakt tegen de uitspraken op bezwaar van de heffingsambtenaar van de gemeente Ameland, die de aanslagen op 29 januari 2021 heeft opgelegd. De rechtbank oordeelt dat de beroepen ontvankelijk zijn, maar ongegrond. De rechtbank stelt vast dat de aanslagen terecht zijn opgelegd, omdat de stacaravans als zelfstandige percelen worden aangemerkt die bestemd zijn voor het voeren van een particuliere huishouding. De rechtbank concludeert dat de heffingsambtenaar niet heeft aangetoond dat de uitspraken op bezwaar eerder zijn verzonden dan de datum waarop eiseres deze per e-mail heeft ontvangen. De rechtbank bevestigt dat de aanslagen voor zowel afvalstoffenheffing als rioolheffing in stand blijven, en dat eiseres geen recht heeft op terugbetaling van griffierecht of proceskosten. De uitspraak is gedaan op 8 april 2025.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Zittingsplaats Leeuwarden
Bestuursrecht
zaaknummers: LEE 23/3679 en 23/3680
uitspraak van de enkelvoudige belastingkamer van 8 april 2025 in de zaken tussen

[eiseres] , te [vestigingsplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. E.T. de Jong),
en

de heffingsambtenaar van de gemeente Ameland, de heffingsambtenaar.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank de beroepen van eiseres tegen de uitspraken op bezwaar van de heffingsambtenaar met dagtekening 22 september 2021.
1.1.
Met dagtekening 29 januari 2021 heeft de heffingsambtenaar aan eiseres aanslagen afvalstoffenheffing (in één geschrift vervat) opgelegd inzake tien jaarplaatsen, voor tijdvakken in 2020, van in totaal € 1.399,99 (
LEE 23/3679).
1.2.
Met dagtekening 29 januari 2021 heeft de heffingsambtenaar aan eiseres aanslagen rioolheffing (in één geschrift vervat) opgelegd inzake tien jaarplaatsen, voor tijdvakken in 2020, van in totaal € 437,51 (
LEE 23/3680).
1.3.
De heffingsambtenaar heeft de bezwaren van eiseres bij uitspraken op bezwaar met dagtekening 22 september 2021 (in één geschrift vervat) ongegrond verklaard. De heffingsambtenaar heeft daarbij de onder 1.1. en 1.2. vermelde aanslagen gehandhaafd.
1.4.
De heffingsambtenaar heeft bij e-mail van 22 augustus 2023 een kopie van de onder 1.3. vermelde uitspraken op bezwaar aan eiseres toegestuurd.
1.5.
Eiseres heeft op 4 september 2023 per e-mail een beroepschrift ingediend tegen de uitspraken op bezwaar. De rechtbank heeft de per post verstuurde versie van het beroepschrift op 6 september 2023 ontvangen.
1.6.
De heffingsambtenaar heeft op de beroepen gereageerd met een verweerschrift.
1.7.
De rechtbank heeft de beroepen op 25 februari 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: namens eiseres: [beheerder] (beheerder van de door eiseres geëxploiteerde camping), bijgestaan door de gemachtigde van eiseres, en de heffingsambtenaar in de persoon van [heffingsambtenaar] , bijgestaan door [bijstand] .

Feiten

2. De rechtbank neemt de volgende, door partijen niet betwiste, feiten als vaststaand aan.
2.1.
Eiseres exploiteert een recreatiebedrijf in de vorm van een camping, die bestaat uit een aantal onderdelen:
-een kampeerterrein;
-tien jaarplaatsen met stacaravans;
-centrale voorziening met horeca en personeelsverblijven.
2.2.
De onder 1.1. en 1.2. vermelde aanslagen zijn opgelegd inzake de tien jaarplaatsen. Op deze jaarplaatsen zijn stacaravans van eiseres geplaatst (de tien stacaravans), die afzonderlijk volgtijdig door eiseres worden verhuurd aan gasten, die deze gebruiken voor een recreatief verblijf op Ameland.
2.3.
De tien stacaravans zijn voorzien van tenminste één slaapkamer, een keuken, alsmede een douche en toilet.

Beoordeling door de rechtbank

3. Bij de beoordeling van de beroepen van eiseres tegen de uitspraken op bezwaar inzake de onder 1.1. en 1.2. vermelde aanslagen afvalstoffenheffing en rioolheffing, behandelt de rechtbank de vragen of de beroepen van eiseres ontvankelijk zijn en zo ja, of de aanslagen afvalstoffenheffing en rioolheffing terecht en tot het juiste bedrag zijn opgelegd. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
4. De rechtbank is van oordeel dat de beroepen van eiseres ontvankelijk, maar ongegrond zijn
.Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Ontvankelijkheid van de beroepen
5.1.
De rechtbank stelt bij de beoordeling het volgende voorop. De termijn voor het indienen van een beroepschrift is zes weken. [1] Deze termijn vangt aan op de dag na die van dagtekening van een uitspraak op bezwaar, tenzij de dag van dagtekening is gelegen vóór de dag van de bekendmaking. [2] De bekendmaking van de uitspraak op bezwaar geschiedt door de toezending daarvan aan eiseres. [3] Het beroepschrift is tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn is ontvangen. [4] Als het beroepschrift buiten de termijn, en dus te laat, is ingediend, is het beroep in beginsel niet-ontvankelijk, en wordt het niet inhoudelijk behandeld. Indien tijdige bekendmaking van de uitspraak op bezwaar wordt betwist, rust volgens vaste rechtspraak op de heffingsambtenaar de last om aannemelijk te maken dat en zo ja op welke datum de uitspraak is verzonden en dat het stuk aan een postvervoerbedrijf ter verzending is aangeboden. Daartoe zal de heffingsambtenaar mede aannemelijk moeten maken aan welk postvervoerbedrijf het desbetreffende poststuk is aangeboden. [5]
5.2.
De dagtekening van de uitspraken op bezwaar, waarop het adres van de gemachtigde van eiseres staat vermeld, is 22 september 2021. De rechtbank heeft op 6 september 2023 een daartegen gericht beroepschrift, afkomstig van de gemachtigde van eiseres, ontvangen. Eiseres heeft gesteld dat zij de uitspraken op bezwaar pas op 22 augustus 2023 per e-mail heeft ontvangen, zodat de termijn voor het instellen van beroep van zes weken daarom pas op die datum is gaan lopen, en eindigde op 2 oktober 2023. In die stelling ligt besloten dat eiseres betwist dat de uitspraken op bezwaar op of voor 22 september 2021 naar eiseres zijn verzonden. In dat geval zijn de uitspraken op bezwaar pas na de dag van dagtekening bekend gemaakt, waardoor de beroepstermijn in ieder geval niet op 22 september 2021 is aangevangen.
5.3.
Eiseres is van mening dat zij tijdig beroep heeft ingesteld, omdat de uitspraken op bezwaar op 22 augustus 2023 zijn ontvangen. De heffingsambtenaar stelt zich op het standpunt dat de beroepen niet-ontvankelijk zijn wegens termijnoverschrijding. Volgens de heffingsambtenaar zijn de uitspraken op bezwaar verzonden naar de gemachtigde van eiseres op 22 september 2021. De heffingsambtenaar beschikt niet (meer) over een verzendadministratie, maar verwijst naar diverse stukken waaruit volgens hem blijkt dat eiseres op de hoogte moet zijn geweest dat hij op beide bezwaren uitspraak heeft gedaan.
5.4.
De rechtbank is van oordeel dat de heffingsambtenaar niet geslaagd is in zijn bewijslast. Nu de heffingsambtenaar geen verzendadministratie heeft overgelegd, kan de rechtbank niet vaststellen dat de uitspraken op bezwaar (uiterlijk) op 22 september 2021 zijn verzonden. Met de verwijzingen van de heffingsambtenaar naar diverse stukken waaruit volgens hem zou blijken dat eiseres of haar gemachtigde op de hoogte zouden zijn van het bestaan van de uitspraken, heeft de heffingsambtenaar naar het oordeel van de rechtbank niet aannemelijk gemaakt dat de bestreden besluiten eiseres eerder dan op 22 augustus 2023 hebben bereikt. De rechtbank komt tot de conclusie dat het op 4 september 2023 ingediende beroep tegen de uitspraken op bezwaar (1.3.), dat door de rechtbank uiterlijk op 6 september 20023 is ontvangen, ontvankelijk is. De rechtbank zal het geschil daarom inhoudelijk beoordelen.
Afvalstoffenheffing
Wettelijk kader
6.
6.1.
In de gemeente Ameland geldt voor het jaar 2020 een Verordening op de heffing en invordering van reinigingsheffingen 2020 (Verordening A), waarvan de bepalingen, voor zover hier van belang, luiden:

Artikel 2 Definities
Voor de toepassing van deze verordening en de daarbij behorende tarieventabel wordt verstaan onder:
a. huishoudelijke afvalstoffen: afvalstoffen afkomstig uit particuliere huishoudens,(…);
b. perceel: een onroerende zaak, of een gedeelte daarvan, die blijkens indeling en inrichting is bestemd voor het voeren van een particuliere huishouding waarin geregeld afvalstoffen kunnen ontstaan.
(…)
e. bedrijfsafvalstoffen: afvalstoffen, niet zijnde huishoudelijke afvalstoffen of gevaarlijke afvalstoffen;
(…)

Artikel 3 Aard van de belasting en belastbaar feit

1. Onder de naam ‘afvalstoffenheffing’ wordt een directe belasting geheven als bedoeld in artikel 15.33 van de Wet milieubeheer.

2. De afvalstoffenheffing bedoeld in deze verordening en de daarbij behorende tarieventabel wordt naar afzonderlijke grondslagen geheven ter zake van het gebruik maken van een perceel ten aanzien waarvan krachtens de artikelen 10.21 en 10.22 van de Wet milieubeheer een verplichting tot het inzamelen van huishoudelijke afvalstoffen geldt.

Artikel 4 Belastingplicht

De belasting wordt geheven van degene die in de gemeente naar de omstandigheden beoordeeld al dan niet krachtens eigendom, bezit, beperkt recht of persoonlijk recht gebruik maakt van een perceel ten aanzien waarvan ingevolge de artikelen 10.21 en 10.22 van de Wet milieubeheer een verplichting tot het inzamelen van huishoudelijke afvalstoffen geldt.
6.2.
De voor het onderhavige geschil relevante bepalingen uit de (toenmalige) Wet milieubeheer (Wmb) luiden:

Artikel 1.1
1. In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
(…)
bedrijfsafvalstoffen: afvalstoffen, niet zijnde huishoudelijke afvalstoffen(…)
(…)
huishoudelijke afvalstoffen: afvalstoffen afkomstig uit particuliere huishoudens,(…).
Artikel 10.21
1. De gemeenteraad en burgemeester en wethouders dragen(…)
ervoor zorg dat ten minste eenmaal per week de huishoudelijke afvalstoffen met uitzondering van grove huishoudelijke afvalstoffen worden ingezameld bij elk binnen haar grondgebied gelegen perceel waar zodanige afvalstoffen geregeld kunnen ontstaan.
(…)
Artikel 15.33
1. De gemeenteraad kan ter bestrijding van de kosten die voor haar verbonden zijn aan het beheer van huishoudelijke afvalstoffen een heffing instellen, waaraan kunnen worden onderworpen degenen die, al dan niet krachtens een zakelijk of persoonlijk recht, gebruik maken van een perceel ten aanzien waarvan krachtens de artikelen 10.21 en 10.22 een verplichting tot het inzamelen van huishoudelijke afvalstoffen geldt.
2. Voor de toepassing van het eerste lid, wordt:
a. gebruikmaken van een perceel door de leden van een huishouden aangemerkt als gebruikmaken door het door de in artikel 231, tweede lid, onderdeel b, van de Gemeentewet bedoelde gemeenteambtenaar aangewezen lid van dat huishouden;
b. gebruikmaken door degene aan wie een deel van een perceel in gebruik is gegeven, aangemerkt als gebruikmaken door degene die dat deel in gebruik heeft gegeven, met dien verstande dat degene die het deel in gebruik heeft gegeven, bevoegd is de heffing als zodanig te verhalen op degene aan wie dat deel in gebruik is gegeven;
c. het ter beschikking stellen van een perceel voor volgtijdig gebruik aangemerkt als gebruikmaken door degene die dat perceel ter beschikking heeft gesteld, met dien verstande dat degene die het perceel ter beschikking heeft gesteld, bevoegd is de heffing als zodanig te verhalen op degene aan wie het perceel ter beschikking is gesteld.
(…)”
Standpunten partijen
7.1.
Eiseres is van mening dat de heffingsambtenaar de afvalstoffen van de tien stacaravans ten onrechte als huishoudelijk afval heeft aangemerkt. Volgens eiseres zijn de tien stacaravans onderdeel van de door haar geëxploiteerde camping. Het afval van deze tien stacaravans is dan ook bedrijfsafval van de camping van eiseres, dat in dezelfde container als het andere bedrijfsafval wordt verzameld en opgehaald. Voor het ophalen van dit bedrijfsafval, door dezelfde gemeentelijke ophaaldienst, heeft eiseres al betaald.
7.2.
De heffingsambtenaar is van mening dat de aanslagen afvalstoffenheffing terecht zijn opgelegd. Hij voert daartoe aan dat wat betreft de tien stacaravans het gaat om een gedeelte van een onroerende zaak dat blijkens indeling en inrichting bestemd is voor het voeren van een particuliere huishouding waarin geregeld afvalstoffen kunnen ontstaan. De heffingsambtenaar verwijst naar het arrest van de Hoge Raad van 18 september 1991. [6]
Beoordeling rechtbank
8.
8.1.
De rechtbank is van oordeel dat ten aanzien van de tien stacaravans terecht aanslagen afvalstoffenheffing zijn opgelegd. De rechtbank neemt daarbij het volgende in aanmerking.
8.2.
De rechtbank overweegt dat de heffingsambtenaar op grond van artikel 3 van de Verordening A een aanslag afvalstoffenheffing kan opleggen aan degene die naar de omstandigheden beoordeeld al dan niet krachtens eigendom, bezit, beperkt recht of persoonlijk recht gebruik maakt van een perceel ten aanzien waarvan ingevolge de artikelen 10.21 en 10.22 van de Wmb een verplichting tot het inzamelen van huishoudelijke afvalstoffen geldt. Ingevolge de artikelen 10.21 en 10.22 van de Wmb bestaat er een verplichting tot het inzamelen van huishoudelijke afvalstoffen indien bij het perceel huishoudelijke afvalstoffen kunnen ontstaan.
8.3.
Partijen houdt verdeeld of de tien stacaravans elk op zich een perceel zijn ten aanzien waarvan ingevolge de artikelen 10.21 en 10.22 van de Wmb een verplichting tot het inzamelen van huishoudelijke afvalstoffen geldt. De rechtbank overweegt dat in artikel 2, aanhef en onder b van de Verordening A, een perceel is gedefinieerd als een onroerende zaak, of een gedeelte daarvan, die blijkens indeling en inrichting is bestemd voor het voeren van een particuliere huishouding waarin geregeld afvalstoffen kunnen ontstaan. Deze definitie sluit aan bij de door de heffingsambtenaar aangehaalde jurisprudentie van de Hoge Raad dat slechts dan niet sprake van een perceel is indien het gaat om een gedeelte van een onroerende zaak dat blijkens indeling en inrichting niet is bestemd voor het voeren van een particuliere huishouding waarin geregeld huishoudelijke afvalstoffen kunnen ontstaan. [7] De tien stacaravans zijn, gelet op de onder 2.2. en 2.3. vermelde feiten, bestemd voor het voeren van een particuliere huishouding waarin geregeld huishoudelijke afvalstoffen kunnen ontstaan, zodat de gemeente Ameland ter zake van de percelen van eiseres in het jaar 2020 een inzamelplicht in de zin van artikel 10.21 van de Wmb had. Dat de gasten van de tien stacaravans, zoals eiseres stelt, gebruik maken van de faciliteiten op de camping en dat hun afval in dezelfde ondergrondse containers als haar bedrijfsafval wordt verzameld, doet hier niet aan af. De rechtbank is verder van oordeel dat met wat eiseres daartoe heeft aangevoerd, niet geconcludeerd kan worden dat wat betreft de tien stacaravans geen sprake is van zelfstandige percelen. Dat de (verhuur van de) tien stacaravans onderdeel (is) zijn van de door eiseres geëxploiteerde camping, waartoe ook kampeerplaatsen behoren, maakt naar het oordeel van de rechtbank niet dat zelfstandige gedeelten daarvan – anders dan de kampeerplaatsen – niet als perceel kunnen worden aangemerkt. De verhuur van de tien stacaravans is, naar het oordeel van de rechtbank, niet zozeer geïntegreerd in de door eiseres geëxploiteerde camping, dat ze daar geheel in opgaat. [8]
8.4.
De rechtbank overweegt ten slotte dat uit het tweede lid onder c van artikel 15.33 van de Wmb volgt dat het ter beschikking stellen van een perceel voor volgtijdig gebruik wordt aangemerkt als gebruik door degene die dat perceel ter beschikking heeft gesteld. Op grond van artikel 4 van de Verordening A wordt belasting geheven van degene die gebruik maakt van een perceel. Het in artikel 3 van de Verordening A omschreven belastbare feit heeft zich ten aanzien van de tien stacaravans voorgedaan en eiseres is daarvoor op grond van artikel 4 belastingplichtig.
Rioolheffing
Wettelijk kader
9.
9.1.
Artikel 228a, eerste en tweede lid, van de Gemeentewet luidt:

1. Onder de naam rioolheffing kan een belasting worden geheven ter bestrijding van de kosten die voor de gemeente verbonden zijn aan:
a. de inzameling en het transport van huishoudelijk afvalwater en bedrijfsafvalwater, alsmede de zuivering van huishoudelijk afvalwater en
b. de inzameling van afvloeiend hemelwater en de verwerking van het ingezamelde hemelwater, alsmede het treffen van maatregelen teneinde structureel nadelige gevolgen van de grondwaterstand voor de aan de grond gegeven bestemming zoveel mogelijk te voorkomen of te beperken.
9.2.
De Verordening op de heffing en invordering van rioolheffing 2020 (Verordening R) luidt – voor zover hier van belang – als volgt:

Artikel 1 Begripsomschrijvingen
Voor de toepassing van deze verordening wordt:
a.(…)
;
b. onder eigendom verstaan een roerende of een onroerende zaak;
(…)

Artikel 2 Belastbaar feit en belastingplicht

1. Onder de naam 'rioolheffing' wordt per eigendom een belasting geheven ter bestrijding van de kosten die voor de gemeente verbonden zijn aan de inzameling en het transport van huishoudelijk afvalwater en bedrijfsafvalwater, alsmede de zuivering van huishoudelijk afvalwater en de inzameling van afvloeiend hemelwater en de verwerking van het ingezamelde hemelwater, alsmede het treffen van maatregelen teneinde structureel nadelige gevolgen van de grondwaterstand voor de aan de grond gegeven bestemming zoveel mogelijk te voorkomen of te beperken.

2. De belasting als bedoeld onder het eerste lid, wordt geheven van:

a. degene die het eigendom naar omstandigheden beoordeeld al dan niet krachtens eigendom, bezit of beperkt recht of persoonlijk recht gebruikt;
b. ingeval er sprake is van volgtijdig gebruik: degene die het eigendom ter beschikking heeft gesteld;
c.(…)
.

3. Indien gedeelten van een in artikel 2 bedoeld eigendom blijkens hun indeling bestemd zijn om als afzonderlijk geheel te worden gebruikt, worden de bedragen geheven ter zake van elk als zodanig bestemd gedeelte, met dien verstande dat indien twee of meer van die gedeelten tezamen als een geheel worden gebruikt, deze als één eigendom worden aangemerkt.

(…)”
Standpunten partijen
10.1.
Eiseres is primair van mening dat wat betreft de tien stacaravans geen sprake is van afzonderlijke eigendommen, zodat niet per stacaravan een aanslag rioolheffing kan worden opgelegd. Eiseres voert daartoe aan dat de huurders van de tien stacaravans gebruik maken van de faciliteiten op de camping, net als de overige (camping)gasten. Subsidiair is eiseres van mening dat er beoordeeld dient te worden of er sprake is van een samenstel in de zin van artikel 2, derde lid, van de Verordening R. Het gaat in dit geval om één camping met verschillende activiteiten. Meer subsidiair is eiseres van mening dat ter voorkoming van rechtsonzekerheid er slechts eenmaal een aanslag rioolheffing voor de tien stacaravans dient te worden opgelegd, omdat deze gedurende het jaar ook voor niet-toeristische activiteiten zouden kunnen worden gebruikt.
10.2.
De heffingsambtenaar is – kort gezegd – van mening dat volgens de feitelijke situatie en omdat de Verordening R zodanig is verwoord, in dit geval sprake is van tien zelfstandige gedeelten van een eigendom die geen samenstel vormen in de zin van artikel 2, derde lid, van de Verordening R.
Beoordeling rechtbank
11.
11.1.
De rechtbank is van oordeel dat ten aanzien van de tien stacaravans terecht aanslagen rioolheffing zijn opgelegd. De rechtbank neemt daarbij het volgende in aanmerking.
11.2.
De rechtbank overweegt dat de vraag of voor de toepassing van de Verordening R sprake is van één of meerdere eigendommen, in wezen de vraag is wat de juiste objectafbakening is. Met betrekking tot deze objectafbakening oordeelt de rechtbank als volgt. In de Verordening R wordt geen aansluiting gezocht bij de afbakening van onroerende zaken op grond van artikel 16 van de Wet waardering onroerende zaken. Dit staat de gemeente vrij. Voorzien wordt in de heffing van rioolheffing per eigendom, waaronder wordt verstaan een roerende of onroerende zaak of een zelfstandig gedeelte daarvan. De rechtbank is met de heffingsambtenaar van oordeel dat elke stacaravan moet worden aangemerkt als een zelfstandig gedeelte van een eigendom. Voor dit oordeel acht de rechtbank van belang dat in elke stacaravan een douche met afvoer, een toilet en een keukenblok aanwezig zijn. Deze voorzieningen maken naar het oordeel van de rechtbank dat elke afzonderlijke stacaravan naar zijn indeling bestemd is om als een afzonderlijk geheel te worden gebruikt, dan wel te kunnen worden gebruikt. Dat de gasten van de tien stacaravans, zoals eiseres stelt, liever gebruik maken van andere voorzieningen van eiseres, doet daar niet aan af.
11.3.
Dat iedere stacaravan een zelfstandig gedeelte van een eigendom vormt, hoeft nog niet te betekenen dat de heffingsambtenaar daarom al voor iedere stacaravan een afzonderlijke aanslag rioolheffing op mag leggen. Eiseres heeft subsidiair gesteld dat deze zelfstandige gedeelten een samenstel vormen in de zin van artikel 2, derde lid, van de Verordening R. De rechtbank is van oordeel dat voor een samenstel vereist is dat de zelfstandige gedeelten naar de omstandigheden beoordeeld bij elkaar behoren en bij dezelfde belastingplichtige in gebruik zijn. Dat de tien stacaravans, ingevolge artikel 2, lid 2, sub, van de Verordening R bij dezelfde belastingplichtige – eiseres – in gebruik zijn is niet in geschil. Bij de beantwoording van de vraag of de zelfstandige gedeelten bij elkaar behoren, moeten alle omstandigheden van het geval in onderlinge samenhang bezien in aanmerking worden genomen.
11.4.
Naar het oordeel van de rechtbank zijn de tien stacaravans, gelet op de vaststaande feiten (2.2. en 2.3.), zelfstandige gedeelten die naar de omstandigheden beoordeeld géén samenstel vormen. De rechtbank overweegt daartoe dat de tien stacaravans weliswaar (samen met de andere recreatieve onderdelen) voor één organisatorisch doel worden gebruikt, namelijk voor de exploitatie van het campingbedrijf van eiseres, maar de rechtbank kent doorslaggevende betekenis toe aan het feit dat de tien stacaravans onafhankelijk van elkaar te gebruiken zijn en afzonderlijk aan gasten worden verhuurd. In zoverre wijkt deze zaak af van die ter zake van de personeelsverblijven, die wel volledig en uitsluitend worden ingezet ten behoeve van het campingbedrijf zelf. [9] Wat betreft het meer subsidiaire standpunt is de rechtbank van oordeel dat eiseres de mogelijkheid van een ander gebruik van de tien stacaravans heeft geschetst, maar dat dit, afgezien van de vraag of die situatie zich heeft voorgedaan, niet afdoet aan het oordeel van de rechtbank.
11.5.
Het in artikel 2, eerste lid van de Verordening R omschreven belastbare feit heeft zich ten aanzien van de tien stacaravans voorgedaan en eiseres is daarvoor op grond van artikel 2, tweede lid, onder b van de Verordening R belastingplichtig.
Exceptieve toetsing
12.
12.1.
Eiseres heeft ten slotte met betrekking tot de aanslagen (1.1. en 1.2.) de rechtbank verzocht de verordeningen A en R exceptief te toetsen. Voor zover eiseres daarmee het standpunt heeft ingenomen dat de Verordeningen A en R in verband met de uitkomst van die toetsing onverbindend moeten worden verklaard, is de rechtbank van oordeel dat eiseres, die zich heeft laten bijstaan door een advocaat, dit standpunt onvoldoende heeft gesubstantieerd.
12.2.
De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat de enkele blote stelling dat er door de gewijzigde systematiek van heffing door de heffingsambtenaar sprake is van een forse lastenverzwaring voor eiseres, onvoldoende is om daaraan de conclusie te verbinden dat, op niet door eiseres aangevoerde gronden, de verordeningen A en R onverbindend moeten worden verklaard.

Conclusie en gevolgen

13. De beroepen zijn ongegrond. Dat betekent dat de aanslagen afvalstoffenheffing en rioolheffing voor het jaar 2020 in stand blijven. Eiseres krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Sanna, rechter, in aanwezigheid van
mr. H.J. Haanstra, griffier. Deze beslissing is in het openbaar uitgesproken op 8 april 2025.
w.g. griffier
w.g. rechter

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (belastingkamer), Locatie Arnhem, Postbus 9030, 6800 EM Arnhem.
Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2.Artikel 26c van de Algemene wet inzake rijksbelastingen.
3.Artikel 3:41, eerste lid, van de Awb.
4.Artikel 6:9, eerste lid, van de Awb.
5.Vgl. o.a. HR 19 januari 2024, ECLI:NL:HR:2024:59.
7.Hoge Raad, 18 september 1991, ECLI:NL:HR:1991:ZC4709.
8.Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 10 maart 2020, ECLI:NL:GHARL:2020:2049 / Hoge Raad 26 februari 2021, ECLI:NL:HR:2021:288.
9.Zie de uitspraak van deze rechtbank van 3 oktober 2023, ECLI:NL:RBNNE: 2023:4407.